© Huygens ING - Amsterdam. Bronvermelding: A.J.C.M. Gabriëls, 'Haas, Olga Gerharda Alida de (1944-1978)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. URL:http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn5/haas [12-11-2013]
HAAS, Olga Gerharda Alida de (1944-1978)
Haas, Olga Gerharda Alida de, balletdanseres (Amsterdam 9-9-1944 - Amsterdam 1-9-1978). Dochter van Albertus Jacobus de Haas, bankbediende, en Gerharda Hillegonda Lambers. Gehuwd op 6-12-1973 met Fake Schoonewille (geb. 1947), voetballer. Dit huwelijk, dat kinderloos bleef, werd ontbonden op 25-2-1975.
'Het is vreselijk zwaar. Op mijn negende moest en zou ik al danseres worden. Gek, als kind was ik al zo ambitieus. Daar ga je dan voor werken, heel hard, en je laat er een heleboel voor om steeds een stapje hoger te komen', vertelde Olga de Haas later over het begin van haar balletcarrière (Betlem). Dat zij, behalve ambitie en doorzettingsvermogen, ook talent bezat, bleek al vroeg. Vanuit het klasje ritmische gymnastiek dat zij op de lagere school bezocht, kwam ze terecht in de studio van Sonia Gaskell in Amsterdam. Het jonge meisje viel op en werd al snel de oogappel van deze even strenge als zorgzame balletlerares en choreografe. Tot en met haar twaalfde kreeg zij hier les in klassiek ballet.
Op advies van Gaskell zonden de ouders van Olga de Haas hun dochter in 1956 naar de pas opgerichte balletafdeling annex MULO-opleiding van het Koninklijk Conservatorium in Den Haag. De band tussen Olga en haar ex-lerares - inmiddels artistiek leidster van Het Nederlands Ballet in Den Haag - bleef in deze jaren bestaan, doordat ze bijna dagelijks in Gaskells auto mee terugreed naar Amsterdam. Op zestienjarige leeftijd voltooide Olga haar opleiding aan het Haagse Conservatorium, en onmiddellijk daarna, in september 1960, kwam ze als aspirante bij het gezelschap van Gaskell.
In 1961 fuseerde Het Nederlands Ballet met Het Amsterdams Ballet tot Het Nationale Ballet. Gaskell werd de artistiek leidster van dit nieuwe dansgezelschap, dat de Amsterdamse Stadsschouwburg als standplaats kreeg. Daarmee kwam er voor Olga de Haas niet alleen een einde aan het vermoeiende op en neer reizen, maar verminderde ook het persoonlijke contact met haar nu overbezette mentrix. Bij Het Nationale Ballet maakte De Haas snel carrière. Na te zijn toegelaten tot het corps de ballet mocht zij zo nu en dan al solistenrollen dansen in schoolvoorstellingen. In het seizoen 1961/1962 volgde een bijrol in Jungle van Rudi van Dantzig, en een seizoen later werd ze bevorderd tot coryphée. In 1963 danste zij - hoewel toen nog slechts demi-soliste - haar eerste echte solo samen met Ronald Snijders in George Balanchines Le palais de crystal (Symphony in C) in Salzburg.
Olga de Haas ontpopte zich als 'een uitgesproken lyrisch talent, prachtig van lijn, poëtisch en met een sterke begaving voor het overbrengen van emoties' (Van Dantzig, 6). Haar techniek vertoonde aanvankelijk nog onvolkomenheden - in pirouetten en grote sprongen zou ze nooit uitblinken -, maar De Haas bleek het vermogen te bezitten het publiek voor zich in te nemen. Dat deed zij in de eerste plaats met haar uiterlijk: haar frêle, kleine gestalte - 1 meter 65 -, het wat rossige haar, de grote bruin-groene ogen in het hoekige gezicht. Maar meer nog dan door haar schoonheid trok zij de aandacht door de wijze waarop ze al dansend alles gaf wat in haar was: haar intensiteit en gevoeligheid, haar ernst en spontaniteit, en bovenal haar charme. 'Je moet niet alleen dansen voor de techniek', zei ze hierover, 'je moet dat ook kunnen vergeten, je moet een persoonlijkheid zijn op het toneel, die met gevoel danst, die leeft, die menselijk is ...' (Van der Meyden, 1964).
Haar eerste grote succes bij Het Nationale Ballet dankte Olga de Haas aan de Russische gastdocente Natalja Orlovskaja, die haar in het seizoen 1963/1964 uitkoos om samen met Simon André twee pas de deux te dansen, namelijk de introverte Mélodie van Asaf Messerer en Valse , een uitbundig duet waarvan Orlovskaja zelf de choreografie had gemaakt. Het publiek en de recensenten reageerden enthousiast, en haar naam was hiermee gevestigd. Begin september 1964 werd De Haas - nog geen twintig jaar oud - tot soliste bevorderd. Haar harde werken, waarbij ze steeds het uiterste van zichzelf vergde, werd daarmee beloond: 'Goddank ben ik eerste soliste geworden. Want daar zet je je voor in hè, voor een plaats aan de top, en mij is het gelukt' (Betlem).
In de jaren die volgden, danste Olga de Haas grote rollen. In het seizoen 1964/1965 was zij onder meer te zien in moderne stukken zoals De groene tafel van Kurt Jooss, Aimez-vous Bach? van Brian MacDonald en Het heksenjong van Jack Carter. Maar werkelijk furore maakte zij met hoofdrollen in het klassiek-romantische repertoire. Daar lag ook haar hart. 'De combinatie dansen plus acteren is voor mij het einde', zo motiveerde zij deze voorkeur, 'een verhalend ballet, dat je helemaal kunt opbouwen, geeft mij veel meer voldoening' dan een pas de deux (Dull). Veel lof oogstte De Haas in 1965 met de vertolking van 'Odette' in Het Zwanenmeer . Ook haar titelrol in Giselle , die zij in het seizoen 1966/1967 voor haar rekening nam, werd geprezen, onder meer om de 'heftige dramatische accenten' (Utrecht, 35).
Inmiddels hadden zich in het privé-leven van Olga de Haas ingrijpende veranderingen voorgedaan. Met Sonia Gaskell - zolang haar houvast - was het persoonlijke contact steeds verder verbleekt. In het voorjaar van 1966 had zij het ouderlijk huis verlaten en was ze op kamers gaan wonen. Daarmee werd deze jonge, levenslustige vrouw blootgesteld aan de verleidingen van een levenswijze die zich niet verdroeg met het zware en gedisciplineerde balletvak. Een relatie met de Amsterdamse barkeeper Ger Ploeger, met wie ze een jaar later ging samenwonen, leidde tot veelvuldig nachtelijk cafébezoek en alcoholgebruik, hoewel ze 's ochtends weer vroeg op de repetities moest verschijnen. De Haas kon dit leven tussen bar en barre lichamelijk en geestelijk niet aan, en haar balletprestaties gingen eronder lijden. Zij was vaak moe, verzuimde wegens ziekte en slikte medicijnen. Huischoreograaf Van Dantzig durfde het om die reden in 1967 niet aan haar de rol van 'Julia' te laten dansen op de première van zijn avondvullende ballet Romeo en Julia . In 1968 vertrok Gaskell en nam Van Dantzig - aanvankelijk samen met anderen - de artistieke leiding van Het Nationale Ballet over. Er werd een andere koers ingeslagen, zowel wat de programmakeuze als wat de keuze van solisten betreft. De Haas kreeg hierdoor minder gelegenheid haar talent te tonen, wat zij slechts moeilijk kon verwerken.
Toch lagen er nog triomfen voor haar in het verschiet. In dit opzicht vormde 1969 een hoogtepunt. In april van dat jaar werd zij uitgekozen om op te treden als tegenspeelster van gastsolist Rudolf Noerejev in Giselle . Door een tijdens de repetities gescheurde pees was haar vertolking technisch verre van perfect, maar door de wijze waarop zij de rol vorm gaf, wist ze de beroemde Russische danser voldoende partij te bieden. Later dat jaar stond De Haas opnieuw met Noerejev op het podium, ditmaal als 'Terpsichore', een van de muzen in Balanchines Apollon musagète . In juni 1969 nam zij deel aan het vierjaarlijkse Internationale Balletconcours voor jonge dansers in Moskou. Samen met haar partner Sylvester Campbell wist ze door te dringen tot de finale. Zij werden geen winnaar, maar De Haas ontving voor haar prestaties wel een aanmoedigingsprijs.
Zowel het optreden met Noerejev als het succes in Moskou bezorgde Olga de Haas veel publiciteit in de media. Des te groter was de teleurstelling toen zij, na terugkeer uit de Sovjetunie, bij Het Nationale Ballet niet als gevierde prima ballerina de grote rollen kreeg waarop ze had gehoopt. Het ondermijnde haar zelfvertrouwen. Zij werd bevangen door twijfel en door de angst haar plaats aan de top niet te kunnen behouden. Het viel De Haas moeilijker de fysieke en emotionele inspanning op te brengen die het balletvak vereiste: 'Je hebt periodes dat je volkomen radeloos bent, dat je je vertwijfeld afvraagt: waar doe ik het voor? Dat je helemaal kapot bent ...'. (Betlem). Om voor de grote rollen 'vlinderlicht' te blijven volgde zij intensieve diëten, terwijl ze de spanningen met uitgaan en alcohol probeerde te verdrijven.
Dit alles kwam de zwakke gezondheid van Olga de Haas niet ten goede. Steeds vaker kreeg ze plotselinge spierkrampen. Tijdens een voorstelling in de Koninklijke Schouwburg in Den Haag in juli 1970 kon zij van het ene moment op het andere haar armen niet meer bewegen, waarna ze ruim twee maanden in een ziekenhuis werd opgenomen wegens 'totale uitputting'. Het duurde een half jaar voordat zij weer aan de repetities deelnam, gekweld door de onzekerheid of ze haar oude niveau zou weten te bereiken. In 1971 stond De Haas weer op het toneel in de hoofdrol van 'het meisje' in De wonderbaarlijke mandarijn van Ernö Vashegyi en Vera Pasztor. Het jaar daarop danste ze samen met Kenneth Delmar de pas de deux van de 'blauwe vogel' in De schone slaapster in de bewerking van Roland Casenave. Het optreden van De Haas werd wederom geprezen, onder meer om 'haar subtiel beheerste virtuositeit' (Het Parool , 30-3-1972).
In haar privé-leven vond Olga de Haas intussen weinig geluk. De relatie met Ploeger was in 1970 stukgelopen, en de vele, kortstondige verhoudingen die ze daarna aanging, maakten geen einde aan een toenemende vereenzaming. Eind 1973 trouwde zij met Gerhard Schoonewille, een voetballer bij de Amsterdamse club De Volewijckers, maar dit huwelijk werd al na veertien maanden ontbonden. In deze jaren was De Haas weinig op het toneel te zien. Met haar zelfopgelegde vermageringskuren had ze zichzelf te zeer verzwakt om nog de lichamelijke krachtsinspanning te kunnen leveren.
In 1975 leek het beter te gaan met Olga de Haas. Een nieuwe vriend, de sportarts Geert Simonsz, met wie ze ging samenwonen, zag toe op haar gezondheid. Vooral door zijn toedoen was zij in mei van dat jaar voor het eerst na lange tijd weer in een hoofdrol te zien, en wel in Antieke Dansen van Barry Moreland. Het werd een fiasco. De recensenten omschreven De Haas als 'slechts een schim van de danseres die tien jaar geleden zoveel beloften inhield' (Utrecht, 69). Ook haar allerlaatste optreden in juli 1975, als 'Julia' in Van Dantzigs Romeo en Julia , toonde aan dat haar 'dramatische zeggingskracht' weliswaar ongeschonden was, maar dat ze niet meer beschikte over het 'danstechnische vermogen'. De kritieken waren wederom bijzonder negatief: men sprak van 'een uitgeblust danstalent' (idem , 84).
Eind 1975 werd Olga de Haas opnieuw opgenomen in een ziekenhuis, waar ze maandenlang werd verpleegd. Zij hoopte op een comeback en oefende na haar herstel iedere dag trouw aan de barre. Maar tegelijkertijd bleef zij geobsedeerd door haar gewicht, dat ze met anti-hongerpillen en sherrykuren onder controle wilde houden. De hoop dat alles goed zou komen, bleek ijdel. Olga de Haas zou niet meer dansen. De dagen dat zij het gezicht was van Het Nationale Ballet en de onbetwiste favoriet van publiek en pers lagen inmiddels ver achter haar. In 1976 kwam aan de relatie met Simonsz een einde, waarna ze verder vereenzaamde. Twee jaar later ging haar gezondheid zo sterk achteruit dat ze moest worden opgenomen in het Amsterdamse Wilhelmina Gasthuis. Daar stierf zij een week voor haar 34ste verjaardag aan alcoholverslaving en anorexia nervosa. Bij de crematie van de vrouw die 'één van de meest belovende danseressen in de Nederlandse dansgeschiedenis' (idem , 84) werd genoemd, waren slechts zeven mensen aanwezig.
A: Persdocumentatie betreffende Olga de Haas bij het Theater Instituut Nederland te Amsterdam.
P: 'Rollenoverzicht Olga de Haas' in de onder L genoemde publicatie van Van Dantzig, 40-45.
L: Behalve necrologieën o.a. door Henk van der Meyden, in De Telegraaf , 6-9-1978, door Conrad van de Weetering, in Haarlems Dagblad , 7-9-1978, door Hans W. Ledeboer, in Trouw , 7-9-1978: interview door Henk van der Meyden, in De Telegraaf , 10-6-1964; interview door Lia van Nuys, in Elseviers Weekblad , 4-6-1966; interview door Teun van den Berg, in Het Vrije Volk , 2-9-1968; interview door Ben Dull, in Het Parool , 9-4-1969; interview door Trix Betlem, in Avenue (1971) 148-150; Rudi van Dantzig, Olga de Haas, een herinnering (Zutphen 1981); Luuk Utrecht, Het Nationale Ballet 25 jaar. De geschiedenis van Het Nationale Ballet van 1961 tot 1986 (Amsterdam 1987).
I: Rudi van Dantzig, Olga de Haas, een herinnering (Zutphen 1981) t/o titelpagina [Foto: Ger J. van Leeuwen].
A.J.C.M. Gabriëls
Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 5 (Den Haag 2002)Laatst gewijzigd op 12-11-2013