© Huygens ING - Amsterdam. Bronvermelding: M.M.G. Fase, 'Hartog, Hans den (1934-1992)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. URL:http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn5/hartog [12-11-2013]
HARTOG, Hans den (1934-1992)
Hartog, Hans den, econoom (Batavia (Java, Nederlands-Indië) 17-8-1934 - Wassenaar 25-3-1992). Zoon van Jan Willem den Hartog, onderwijzer en later tekenleraar, en Regina Bolderheij. Gehuwd op 4-12-1965 met Leontine Johanna Maria Koster (geb. 1939). Uit dit huwelijk werden 2 dochters geboren.
Hans den Hartog groeide, samen met twee oudere broers en een jongere zuster, op in een Nederlands-hervormd onderwijzersgezin in Nederlands-Indië. Tijdens de Japanse bezetting was hij met zijn moeder en de andere kinderen geïnterneerd in het vrouwenkamp Tjideng. Hij bezocht de HBS-A in Batavia en behaalde in 1951 het einddiploma. In datzelfde jaar ging hij met zijn ouders naar Nederland. De familie woonde eerst tot 1953 in Uitgeest, daarna in Doorn. In 1951 begon Den Hartog - aanvankelijk als spoorstudent - met de economiestudie aan de Universiteit van Amsterdam. Op 3 juli 1959 legde hij het doctoraalexamen af. Na vervulling van zijn dienstplicht bij de luchtmacht, trad hij in 1961 als wetenschappelijk ambtenaar in dienst van het Centraal Planbureau (CPB) in Den Haag. Hier zou hij tot aan zijn dood werkzaam blijven.
Den Hartog begon bij het CPB bij de afdeling Bedrijfsklassen, sector Industrie. Hij doorliep de verschillende ambtelijke rangen en werd in 1969 hoofd van wat inmiddels de hoofdafdeling Bedrijfsklassen was geworden, nadien hoofdafdeling Bedrijfstakkenplanning genaamd. In 1974 volgde zijn benoeming tot onderdirecteur, en als zodanig maakte hij tevens deel uit van de directie van het CPB. Deze functie zou hij tot zijn overlijden blijven bekleden.
Den Hartog bezat het vermogen wetenschappelijke arbeid te combineren met een invloedrijke beleidsadviserende taak, zonder dat het een ten koste ging van het ander. Daarbij stond steeds de praktische waarde van deze arbeid voor de beleidsanalyse en wetenschappelijke vernieuwing centraal. Zijn belangrijkste bijdragen liggen op het terrein van de bedrijfstakkenanalyse, de macro-economische modelbouw en de milieueconomie. Den Hartog verrichtte bij het CPB pionierswerk op het terrein van het bedrijfstakkenonderzoek (meso-economie). In dit verband ontwikkelde hij een model voor onder andere de sector textiel en kledingindustrie alsook de verdeling van de macro-economische consumptieve besteding over bedrijfstakken. Met dit werk legde hij vermoedelijk als eerste een verband tussen economische analyse op meso- en macroniveau, een benadering die van grote waarde was voor het werkelijkheidsgehalte van de korte- en middellange-termijnprognoses van het CPB.
Een ander belangrijk thema in het wetenschappelijke onderzoek van Den Hartog is de verklaring van het investeringsgedrag. Hierover schreef hij, samen met H.G. Falke, al in het begin van zijn loopbaan een vernieuwende studie: 'An explanation of investment in equipment by enterprises in the Netherlands', in: European Economic Review 1 (1970) 447-481. Enigszins in het verlengde van dit werk ligt zijn samen met H.S. Tjan verrichte poging de uit de economische theorie reeds bekende jaargangengedachte van kapitaalgoederen empirisch toe te passen. De voorlopige bevindingen van deze studie werden in 1974 neergelegd in een intern rapport van het CPB, 'Investeringen, lonen, prijzen en arbeidsplaatsen: een jaargangenmodel met vaste coëfficiënten voor Nederland' (CPB Occasional Paper nr. 2 (1974)), dat een plausibele verklaring gaf voor de in die jaren voortdurend stijgende werkloosheid in de industriële sector van Nederland. Het wekt dan ook geen verbazing dat het kabinet-Den Uyl (1973-1977), niettegenstaande het voorlopige karakter van dit onderzoek, onmiddellijk beleidsconclusies verbond aan dit werk, door een politiek van loonkostenmatiging tot de hoeksteen van zijn werkgelegenheidsbeleid te verklaren.
Den Hartogs beleidsconclusie gaf - evenals het, ook internationaal gezien, wetenschappelijk innovatieve van zijn analyse - aanleiding tot een heftig debat tussen vakgenoten, maar ook met de politiek. Centraal in deze discussie stonden de stringente veronderstellingen die aan zijn jaargangenmodel ten grondslag liggen. Dit leidde tot een stroom van vruchtbare wetenschappelijke analyses, die ook bepaalde beleidsconclusies enigszins relativeerden. Den Hartog zelf nam aan dit debat niet in het openbaar deel, maar wel in de beslotenheid van zijn Haagse werkkring. Hij deed hiervan, samen met anderen, verslag in enkele artikelen. Later werd de jaargangengedachte opgenomen in het macro-economische model van het CPB. Den Hartogs terughoudende opstelling hing mede samen met zijn overtuiging dat een ambtenaar in zijn werk geen blijk behoort te geven van persoonlijke politieke voorkeuren; Den Hartog was ook niet aangesloten bij een politieke partij.
De politieke uitwerking die Den Hartogs analytisch-empirisch onderzoek had, maakte het CPB tot mikpunt van kritiek uit wetenschappelijke en politieke kring - belangrijke critici waren politiek geëngageerde hoogleraren als W. Driehuis en A. van der Zwan -, waarbij de wetenschappelijke integriteit van het CPB in het geding kwam. Den Hartog trok zich dit persoonlijk sterk aan en verweerde zich samen met zijn collega J. Weitenberg in het economenvakblad Economisch Statistische Berichten van 1977 tegen dit verwijt. Deze aantijging had hem erg aangegrepen, zoals hij in kleine kring soms liet merken.
Intussen was Den Hartog in 1974 onderdirecteur van het CPB geworden. Hij werd toen een belangrijke beleidsadviseur, niet alleen van de regering, maar ook van de Sociaal-Economische Raad (SER) en van de Rijksplanologische Dienst. Van 1976 tot 1977 was Den Hartog voorzitter van de Vereniging voor de Staathuishoudkunde. Ook werd hij in 1976 benoemd tot buitengewoon hoogleraar in de macro-economie aan de Technische Hogeschool Eindhoven, een functie die hij niet alleen zag als erkenning van zijn wetenschappelijke verdiensten, maar die hem ook veel plezier en een welkome afwisseling van zijn Haagse arbeid verschafte.
Naast de macro-economie had - in het voetspoor van de Club van Rome met haar verontrustende boodschap over de grenzen van de economische groei en de dreigende uitputting van voor deze groei noodzakelijke grondstoffen - ook de samenhang tussen milieu en economie Den Hartogs belangstelling. Daarbij kregen in het bijzonder de economische gevolgen van milieumaatregelen als ecotax of rechtstreekse productiebeperkingen zijn aandacht. Reeds aan het begin van de jaren zeventig ontwikkelde hij, samen met A. Houweling en H.S. Tjan, hiervoor een economisch model, dat mede de grondslag werd voor de berekeningen ten behoeve van het Nationale Milieubeleidsplan uit 1983 en een aantal analyses van het CPB op dit terrein, waarachter Den Hartog telkens de drijvende intellectuele kracht was.
Den Hartog was een bekwaam onderzoeker en gewaardeerd beleidsadviseur met een uitzonderlijk vermogen zijn theoretisch-empirische en macro-economische deskundigheid aan te wenden voor het praktische beleid. Zijn inbreng in de SER en zijn commissies - de Commissie Economische Deskundigen, de Commissie Ontwikkeling Nationale Economie, Commissie Sociaal-Economisch Beleid - was groot. Maar ook binnen het CPB, waar hij onder meer het personeelsbeleid in zijn portefeuille had - was hij een gewaardeerd man, die medewerkers wist aan te moedigen tot wetenschappelijke arbeid ten behoeve van het beleid. Ondanks zijn diepgewortelde wetenschappelijke belangstelling is Den Hartog niet toegekomen aan het schrijven van een dissertatie, voornamelijk omdat hij prioriteit gaf aan zijn gezinsleven en zijn taak op het CPB. In de jaren tachtig trad Den Hartog vanuit het CPB ook op als een adviseur voor de Centrale Bank van Indonesië bij de ontwikkeling van een macro-economisch beleidsmodel, wat hem voor korte tijd terugbracht naar zijn geboortestad. Voor hem was deze terugkeer een diep ingrijpende ervaring: hij veranderde geheel, en de Indische jaren van zijn jeugd leken terug te keren.
Toen in 1984 de functie van directeur van het CPB vacant kwam, leek Den Hartog hiervoor de aangewezen man. Gezondheidsoverwegingen - vanaf zijn veertigste levensjaar openbaarden zich ernstige problemen met zijn hart - deden hem echter afzien van wat een eervolle bekroning van zijn ambtelijke loopbaan zou zijn geweest. Niettemin kreeg hij als onderdirecteur op persoonlijke titel de ambtelijke rang van directeur-generaal, wat hem grote voldoening schonk. Het tekende bovendien zijn centrale positie op het CPB. In de persoonlijke omgang was Den Hartog kritisch maar aimabel, waarbij hij een grote openheid voor andere denkbeelden en benaderingen tentoonspreidde. Den Hartog was ook een 'family man', die soms met zijn gezin een uitbundige skivakantie organiseerde, graag boeken las, postzegels verzamelde en soms tennis speelde. Onder invloed van zijn echtgenote werd hij eind jaren tachtig een verwoed golfspeler. Het was ook tijdens het golfspel in Wassenaar dat hij, nog volop staand in de ambtelijke wereld van het CPB, onverwacht overleed aan een hartaanval.
P: Behalve de in de tekst genoemde publicaties o.a.: 'Consumption forecasts for the Netherlands', in Europe's future consumption . Onder red. van J. Sandee (Amsterdam 1964) 83-130; The economic impact of pollution abatement. The case of water pollution by degradable organic matter', in CPB , Occasional Paper nr. 1 ('s-Gravenhage 1973); [samen met A. Houweling en H.S. Tjan,] 'Economische gevolgen van anti-vervuilingsactiviteiten, in Milieu en economie . Onder red. van P. Nijkamp (Rotterdam 1974) 127-152; [samen met A. Houweling,] 'Pollution, pollution abatement, and the economic structure of the Netherlands', in Advances in input-output analysis. Proceedings of the international conference on input-output techniques, Vienna, April 22-26, 1974 . Onder red. van Karen R. Polenske en Jiri V. Skolka (Cambridge (Mass.) 1976) 389-410; [samen met Th.C.M.J. van de Klundert en H.S. Tjan,] 'De structurele ontwikkeling van de werkgelegenheid in macro economisch perspectief', in Werkloosheid; aard, omvang, structurele oorzaken en beleidsalternatieven. Preadviezen voor de Vereniging voor de Staathuishoudkunde (1975) 49-110; [samen met H.S. Tjan,] 'Investment, wages, prices and demand for labour', in De Economist 124 (1976) 32-55; [samen met J. Weitenberg,] 'Econometrische modellen en economische politiek', in Economisch Statistische Berichten 62 (1977) 1236-1243 en 1269-1273; 'VINTAF II: de Nederlandse economie in model', in Benelux 1 (1979) 35-54; [samen met H.S. Tjan,] 'A clay-clay vintage model approach for sectors of industry in the Netherlands', in De Economist 128 (1980) 129-188; 'De modelbenadering van het Centraal Planbureau', in Kwantitatieve Methoden. Nieuwsbrief voor toegepaste statistiek en operationele research 4 (1983) nr. 2, 33-54; 'Empirical vintage models for the Netherlands: a review in outline', in De Economist 132 (1984) 326-349; samen met K.A. Heineken [e.a.], Investeren in Nederland (Centraal Planbureau Onderzoeksmemorandum nr. 17) ('s-Gravenhage 1986).
M.M.G. Fase
Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 5 (Den Haag 2002)Laatst gewijzigd op 12-11-2013