© Huygens ING - Amsterdam. Bronvermelding: Yop Segers, 'Heemstra, Aarnoud Jan Anne Aleid baron van (1871-1957)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. URL:http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn5/heemstra [12-11-2013]
HEEMSTRA, Aarnoud Jan Anne Aleid baron van (1871-1957)
Heemstra, Aarnoud Jan Anne Aleid baron van, burgemeester en gouverneur van Suriname (Vreeland (U.) 22-7-1871 - 's-Gravenhage 30-12-1957). Zoon van Willem Hendrik Johan baron van Heemstra, burgemeester, en Wilhelmina Cornelia de Beaufort. Gehuwd op 26-3-1896 met Elbrig Willemine Henriette barones van Asbeck (1873-1939). Uit dit huwelijk werden 1 zoon en 5 dochters geboren. Na haar overlijden gehuwd op 20-11-1947 met Anna Eliza Roosenburg (1901-1988). Dit huwelijk bleef kinderloos.
Aarnoud van Heemstra stamde uit een oud - in oorsprong Fries - adellijk geslacht en groeide samen met zijn oudere broer op als zoon van een plattelandsburgemeester: eerst tot 1875 in Vreeland, daarna in Driebergen. Hij bezocht het gymnasium in Utrecht en studeerde vanaf 1890 rechten aan de Rijksuniversiteit in die stad. Na op 10 maart 1896 op stellingen te zijn gepromoveerd vestigde hij zich als advocaat en procureur in Arnhem. Daarna was hij vanaf 1902 zeven jaar lang ambtenaar van het Openbaar Ministerie bij het kantongerecht in Roermond. Van 1909 tot 1910 oefende hij de functie uit van substituut-officier van justitie in Maastricht.
In 1910 werd Van Heemstra benoemd tot burgemeester van Arnhem. De baron en zijn gezin bewoonden toen allang de achttiende-eeuwse buitenplaats 'Zijpendaal', even buiten de Gelderse hoofdstad. Hier resideerde de burgemeester zoals een echte aristocraat betaamde, met paardrijden op het prachtig aangelegde landgoed en het organiseren van soirées dansantes, die faam genoten bij de plaatselijke elite. Tijdens zijn tienjarige ambtsperiode wist Van Heemstra te bereiken dat de Nederlandsche Heidemaatschappij als vestigingsplaats Arnhem verkoos, het Nederlandsch Openluchtmuseum van de grond kwam en dat in de stad betaalbare volkswoningen werden gebouwd.
Begin 1920 legde Van Heemstra het burgemeestersambt neer, omdat hij meende dat zijn 'schrale bezoldiging' hem niet in staat stelde zijn taak naar behoren te blijven vervullen. Hij werd vervolgens advocaat-generaal bij het Arnhemse Gerechtshof. Maar die betrekking was niet van lange duur: in november 1920 werd hij benoemd tot gouverneur van Suriname. Het was een ongeschreven regel dat in Suriname een protestant tot gouverneur werd benoemd en op Curaçao een katholiek. Van Heemstra was protestant en had bovendien in Arnhem tijdens de Eerste Wereldoorlog, toen de stad met problemen kampte zoals de repatriëring van vele grensarbeiders, bewezen een kundig bestuurder te zijn.
In mei 1921 sprak Van Heemstra zijn eerste rede uit in de Koloniale Staten van Suriname. De nieuwe gouverneur gaf onmiddellijk aan dat zijn beleid zich vooral zou richten op de financiële onafhankelijkheid van de kolonie ten opzichte van het moederland. Daartoe moest in de eerste plaats de ontsluiting van de natuurlijke hulpbronnen worden versneld. Hij legde meteen een grote dadendrang aan de dag. Terwijl vroegere gouverneurs niet of nauwelijks buiten Paramaribo kwamen, reisde Van Heemstra verscheidene malen tot diep in de binnenlanden, waar Europeanen slechts zelden doordrongen. Hij toonde vooral grote belangstelling voor de onmetelijke bauxietaders die in het stroomgebied van de Cottica en de Surinamerivier waren aangetroffen. In 1922 werd door de Aluminium Company of America (Alcoa) begonnen met de bauxietwinning bij het bosnegerdorpje Moengo. Het erts zou al snel de belangrijkste inkomstenbron van Suriname worden.
Van alle gouverneurs sinds 1865 heeft Van Heemstra het meest geijverd voor meer politieke speelruimte ten opzichte van de regering in Den Haag. In 1923 was hij zo verbolgen over de 'bevoogding vanuit het Moederland' dat hij een 'noodkreet' opstelde en aan de Tweede Kamer stuurde. Aanleiding vormde de ingrijpende wijzigingen die de minister van Koloniën, S. de Graaff (1919-1925), had aangebracht in de Surinaamse begroting voor 1922. Een salarisverhoging voor de Surinaamse ambtenarij - teneinde zo kundiger ambtenaren te kunnen aantrekken - werd door hem niet overgenomen, terwijl bovendien op negentien begrotingsposten, merendeels belangrijke onderdelen van het koloniaal bestel rakend, verminderingen en nadelige veranderingen werden aangebracht.
Van Heemstra begreep dat er van de politiek in Nederland niets te verwachten viel. Al zijn pogingen de sociaal-economische ontwikkeling van de Nederlandse kolonie in Zuid-Amerika te bevorderen, stuitten bij regering en parlement onveranderlijk op onbegrip en desinteresse. Daarom trachtte de gouverneur na enige jaren zijn doel langs andere wegen te bereiken. Gebruikmakend van zijn verlof in Nederland in 1924 probeerde hij de belangstelling van het grootkapitaal voor Suriname te wekken. Nog datzelfde jaar sloten Nederlandse bedrijven met belangen in Suriname zich aaneen in de Ondernemersraad voor Suriname. Tevens voerde Van Heemstra begin 1925 besprekingen met het machtige Stinnesconcern, het Duitse conglomeraat van ondernemingen in de mijnbouw, zware industrie en elektrotechniek, om zo de monopoliepositie die Alcoa inmiddels in de Surinaamse economie had verworven, te neutraliseren. Dit eigenmachtige optreden werd hem in Den Haag echter niet in dank afgenomen. Het tweede kabinet-Ruijs de Beerenbrouck (1922-1925), bevreesd voor een Duitse 'politieke annexatie' van Suriname, gelastte de gouverneur de contacten met Stinnes te verbreken.
In 1928 trachtten de Koloniale Staten met steun van gouverneur Van Heemstra de inkomsten voor Suriname te vergroten door een verhoging van de uitvoerrechten op bauxiet. Dit werd echter door het kabinet-De Geer (1926-1929) - na overleg met Alcoa - verhinderd. De regering in Den Haag meende met een toegevende houding jegens het Amerikaanse bedrijf iets te kunnen bereiken voor Shell, die in de Verenigde Staten in een zware concurrentiestrijd was verwikkeld met Standard Oil. Voor Van Heemstra was daarmee de maat vol. Hij stuurde aan op zijn eervolle ontslag en keerde medio 1928 als ambteloos burger terug naar Nederland.
Terug op zijn geliefde 'Zijpendaal' maakte Van Heemstra geen geheim van zijn ergernis. In 1929 werd hij redactielid van het in dat jaar opgerichte Politiek Economisch Weekblad , het conservatief-nationalistische tijdschrift dat vanaf zijn tweede jaargang werd herdoopt in De Rijkseenheid. Staatkundig economisch weekblad ter versterking van de banden tusschen Nederland en de Indiën . Van Heemstra zou redacteur blijven tot mei 1940. Hij was goed bevriend met de initiatiefnemer van het weekblad, H.H.A. van Gybland Oosterhoff, de secretaris van de Ondernemersraad voor Suriname. In de eerste aflevering, van 9 oktober 1929, gaf de redactie haar doelstelling: Nederland en de koloniën in de West en de Oost waren onlosmakelijk met elkaar verbonden, en zonder de één zou de ander geen gezonde ontwikkeling kunnen doormaken. De beste waarborg voor handhaving van deze 'rijkseenheid' was de sociaal-economische ontwikkeling van de overzeese bevolkingen; dit natuurlijk onder leiding van Nederland.
Op den duur ging De Rijkseenheid zich ook steeds meer bezighouden met de binnenlandse politiek. Zo publiceerde het tijdschrift begin 1933 het 'Manifest Verbond voor Nationaal Herstel'. De directe aanleiding was de muiterij op het pantserschip 'De Zeven Provinciën' in Oost-Indische wateren, een gebeurtenis die in Nederland diepe indruk maakte. Het 'Manifest' - dat ook door Van Heemstra werd ondertekend - constateerde een morele degeneratie, die alleen kon worden tegengegaan door een krachtig herstel van het overheidsgezag. In een periode van economische crisis gaf het uiting aan de grote angst onder conservatieven voor een socialistische revolutie in Nederland.
Omstreeks 1935 was Van Heemstra nog tamelijk pro-Duits en pro-Japans. Japan zag hij als een geschikt tegenwicht tegen de toenemende invloed van de Verenigde Staten in Azië. Maar gaandeweg veranderde zijn opinie. In 1938 onderschreef hij in De Rijkseenheid de oproep tot vorming van een Europees blok tegen Japan. Bovendien achtte hij uitbreiding van de marine noodzakelijk om de overzeese gebiedsdelen tegen vijandelijkheden te kunnen beschermen.
Tijdens de Duitse bezetting weigerde Van Heemstra als voorzitter van de Nederlandsche Vereeniging voor Armenzorg en Weldadigheid en van het Nationale Fonds voor Bijzondere Nooden samen te werken met Winterhulp Nederland, de liefdadigheidsorganisatie met propagandistisch oogmerk van de Nationaal-Socialistische Beweging (NSB). Begin 1942 werden vele van zijn bezittingen door de Duitsers geconfisqueerd: landerijen, huizen, banktegoeden, aandelen en zelfs juwelen. De baron kreeg met moeite toestemming om op 'Zijpendaal' te mogen blijven wonen. Wel moest hij inkwartiering van enkele Duitse officieren toestaan. Uiteindelijk werd hij toch gedwongen te vertrekken en vestigde hij zich in een van zijn andere huizen, eerst in Oosterbeek, daarna in Velp.
In de zomer van 1942 werd Van Heemstra's schoonzoon Otto graaf van Limburg Stirum - na een sabotageactie van de ondergrondse - door de bezetter als gijzelaar gearresteerd en na enkele weken gefusilleerd. Over Van Heemstra's gescheiden dochter Ella, die inmiddels met haar dochter - de latere Amerikaanse filmactrice Audrey Hepburn - bij hem inwoonde, deden in Arnhem de wildste geruchten de ronde. Zij werd gesignaleerd in gezelschap van hoge Duitse legerofficieren. Het ene verhaal was dat Ella openlijk pro-nazi was om haar ondergronds verzetswerk te camoufleren, het andere dat ze daadwerkelijk een collaborateur was, maar dit vooral deed om haar kinderen te beschermen.
Hoe het ook zij, de haatgevoelens jegens de familie waren na de oorlog zo sterk dat Van Heemstra zich gedwongen voelde Gelderland te verlaten en te verhuizen naar Den Haag. Daar hertrouwde hij, acht jaar na de dood van zijn eerste vrouw, in 1947 met Anna Roosenburg.
P: Teksten van redevoeringen van gouverneur Van Heemstra in de Koloniale Staten van Suriname in De West-Indische Gids 3 (1921/1922) 173-175, ibidem 4 (1922/1923) 184-188, ibidem 5 (1923/1924) 168-172; 'Brief van den gouverneur van Suriname, mr. A.J.A.A. baron van Heemstra, aan den voorzitter der Koloniale Staten, van 21 februari 1925', ibidem 7 (1925/1926) 35-41; 'Ter nagedachtenis van den heer Justus Rinia Cornelis Gonggrijp', ibidem 10 (1928/1929) 481-482; 'Introduction', in De Rijkseenheid. Edition spéciale, publié à l'occasion de l'Exposition coloniale internationale de Paris 1931 ('s-Gravenhage 1931) 5-6.
L: Behalve een necrologie in de Arnhemse Courant , 31-12-1957: E.A.A. van Heekeren, 'De nieuwe Gouverneur van Suriname', in De Indische Gids 43 (1921) 1-2; De zaken Onnekes-Van Heemstra en Simons-Van Heemstra in het Nederlandsche parlement en een Haagsch dagblad (Paramaribo 1928); Rudolf van Lier, Samenleving in een grensgebied. Een sociaal-historische studie van Suriname (3de herz. druk; 's-Gravenhage 1977) 240-249; A.P. Taselaar, Rijkseenheid. Ideologie, organisatie en activiteiten van de Nederlandse koloniale lobby, 1925-1940 (Leiden 1992); Yop Segers, Op het kruispunt van oud en nieuw. Het Gelders Genootschap, 1919-1994. 75 jaar op de bres voor de schoonheid van Gelderland ('s-Gravenhage 1994); Stan Verschuuren, Suriname. Geschiedenis in hoofdlijnen (3de herz. druk; 's-Gravenhage 1994); Barry Paris, Audrey Hepburn (New York 1996).
I: De Indische Gids 43 (1921) tegenover p. 1.
Yop Segers
Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 5 (Den Haag 2002)Laatst gewijzigd op 12-11-2013