Brugman, Mathilda Maria Petronella (1888-1958)

 
English | Nederlands

BRUGMAN, Mathilda Maria Petronella (1888-1958)

Brugman, Mathilda Maria Petronella, schrijfster (Amsterdam 16-9-1888 - Gouda 24-7-1958). Dochter van Hermanus Joannes Brugman, vertegenwoordiger in wijn, en Adriana Geertruida Johanna Zoons.

afbeelding van Brugman, Mathilda Maria PetronellaTil Brugman werd geboren als oudste dochter in een welgesteld, streng katholiek gezin. Van haar vader erfde zij de literaire begaafdheid en het talent voor talen; van haar moeder, zeer geestdriftig katholiek, de wilskracht en de principiële levenshouding. De principes van de dochter stonden echter haaks op die van de moeder, wat van meet af aan tot conflicten leidde. Op haar twaalfde werd Til dan ook naar een meisjespensionaat gestuurd, waar ze voornamelijk leerde bidden en borduren. Op haar zestiende kwam zij bij haar moeder in de huishouding. In haar vrije tijd leerde zij zichzelf typen, steno en handelscorrespondentie in verschillende talen. Dat kwam haar goed van pas toen haar ouders haar, na de zoveelste botsing, definitief de deur wezen. Zij ging op kamers wonen in Amsterdam en werd correspondente vreemde talen.

In 1917 verhuisde Til Brugman naar Den Haag, waar zij ging samenwonen met de zangeres Sienna Masthoff. Brugman verdiende de kost als handelscorrespondente en later als particulier lerares vreemde talen. Zij had literaire ambities en begon met het schrijven van klankgedichten, daartoe geïnspireerd door de internationale avant-gardekringen waarin ze inmiddels verkeerde. De schilder Piet Mondriaan had zij al rond 1908 op dansles leren kennen in Amsterdam. Later kwam zij via hem in contact met Stijl-kunstenaars en -architecten als Theo van Doesburg, J.J.P. Oud, Cornelis van Eesteren en Vilmos Huszár.

De klankgedichten van Til Brugman - klankconstructies waarbij het gaat om typografie, ritme en klankkleur, zonder verwijzingen naar de werkelijkheid - zijn gebaseerd op de Stijl-principes en vertonen overeenkomsten met de 'letterklankbeelden' die Van Doesburg schreef onder het pseudoniem I.K. Bonset. Maar Brugmans plaats in de Stijl-beweging is uiteindelijk tamelijk marginaal geweest en eerder te danken aan haar (organisatorische) inzet dan aan erkenning van de kwaliteit van haar werk. Zij bemiddelde bij de verkoop van werk van kunstenaars als Mondriaan, Hans Arp, El Lissitszky en Max Burchartz, en vertaalde menige bijdrage aan Van Doesburgs tijdschrift De Stijl . Van haarzelf werd daarin slechts één klankgedicht opgenomen. Haar bundel Klankzin bleef in portefeuille, omdat zij er geen uitgever voor kon vinden.

In 1926 leerde Til Brugman de Duitse dadaïste Hannah Höch kennen, met wie zij ruim negen jaar samenleefde. Onder haar invloed begon Brugman met het schrijven van grotesken, een binnen het dadaïsme geliefd genre dat gekenmerkt wordt door vermenging van het ernstige met het komische, het realistische met het fantastische; mateloosheid en vervorming; overdrijving en verabsolutering. Zij schreef deze grotesken eerst in het Nederlands en vanaf 1929 - toen zij met Höch naar Berlijn verhuisde - ook in het Duits. Vooral religie en burgerlijk familieleven, instituten waarmee zij haar leven lang strijd leverde, waren het mikpunt van haar werk. Brugman zelf noemde het in een brief uit november 1950 aan de dichter Victor van Vriesland 'de humor veroverd op de bitterheid'.

Til Brugman schreef honderden grotesken, maar kreeg deze moeilijk gepubliceerd. 'Het op zichzelf reeds zo doornig pad der grotesque is in Holland heelemaal niet om door te komen', schreef ze in oktober 1936 aan de dichter Jan Greshoff. En zo bleef het bij de in 1935 in Berlijn verschenen bundel Scheingehacktes. Grotesken mit Zeichnungen von Hannah Höch , enkele tijdschriftpublicaties in de jaren veertig en vijftig en vier grotesken in de in 1959 postuum verschenen bundel Spiegel en lachspiegel .

In 1936 gingen Til Brugman en Hannah Höch uit elkaar. 'Onder haar sterke persoonlijkheid en uitgesproken geldingsdrift leed mijn eigen vitaliteit en ik moest mezelf weer terugvinden en tot mezelf terugkeren', zei Höch later. Brugman bleef nog drie jaar in Berlijn en probeerde van daaruit met haar werk voet aan de grond te krijgen in Nederland. Dat ging moeizaam, en in de zomer van 1939 keerde zij terug naar Nederland, samen met haar nieuwe, negentien jaar jongere vriendin Hans Mertineit-Schnabel. Deze dochter van een in Amsterdam gevestigde Duitse fabrikant was in Berlijn werkzaam als lerares bij de Nederlandsche Bond in Duitschland. Brugman en Mertineit betrokken een flatje in de Amsterdamse Rivierenbuurt, maar moesten daar tijdens de Duitse bezetting wegens hulp aan joden en verzetsmensen 'het veld ruimen'. Zij doken onder in het gehucht Breukelerveen.

In de laatste maanden van de bezetting en vlak daarna werkte Til Brugman hier aan een roman die in 1953 onder de titel Spanningen zou verschijnen. In dit boek beschrijft zij hoe haar hooggespannen verwachtingen over een naoorlogse rechtvaardige samenleving vervlogen. De mensen leken niets te hebben geleerd van de doorstane ellende en het daarmee gepaard gaande saamhorigheidsgevoel.

Na de bevrijding zwierven Brugman en Mertineit een tijdlang heen en weer tussen Amsterdam, Breukelerveen en Den Haag. In 1948 vestigden zij zich uiteindelijk permanent in een klein houten vakantiehuisje aan de Reeuwijkse plassen. Brugman - die sinds 1937 aan een chronische nierziekte leed, waar in 1946 nog angina pectoris bijkwam - schreef meestal in haar bed voor het raam, uitkijkend over de plas.

Omdat Til Brugman zich had voorgenomen vóór haar vijftigste geen werk van enige omvang te publiceren, maar ook omdat ze eerder geen uitgever vond, verscheen pas in 1946 - het jaar waarin Brugman 58 werd - bij De Bezige Bij haar eerste roman: Bodem. Marcus van Boven, Gods knaap . Het rigide katholicisme uit haar kindertijd heeft er duidelijk zijn sporen in nagelaten: het boek is doordrenkt van een zware, benauwende sfeer van zondebesef en boetedoening. Dat deze roman geschreven is door een vrouw die deel uitmaakte van de avant-garde is op het eerste gezicht moeilijk voorstelbaar. De archaïsche stijl in Bodem , waarmee Brugman de 19de-eeuwse entourage tot leven wilde roepen, is echter zo ver doorgevoerd dat het groteske dimensies aanneemt. Ook de voorkeur voor in onbruik geraakte of anderszins onbekende woorden die eruit spreekt, kan in verband worden gebracht met de avant-garde literatuur rond De Stijl en Dada.

Wegens zijn vermeende anticlericale strekking werd Bodem door de katholieke media zwaar verketterd en als verboden lectuur bestempeld. Uitgeverij De Bezige Bij besloot daarop het contract met Brugman te verbreken, en de volgende delen van de romancyclus, waarvan Bodem als eerste deel was gedacht, bleven onuitgegeven. De perikelen rond dit boek zetten de toon voor haar relatie tot wat zij in een brief 'de H.H. (haha) uitgevers' noemde. Haar moeizame onderhandelingen met hen drukten een stempel op Brugmans naoorlogse jaren. Zij waren mede debet aan de financiële moeilijkheden die haar noopten haar Stijlcollectie, met kunstwerken van Mondriaan, Lizzitzky en Kurt Schwitters, te verkopen. Niettemin volgden de publicaties elkaar na Bodem in snel tempo op, waarbij de diversiteit van haar werk verbazingwekkend is: kinderboeken, novellen, documentaire romans en een cultuurgeschiedenis van de kat.

Til Brugmans oeuvre is moeilijk onder één noemer te brengen, maar wordt altijd gekenmerkt door een, wat men zou kunnen noemen, 'pedagogisch idealisme'. Brugman geloofde in esthetische en ethische opvoeding door de kunst. In haar vooroorlogse grotesken legde ze daarbij nog de nadruk op de tekortkomingen van de mens, in haar naoorlogse romans en novellen ligt het accent op de mogelijkheden die de mensheid, ondanks al haar feilen, toch nog heeft. Brugmans naoorlogse oeuvre vormt één groot pleidooi voor verbeeldingskracht, saamhorigheid en optimisme en tegen afstomping, egocentrisme en fatalisme. Omdat dit niet meer echt paste in de toenmalige tijdgeest, waarin existentialistische eenzaamheid het beter deed dan geëngageerde gemeenschapszin, vond Brugman weinig aansluiting bij de nieuwe schrijversgeneratie van na de oorlog.

In 1952 kreeg Til Brugman de Novellenprijs van de stad Amsterdam en werd haar de Marianne Philipsprijs toegekend voor haar oeuvre. Veel meer erkenning voor haar werk heeft zij tijdens haar leven echter niet gekregen. Volgens velen was zij ook niet in de eerste plaats als schrijfster origineel, maar veeleer als mens. Geen wonder dat, toen de mens Brugman niet meer onder de levenden was, haar werk snel werd vergeten.

Pas ruim 25 jaar na haar dood in 1958 ontstond er weer enige belangstelling voor Til Brugman. Vooral haar leven als lesbische vrouw in de marge van de avant-garde werd herontdekt. Brugmans neiging tot 'pedagogisch filosoferen' bemoeilijkte een hernieuwde receptie van haar werk. In zekere zin had zij dezelfde bekeringsdrift als haar moeder, zij het dat het geloof in God bij Brugman had plaatsgemaakt voor geloof in de kunst. Hierin betoonde zij zich een typische representant van de Stijlkunstenaars, die moderne kunst beschouwden als een gids voor de mensheid, een gids die uiteindelijk de weg naar een stralende toekomst zou wijzen: 'Alleen de kunstenaar leeft thans nog een zinrijk, een waarachtig leven', schreef ze in 1950, 'ploeterend aan 's mensen en tevens dus aan eigen beterschap' (Kroniek van Kunst en Kultuur 11 (1950) 163). Zo'n leven heeft Brugman met verve geleefd.

A: Collectie-M.M.P. Brugman in het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum te 's-Gravenhage; collectie-Hannah Höch in de Berlinische Galerie te Berlijn.

P: Bibliografie van het werk van Til Brugman in de onder L genoemde publicatie van Slob, 95-101. Verder: Til Brugman, Das vertippte Zebra. Lyrik und Prosa . Onder red. van Marion Brandt (Berlijn 1995).

L: Themanummer 'Til Brugman - Hannah Höch' van Lust&Gratie. Lesbisch Cultureel Tijdschrift 19 (herfst 1988); Marleen Slob, 'De mensen willen niet rijpen, vandaar'. Leven en werk van Til Brugman (Amsterdam 1994). Hierin: bibliografie van publicaties over Til Brugman, 102-110. Verder: Carel Blotkamp, 'Liebe Tiltil. Brieven van El Lissitzky en Kurt Schwitters aan Til Brugman, 1923-1926', in Jong Holland 13 (1997) 32-46.

I: NRC Handelsblad , 17-2-1995.

Marleen Slob


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 5 (Den Haag 2002)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013