© Huygens ING - Amsterdam. Bronvermelding: Ben Leenders, 'Dieben, Lodewijk Ferdinand (1890-1959)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. URL:http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn5/dieben_l [12-11-2013]
DIEBEN, Lodewijk Ferdinand (1890-1959)
Dieben, Lodewijk Ferdinand (artiestennaam Lou Bandy), revueartiest ('s-Gravenhage 19-4-1890 - Zandvoort 24-6-1959). Zoon van Franciscus Albertus Jacobus Dieben, metselaar, later gemeentebode, en Frederika Wilhelmina Ninaber. Gehuwd op 21-6-1921 met Mathilde Eugenie Else Küch (1890-1944), pianiste en danseres. Uit dit huwelijk werd 1 dochter geboren. Na haar overlijden gehuwd op 27-7-1948 met Clasina Franke (1925-1975). Dit huwelijk bleef kinderloos. Na echtscheiding (9-3-1949) gehuwd op 15-8-1952 met Carla Jacoba van den Hurk (1933-1976). Dit huwelijk, dat kinderloos bleef, werd op 16-4-1958 ontbonden.
Lou Dieben groeide op in een Haagse volksbuurt als jongste van een gezin met vijf kinderen. Hoewel er in het gezin armoede heerste, werd er veel gezongen. Als moeder niet getroffen was door hoofdpijnaanvallen en depressieve buien, placht ze achter de wastobbe zelfbedachte teksten te zingen. Lou bezocht de lagere school waar de later beroemde pedagoog Jan Ligthart bovenmeester was. Op school werd veel aandacht aan zang en voordracht gegeven. Daarin blonk Lou meer uit dan in leren.
Na de lagere school was Dieben achtereenvolgens piccolo in een Haags hotel, huisbediende bij de Holland-Amerikalijn en straatzanger in Londen. In 1908 vervulde hij zijn dienstplicht bij de marine. Na zijn diensttijd ging Dieben weer varen. De mobilisatie in 1914 bracht hem terug in militaire dienst. Hij werd gedetacheerd op de marinewerf in Amsterdam. Onder zijn kornuiten was hij populair als liedjeszanger en grappenmaker, maar hij kon zich moeilijk schikken in de militaire discipline. Om die reden werd hij in 1915 ongeschikt verklaard voor de dienst.
Dieben ging serieus werk maken van een carrière als zanger en conferencier. In 1915 vormde hij met zijn vier jaar oudere broer Wil het duo 'The Bandy Brothers', een omkering van de twee lettergrepen van hun achternaam Dieben ('Die-ben'). Door veelvuldige ruzies was hun gezamenlijke optreden echter geen lang leven beschoren. Toen zij na korte tijd uit elkaar gingen behield Lou de naam Bandy, terwijl Wil zich Willy Derby ging noemen.
Moeizaam baande Bandy zich een weg in artiestenland. Hij trad met gelegenheidsgezelschapjes onder meer op voor de gemobiliseerde militairen. Hij kreeg steun van de pianiste en danseres Eugenie Küch, met wie hij na enkele jaren samenwonen in 1921 trouwde. Zij was een Duitse officiersdochter, die Bandy nettere omgangsvormen bijbracht en hem stimuleerde om beschaafd Nederlands te spreken. Ook zakelijk nam zij in de beginjaren het voortouw. Bandy kreeg engagementen in betere theaters als 'Flora' in Amsterdam en het Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen in Rotterdam.
In 1919 ging Bandy platen opnemen, en dat zou hij zijn hele verdere carrière blijven doen. De teksten van zijn liedjes waren gedurende de eerste drie jaren vrijwel allemaal van de hand van 'Ferry', waarachter tekstschrijver Ferry van Delden schuilging. De samenwerking met Eugenie Küch bleek vruchtbaar. In 1923/1924 schreef het echtpaar ruim vijftien succesnummers. Het waren gevoelige en sentimentele liedjes, zoals 'Het graf van den onbekenden soldaat', 'Zwervers Kerstnacht' en 'Overschotje'. De doorbraak waarvoor Bandy zo hard gewerkt had, was gekomen. Hij werd veel gevraagd, zijn platen werden goed verkocht en zijn gage steeg.
In 1927 kwam het tot een nieuwe samenwerking met zijn broer Willy Derby. Met een eigen gezelschap voerden zij in het Haagse 'Trianon-Theater' de groots opgezette revue Vergeet je me niet? op. De teksten waren van Ferry van Delden. Bandy en Derby traden afzonderlijk op, niet als duo. Afgezien van wat plagerijen over en weer verliep de samenwerking redelijk. De revue was in Den Haag een groot succes, maar een aansluitende tournee was geen lang leven beschoren.
In 1931 werd Bandy door manager Bob Peters geëngageerd om de rol van zanger en humorist te spelen in diens pas opgerichte Nationale Revue. In het programmaboekje van de eerste revue Hallo hierheen - geschreven door Philip Pinkhof onder de naam 'Rido' - stonden naam en foto van Bandy nog niet op de omslag. Dat werd in de volgende jaren anders. Bandy werd de grote publiekstrekker van de Nationale Revue. Hij vergrootte zijn populariteit door een scherp ontwikkeld gevoel voor publiciteit. Zo wandelde hij in 1936, omstuwd door fotografen, bij wijze van stunt met een geit door de binnenstad van Den Haag om reclame te maken voor de revue Vooruit met de geit . Van een groot aantal liedjes - in het bijzonder de titelnummers van de revues, zoals 'Zoek de zon op' (1936) en 'Schep vreugde in 't leven' (1937) - stonden de tekst en de muziek op naam van Bandy zelf. In hoeverre hier spookschrijvers aan het werk zijn geweest is niet na te gaan.
De revues brachten Bandy grote populariteit en rijkdom. Hij brak met de traditie om als verklede komiek op te treden. Zijn strohoed - met handig erin geplakte spiekbriefjes - was zijn handelsmerk. In smetteloos kostuum zong hij met nasale stem zijn liedjes. De inhoud had meestal niet veel om het lijf, maar de opgewekte toon deed het publiek blijkbaar de zorgen van de economische crisis vergeten. Bandy's grootste kracht school in zijn gesproken voordracht. Zijn verbindende teksten tussen de opeenvolgende nummers groeiden uit tot half geïmproviseerde conferences, gelardeerd met moppen. Hij schoof daarin dicht tegen het cabaret aan met zijn commentaar op de wereld: 'Agent, hoe kom ik hier zo snel mogelijk naar het ziekenhuis?' 'Steekt u hier maar over'. Met zijn directe - soms beledigende - reacties op het publiek kan Bandy een stand-up comedian avant la lettre genoemd worden. Tegen een te laat binnenkomende dame: 'Hé Marie, leuk dat je ook komt. Ik had je met kleren aan niet zo gauw herkend.'
Lou Bandy was als gevierd artiest al vroeg betrokken bij de Nederlandse geluidsfilm. In 1929 was hij te zien - en via een synchroon meelopende grammofoonplaat te horen - in een van de filmpjes die Hofstad Film liet maken van bekende Nederlandse artiesten. Twee jaar later trad hij op in Zijn belooning , de eerste korte Nederlandse speelfilm met geluid. In 1934 had Bandy een belangrijk aandeel in de speelfilms Het meisje met den blauwen hoed , waarin hij de liedjes 'Al in de petoet' en 'Vaste verkeering is niets voor een soldaat' vertolkte. Zijn laatste rol speelde hij in 1935 naast Fien de la Mar in de geflopte film Het leven is niet zoo kwaad .
Al die tijd was Bandy verbonden aan de Nationale Revue van Peters, met wie hij in de opeenvolgende jaren acht revueprogramma's bracht. In 1939 stapte hij over naar het revuegezelschap 'Jong Nederland' van mevrouw L. Bouwmeester-Sandbergen. Ook hier droeg het publiek hem op handen. Voor zijn directe omgeving, in het bijzonder voor collega's, gold dat minder. Bandy was ijdel en grillig. Hij kon het slecht verdragen als een collega hem naar de kroon stak. Al improviserend bleef hij dan soms zo lang aan het woord dat er voor de collega nauwelijks tijd en ruimte overbleef. Hij kon collegiaal en charmant zijn zolang de ander in zijn schaduw bleef. Hij leefde op bewondering en aandacht. In ruzies legde hij snel het laagje beschaving af dat hij met hulp van zijn vrouw had aangeleerd. Hij bediende zich dan dikwijls van grove taal met zijn oude Haagse accent.
In 1941, tijdens de Duitse bezetting, nam Bandy zitting in een adviesraad voor de vakgroep Kleinkunst, die het departement voor Volksvoorlichting en Kunsten moest adviseren bij de oprichting van de Kultuurkamer. Zijn medewerking aan deze door de bezetter ingestelde organisatie kan eerder toegeschreven worden aan naïviteit dan aan enige politieke stellingname. Bandy liet zich gemeenlijk leiden door de algemene stemming onder zijn publiek. Dat leidde tot een op het nippertje afgeblazen arrestatie wegens een te nationalistisch liedje in 1942.
In 1943 werd Bandy als bekende Nederlander opgesloten in het gijzelaarskamp in het Brabantse Haaren. Hij stortte geestelijk in, deed een al of niet gespeelde suïcidepoging en werd tijdelijk in een zenuwinrichting opgenomen. Eind 1943 werd Bandy vrijgelaten. Zijn vrouw Eugenie was toen al geruime tijd ziek. Begin februari 1944 overleed zij. Bandy had het niet zo nauw met de huwelijkstrouw genomen, maar Eugenie zag de escapades door de vingers, op een moederlijke manier bleef zij haar man steunen. Bandy bleef achter met zijn zestienjarige dochter Lous in de villa in Doorn waar hij sinds 1942 woonde.
Na een onderdanige brief aan de bezetter mocht Bandy na zijn vrijlating weer optreden. Maar dat duurde niet lang. Hij liet zich weer te veel meeslepen door het publiek en maakte anti-Duitse toespelingen op het toneel. Uiteindelijk werd op Duits bevel zijn inschrijving bij de Kultuurkamer geannuleerd, dat maakte verder optreden onmogelijk. Hij moest zich beperken tot incidentele besloten voorstellingen aan huis.
Het eerste optreden na de oorlog in juni 1945 in het Amsterdamse Concertgebouw liep uit op een rel. Het gerucht deed de ronde dat Bandy met de vijand gecollaboreerd had. De brief die hij in 1943 aan de bezetter had geschreven met het verzoek om weer te mogen optreden was boven tafel gekomen. Toen leden van de Binnenlandsche Strijdkrachten Bandy probeerden te arresteren, bewees Bandy opnieuw zijn meesterschap in het bespelen van het publiek. Hij had daar geen toneel voor nodig. 'Als ik iets misdaan heb, stenig mij dan!', riep de in zijn hart blode Bandy. Het publiek applaudiseerde en de Strijdkrachten vertrokken. Zijn optreden kon doorgaan en de arrestatieofficier verontschuldigde zich later schriftelijk. Hij liet weten dat hij de gewraakte brief uit het dossier had gelicht.
De erotische avonturen gingen na de dood van Eugenie door. Bandy, die de naam had vaak overdreven zuinig te zijn, spendeerde soms grote bedragen aan zijn vriendinnen. De bewondering die hij daarbij afdwong, was voor hem zeker zo belangrijk als de veroveringen zelf. In 1948 leidde zo'n liaison tot een huwelijk van slechts enkele maanden met de 35 jaar jongere Sinia Franke.
Bandy was vóór alles revueartiest. Hij behoorde tot degenen die deze vorm van amusement vóór de oorlog grote populariteit hadden bezorgd, terwijl anderzijds de revue hem groot had gemaakt. Maar de gloriedagen hiervan waren na de oorlog grotendeels voorbij. Nog één keer, in 1947, stond hij in een revue, Den Haag op stelten , samen met Heintje Davids. Allengs zag Bandy zich gedwongen nieuwe werkterreinen te zoeken. Hij werkte in variété, in voorprogramma's van bioscopen en in allerlei gelegenheidsensembles. In de jaren vijftig was hij geregeld te beluisteren in het AVRO-radioprogramma De Bonte Dinsdagavondtrein .
Bandy was getraumatiseerd uit de oorlog gekomen. Hij werd onzeker op het toneel en was bang zijn tekst kwijt te raken. Zijn leeftijd speelde hem ook parten, zijn stem was achteruitgegaan. De platenproductie kwam vrijwel tot stilstand. Nu Bandy zijn narcistische behoefte aan applaus steeds minder bevredigd zag, nam zijn pathologische vrees voor ziekte en dood toe.
In 1950 kwam Bandy in contact met Carla van den Hurk, een meisje van vijftien jaar dat aan het toneel wilde. Zij was van zeer eenvoudige komaf. Bandy haalde haar in huis en leidde haar op. Aanvankelijk was het een leerling-leermeesterverhouding, maar op den duur ging de erotiek meespelen. In 1952 trouwde Bandy met de 43 jaar jongere Carla. Zij kochten hotel 'Lion d'Or' in Haarlem, waar Bandy artiesten, onder wie zichzelf, wilde laten optreden. Het werd geen succes. In 1958 werd het hotel weer van de hand gedaan en kocht het paar een flat in Zandvoort.
Bandy heeft nooit een volwassen relatie met een vrouw kunnen onderhouden. Zijn eerste echtgenote, Eugenie, vervulde een moederlijke rol; zijn vele vriendinnen waren gekochte objecten. Carla was de 'Eliza Doolittle' die door Bandy als een 'Professor Higgins' werd gemodelleerd. Maar toen zij uitgroeide tot een volwassen, onafhankelijke vrouw kon Bandy haar niet meer aan. Hij werd enige tijd opgenomen in de Valeriuskliniek te Amsterdam. Na vele ruzies scheidden zij in 1958.
De tegenslagen die hij ervoer als hem persoonlijk aangedane krenkingen kwamen hard aan. In 1959 maakte Lou Bandy een einde aan zijn leven. Een groot artiest, die mede bepalend is geweest voor het gezicht van de revue in Nederland, een moeilijk mens voor anderen, maar vooral voor zichzelf, was ten onder gegaan. Hij had zijn roem overleefd.
A: Archief-Lou Bandy en persdocumentatie in het Theater Instituut Nederland te Amsterdam.
P: 'Voorlopige discografie van Lou Bandy' in de onder L genoemde publicatie van Blijleven, 'Lou Bandy', 170-179. Aanvullingen en correcties op de discografie van Lou Bandy in de onder L genoemde publicatie van Blijleven, 'Vervolg', 269-270. Van de 321 liedjes die van Lou Bandy bewaard zijn gebleven, staan er 24 op de CD Lou Bandy (Serie Amusement Klassieken van het Theater Instituut Nederland 1996; Favorite Fav 1-95195).
L: Behalve necrologieën op 25-6-1959 in o.a. Algemeen Dagblad , Algemeen Handelsblad , Het Parool en De Telegraaf : H.P. van den Aardweg, Schenk mij uw glimlach! Het leven van Lou Bandy (Amsterdam 1950); Han Peekel, Lou Bandy, van wandluis tot landhuis (Bussum 1977); Dries Krijn, 'Het lied wordt schlager: Bandy', in idem, Bonte pracht, vederdracht. Geschiedenis van de revue in Nederland (Zutphen 1980) 117-130; Piet Hein Honig, Acteurs- en kleinkunstenaarslexicon (Diepenveen 1984) 29; Henk van Gelder en Jacques Klöters, Door de nacht klinkt een lied. Amusement in Nederland, 1940-1945 (Amsterdam [etc.] 1985); Jacques Klöters, 100 jaar amusement in Nederland ('s-Gravenhage 1987); Rinus Blijleven, 'Lou Bandy', in De Weergever 11 (1989) 159-179; idem, 'Vervolg op het verhaal van Lou Bandy', ibidem 11 (1989) 265-270; Nelly Jacobs, 'Het zonnetje in huis', in Haarlems Dagblad , 21-4-1990.
I: Han Peekel, Lou Bandy, van wandluis tot landhuis (Bussum 1977) omslag.
Ben Leenders
Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 5 (Den Haag 2002)Laatst gewijzigd op 12-11-2013