© Huygens ING - Amsterdam. Bronvermelding: Petra de Vries, 'Hogendorp, jkvr. Mariane Catherine van (1834-1909)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. URL:http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn5/hogendorp [12-11-2013]
HOGENDORP, jkvr. Mariane Catherine van (1834-1909)
Hogendorp, jkvr. Mariane Catherine van, (bekend onder de naam Marianne Klerck-van Hogendorp), sociaal hervormster en feministe ('s-Gravenhage 1-8-1834 - Lausanne (Zwitserland) 17-9-1909). Dochter van jhr. Dirk van Hogendorp (na het overlijden van zijn oudste broer op 10-7-1838 graaf Van Hogendorp), raadsheer in het Gerechtshof, en jkvr. Mariane Catherine van Hogendorp. Gehuwd op 18-11-1875 met jhr. Aarnout Klerck (verheven in de Nederlandse adel bij KB d.d. 22-12-1831, nr. 84) (1820-1876), secretaris-generaal op het departement van Marine. Dit huwelijk bleef kinderloos.
Marianne van Hogendorp groeide op als telg van een bekend Haags adellijk geslacht. Haar jeugd en latere leven stonden sterk onder invloed van het orthodox-protestantse Réveil, een religieuze vernieuwingsbeweging waarvan beide ouders vooraanstaande aanhangers waren. Als meisje uitgesloten van hoger en middelbaar onderwijs, kreeg Marianne geen formele opleiding. Gravin Van Hogendorp, die behoorde tot de kring van evangelische sociale hervormsters, gaf haar dochters echter indirect een scholing door hen te betrekken bij het armenwerk onder behoeftige weduwen. Zo nam Marianne de financiële ondersteuning van de eerste 'bewaar- en naaischool' van haar moeder over. Tevens was zij van 1874 tot 1900 presidente van de Vereeniging 'Vrienden der Armen', opgericht door haar moeder in 1847.
In haar persoonlijke leven werd Marianne van Hogendorp bij herhaling door het vroegtijdig overlijden van naasten getroffen. Op tienjarige leeftijd verloor zij haar vader, en haar oudere broer Dirk, die na diens dood een belangrijke rol in het gezin speelde, overleed toen zij 22 was. Het huwelijk dat zij in 1875 aanging met jhr. Aarnout Klerck - een oudere huisvriend van de familie -, eindigde al na elf maanden door het overlijden van haar echtgenoot. Hoe aangrijpend het afscheid van deze 'hoogst gelukkige vereeniging' (Beelaerts van Blokland, 149) was, laat zich afleiden uit de nadruk waarmee zij zich gedurende de rest van haar leven presenteerde als 'douairière' en als zodanig bekend werd. Nadat in juni 1878 ook moeder Van Hogendorp was gestorven, werden haar jongere zusters, Anna en Wilhelmina, haar levensgezellinnen. Gedrieën woonden ze meer dan dertig jaar in hetzelfde huis in de Haagse Alexanderstraat.
In 1883 kwamen de zusters Van Hogendorp in aanraking met Josephine Butler. Deze Britse strijdster voor vrouwenrechten was de charismatische leidster van de abolitionistische beweging - later verenigd onder de naam Fédération abolitionniste internationale -, die vocht voor de afschaffing van de zogeheten reglementering van prostitutie. Zij werd voor Marianne Klerck-van Hogendorp een soort vrouwelijke Messias, een lichtend voorbeeld om zich 'als vrouw' in de prostitutiestrijd te mengen. Butlers appèl om uit eigen verdriet de kracht te putten anderen te ondersteunen, sloot goed aan bij haar eigen situatie en haar invoelende karakter. Inspiratie voor de 'arbeid aan de zielen' (ibidem, 153) putte Klerck-van Hogendorp ook uit de ideeën van de invloedrijke filantroop O.G. Heldring, onder meer grondlegger van een netwerk van gestichten en doorgangshuizen voor 'het redden van gevallen vrouwen'. Bovenal gaf zij echter gehoor aan de innerlijke roepstem van God.
Marianne Klerck-van Hogendorp werd door Butler uitgekozen om in Nederland een abolitionistische vrouwenorganisatie op te richten, want hoewel vrouwen in het 'reddende' werk een centrale rol speelden, waren zij stilzwijgend uitgesloten van het 'getuigende', meer politieke abolitionisme. De reeds bestaande Nederlandsche Vereeniging tegen de Prostitutie (NVP) was in feite een organisatie van mannen. In 1883/1884 publiceerde Klerck-van Hogendorp drie brochures onder de gezamenlijke titel Een woord aan de vrouwen van Nederland , waarin zij opriep tot strijd tegen prostitutie en reglementering. Deze oproep leidde in 1884 tot de oprichting van de Nederlandsche Vrouwenbond tot Verhooging van het Zedelijk Bewustzijn, waarvan zij, tot in het jaar van haar dood, de eerste presidente was.
Samen met haar zuster Anna werd Marianne Klerck-van Hogendorp de drijvende kracht achter het vrouwelijk abolitionisme in Nederland. De Vrouwenbond was de eerste vrouwenorganisatie die vrouwen mobiliseerde rondom politieke en bestuurlijke eisen. Het belangrijkste strijdpunt was de afschaffing van het verplichte medische onderzoek van prostituees op geslachtsziekten, dat als vrouwonterend en als een legitimering van de ontucht door de staat werd veroordeeld. Daarnaast verzette de Vrouwenbond zich tegen bordelen, vrouwenhandel, pornografie en het verbod op het onderzoek naar het vaderschap. Deze politieke activiteiten bleven altijd nauw verbonden met de bescherming van meisjes tegen seksuele gevaren en met het reddende werk onder gevallen vrouwen.
Naast haar bestuurstaak als presidente gaf Marianne Klerck-van Hogendorp ook in ideologisch opzicht richting aan dit werk door het op te vatten als een sociaal moederschap dat zich over andere dan de eigen kinderen uitstrekte. In die geest nam zij het ook op voor de concubines van Nederlandse militairen in Nederlands-Indië en de uit deze relaties voortgekomen kinderen. Mede door haar inspanningen werd er een afdeling van de Vrouwenbond opgericht in Indië. In 1895 kwam - vooral op haar initiatief - de Vereeniging tot Bevordering van de Zedelijkheid in de Nederlandsche Overzeesche Bezittingen tot stand.
Zag Marianne Klerck-van Hogendorp de verschijnselen waartegen zij streed aanvankelijk als een gevolg van 'de ontzettende zonde die ons volk verteert' (geciteerd in: De Vries, 109), al spoedig bracht zij ze in verband met de 'dubbele zedewet', waarvan vrouwen het slachtoffer waren. Als tegenwicht tegen de vergaande minachting voor prostituees en ongehuwde moeders pleitte zij voor solidariteit en zusterschap. Prostituees waren 'zusters' en 'vrouwen als wij' (geciteerd: ibidem, 128). Door deze ideeën ging zij in de jaren tachtig deel uitmaken van de toentertijd groeiende beweging voor vrouwenrechten. Aanvankelijk huiverig voor het idee van emancipatie werkte Klerck-van Hogendorp steeds meer samen met feministische vrouwen, ook op de vele internationale abolitionistische conferenties in Europa, waar zij met haar zuster Anna geregelde bezoeksters waren.
Door dit alles voltrok zich in het denken van Marianne Klerck-van Hogendorp een ware omwenteling. Geloofde zij eerst nog in een ideologie van gescheiden sferen voor mannen en vrouwen - voor hem de openbare sfeer en voor haar het huisgezin -, in 1894 werd ze lid van de pas opgerichte Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht. Reglementering was niet alleen een product van een staat die de zonde legitimeerde, zo meenden de leidsters van de Vrouwenbond, maar ook van een 'staatsbestel' waarin de helpende hand van de vrouw ontbrak. Toen in 1898 de grote Nationale Tentoonstelling van Vrouwenarbeid gehouden werd, organiseerden Klerck-van Hogendorp en haar zuster Anna samen met niet-protestantse vrouwen een congres over de zedelijkheid: de Driedaagsche Samenkomst tot Bevordering der Openbare Zedelijkheid. Op dit congres deed Klerck-van Hogendorp een zeldzame ontboezeming: de mannen die prostituees bezochten waren 'onze echtgenooten, onze broeders, onze vaders dikwijls' (geciteerd: ibidem, 125, noot 85). Steeds meer liet zij haar behoedzaamheid bij het bekritiseren van mannelijk gedrag varen.
Aan het einde van de 19de eeuw was de Vrouwenbond met ongeveer 5500 leden de grootste organisatie in de vrouwenbeweging en Marianne Klerck-van Hogendorp een zeer gerespecteerde figuur. Gezien haar grote internationale ervaring was het niet vreemd dat juist zij aandrong op de vorming van een Nederlandse afdeling van de International Council of Women en voorzitter werd van de voorbereidingscommissie die dit tot stand moest brengen. Resultaat was de oprichting, tussen 1898 en 1900, van de Nationale Vrouwenraad van Nederland met als eerste presidente douairière Klerck-van Hogendorp.
Het leven van Marianne Klerck-van Hogendorp was vol tegenstellingen: voorbestemd tot een sober en onzichtbaar bestaan als 'hulpe des mans', kreeg zij een leidende rol in het woelige feminisme van haar tijd. Tegenover christelijke mannen moest zij de politieke organisatie van vrouwen op het onvrouwelijke terrein van de seksualiteit verdedigen. Maar binnen haar eigen Vrouwenbond durfde zij het grote streven van het vrouwenkiesrecht niet goed aan te prijzen. Tegelijkertijd moest zij zich staande houden ten opzichte van feministen van andere politieke gezindten die haar christelijke versie van het feminisme sceptisch bekeken.
Dankzij haar diplomatieke gaven, haar genuanceerde uitspraken en haar organisatorische inzichten laveerde Marianne Klerck-van Hogendorp met succes tussen de klippen door. Zij zocht altijd meer naar wat mensen verenigde dan naar wat hen verdeelde. Overeenkomstig de christelijke leer over de vrouwelijke bescheidenheid drong zij zichzelf niet op de voorgrond. Veelal nam ze een taak op zich uit plichtsbesef, als anderen het lieten afweten.
Toch verliep het politieke leven van Marianne Klerck-van Hogendorp niet zonder aanvaringen en spanningen. De NVP, de mannelijke bondgenoot van de Vrouwenbond, bleef de abolitionistische beweging domineren. Vrouwen konden wel lid worden, maar werden actief geweerd uit het hoofdbestuur. Omstreeks 1897 verweet Klerck-van Hogendorp de NVP dat zij besluiten nam 'over de vrouw zonder de vrouw' (geciteerd: ibidem 260, noot 122). Met de vrouwelijke bondgenoten was de relatie minder conflictueus, al waren er uiteenlopende standpunten over de 'heiligheid' van het huwelijk. Een ander gevoelig punt was de verdeeldheid in de vrouwenbeweging over geboorteregeling. Vanuit het christelijke abolitionisme werd de neomalthusiaanse beweging fel bestreden, maar in de Nationale Vrouwenraad waren juist veel vooraanstaande neomalthusianen actief. In 1909 helde de Vrouwenbond over naar hun standpunten: geboorteregeling kon veel kwaad doen, maar zomaar afwijzen getuigde ook niet van vrouwelijk verantwoordelijkheidsgevoel.
De laatste jaren van het leven van Marianne Klerck-van Hogendorp stonden in het teken van beginnende successen. Rond 1900 verdween de reglementering in de meeste Nederlandse gemeenten. Daarna voerde de Vrouwenbond, samen met de NVP en de Nederlandsche Middernachtzending-Vereeniging, een omvangrijke nationale campagne tegen de handel in 'blanke slavinnen' en voor een rijkswet tegen de bordelen. Klerck-van Hogendorp gaf de eerste stoot tot de vorming van een Nationaal Comité tot Bestrijding van den Handel in Vrouwen, dat in 1900 - naar internationaal model - werd opgericht. Zij bleef hierin actief totdat haar gezondheid dat verhinderde. Het resultaat van haar inspanningen, de invoering van een bordeelverbod en een verbod op vrouwenhandel in de zedelijkheidswetgeving van 1911, zou zij niet meer meemaken. In 1909 stierf zij een rustige dood op een van haar zomerreizen naar Zwitserland.
Over de grootste tegenstelling in haar leven heeft Marianne Klerck-van Hogendorp nooit gesproken: de afstand tussen haar eigen bestaan en dat van degenen die zij wilde redden. De roep om solidariteit met prostituees ging vrijwel altijd over de hoofden van de betrokkenen heen en bevestigde daarmee de grote sociale kloof tussen een welgestelde, Oranjegezinde douairière en de verworpenen die haar medelijden opwekten. Prostituees die zich niet wilden laten redden, bleven in haar ogen zondaressen en 'verdwaalden', soms zelfs 'ontoerekenbaren'. Desondanks was haar strijd tegen de seksuele exploitatie van vrouwen van grote betekenis voor het feminisme en het 19de-eeuwse denken over seksualiteit.
P: Behalve de in de tekst genoemde publicaties: De heiligheid van het huwelijk ('s-Gravenhage 1887) [Overdruk uit Orgaan van den Nederlandschen Vrouwenbond tot verhooging van het Zedelijk Bewustzijn ]; 'Hoe de vrouw denkt over de sluiting van slechte huizen', in Handelingen van het Nationaal Congres tegen de Prostitutie te Amsterdam ... ('s-Gravenhage 1889); O.G. Heldring en zijne gestichten tegenover de bestrijding der onzedelijkheid ('s- Gravenhage 1890); Eenige beschouwingen over Oost-Indische toestanden (Amsterdam 1898).
L: [M.] Beelaerts van Blokland-Kneppelhout en A. van Hogendorp, Gedenkboek. Vijf en twintig jaren arbeids van den Nederlandschen Vrouwenbond tot Verhooging van het Zedelijk Bewustzijn (Groningen 1909); Pieter Koenders, Tussen christelijk Réveil en seksuele revolutie. Bestrijding van zedeloosheid in Nederland, met nadruk op de repressie van homoseksualiteit (Amsterdam 1996); Petra de Vries, Kuisheid voor mannen, vrijheid voor vrouwen. De reglementering en bestrijding van prostitutie in Nederland, 1850-1911 (Hilversum 1997); Martin Bossenbroek en Jan H. Kompagnie, Het mysterie van de verdwenen bordelen. Prostitutie in Nederland in de negentiende eeuw (Amsterdam 1998); Annemieke van Drenth en Francisca de Haan, The rise of caring power. Elizabeth Fry and Josephine Butler in Britain and the Netherlands (Amsterdam 1999).
I: Petra de Vries, Kuisheid voor mannen, vrijheid voor vrouwen (Hilversum 1997) 108.
Petra de Vries
Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 5 (Den Haag 2002)Laatst gewijzigd op 12-11-2013