Hugten, Herman Jozef van (1915-1993)

 
English | Nederlands

HUGTEN, Herman Jozef van (1915-1993)

Hugten, Herman Jozef van, (artiestennaam Herbert Joeks), acteur en zanger (Amsterdam 26-11-1915 - Amsterdam 28-7-1993). Zoon van Antonius Johannes van Hugten, kantoorbediende, en Sophia Johanna Maria van 't Hoff. Gehuwd op 26-6-1947 met Francisca Maria van Balkom (geb. 1924). Uit dit huwelijk werd 1 dochter geboren.

afbeelding van Hugten, Herman Jozef vanHoewel hij reeds als kind 'een ondefinieerbare hang naar de planken' had en al op jeugdige leeftijd lid was van de Roomsch-Katholieke Amateur Toneelvereeniging, leek een carrière als acteur er voor Herman van Hugten aanvankelijk niet in te zitten. Nadat zijn vader in 1919 was overleden, moest zijn moeder haar vier zoons alleen grootbrengen. Ook Herman, de jongste, diende een beroep met bestaanszekerheid te kiezen. Op de HBS schoot er voor toneelspelen geen tijd over, zodat hij zijn liefhebberij noodgedwongen beperkte tot een wekelijks bezoek aan Theater Carré. Pas na het eindexamen, toen hij verkoper van heren- en kinderkleding in een modemagazijn was geworden, kon hij zich in de avonduren weer aan het acteren wijden als lid van het amateurgezelschap 'De Shawspelers'.

In 1943 dreigde voor Van Hugten tewerkstelling in Duitsland. Aangezien kunstenaars toen nog van de Arbeitseinsatz waren vrijgesteld, wist hij hieraan te ontkomen door in dienst te treden bij 'Cabaret Trianon' aan het Leidseplein. De leidster van dit gezelschap, Dolly Dolores, zorgde vervolgens voor het gefingeerd bewijs dat hij al enige tijd voor haar werkte. Daarmee was voor Van Hugten de overstap naar het artiestenbestaan gemaakt. Hij trad op als conferencier en als zanger van weemoedige, in Weens dialect gezongen liedjes. De liefde voor dit zogeheten 'schrammeln' had hij al opgevat in zijn jeugd, toen hij in contact kwam met Oostenrijkse kinderen die na de Eerste Wereldoorlog bij familie waren ondergebracht om aan te sterken. Toen de bezetter vond dat Van Hugten die liedjes ook wel in dienst van de ontspanningsorganisatie 'Kraft durch Freude' voor Duitse soldaten kon zingen, besloot hij aan het einde van de oorlog alsnog onder te duiken.

In mei 1945 werd Van Hugten tijdens een straatoptreden bij een van de vele bevrijdingsfeesten in Amsterdam opgemerkt door Rens van Dorth, die hem vroeg voor 'een klein revuetje'. Het was het eerste van zijn vele naoorlogse engagementen. Na enkele maanden ging hij samenwerken met de revue- en cabaretartiesten Herman Tholen, Gerard Walden en Berry Kievits, met wie hij twee jaar lang programma's op de planken bracht. Van 1946 tot 1947 maakte hij tevens deel uit van het revuegezelschap 'Faveur'. Kort na de bevrijding trad hij ook op voor Canadese militairen. Indirect hielpen zij hem aan zijn vrouw Fransje, die hij op een van hun feestavonden ontmoette, en aan zijn artiestennaam. 'Ze dachten dat je Van Hugten uitsprak als ''Hughes''. Ik heb dat fonetisch omgezet in ''Joeks''. En zo is het altijd gebleven' (Van Dijl).

Van 1947 tot 1950 was Herbert Joeks verbonden aan het cabaretgezelschap 'Theater Plezier' van Floris Meslier, waar de acteur Jan van Ees een belangrijke leermeester voor hem was. Intussen deed hij ook veel radiowerk, vooral amusementsprogramma's als De bonte dinsdagavondtrein , Mimosa en Negen heit de klok. Een van deze optredens was voor René Sleeswijk aanleiding hem in 1951 aan te trekken voor zijn 'Snip & Snap Revue' met Piet Muyselaar en Willy Walden. Ook hier deed hij veel theaterervaring op: 'Daar leer je wat showbusiness is: tempo. Maar ja, met die twee grote komieken ..., daar zat toch weinig vooruitgang in' (Flothuis). Toen Joeks in 1955 de kans kreeg toe te treden tot de vaste toneelkern van de Nederlandse Televisie Stichting (NTS), greep hij die dan ook met beide handen aan. Drie jaar lang was hij te zien in de meest uiteenlopende uitzendingen: van drama's tot komedies, van kinderprogramma's tot experimentele stukken. Al met al speelde hij zo'n honderd rollen, en hij verscheen zo vaak op het scherm dat de televisie indertijd wel spottend de 'Joeks-box' werd genoemd.

Met zijn kleine, tengere gestalte, zijn vroegkalende hoofd en zuinige mondje, en met zijn schrille, enigszins toegeknepen stem was het meestal eenzelfde soort personages dat Joeks te vertolken kreeg: een dominee, een notaris, een middenstander of gewoon een kleine bange burgerman. Het waren types die hij met veel inlevingsvermogen en met oog voor detail wist neer te zetten, mede omdat ze niet zo heel ver van hem afstonden. Joeks verviel echter nooit in 'mannetjesmakerij', maar was en bleef de karakteracteur die ook in de kleinste rollen perfectie nastreefde. Bij gebrek aan opleiding probeerde hij die perfectie vooral te bereiken door het vak van zijn collega's af te kijken. Dat hij de toneelschool niet had bezocht, zag hij overigens eerder als voordeel dan als nadeel: 'Ik heb veel moeten aanleren, maar niks moeten afleren' (Flothuis). Het was zijn uiterst precieze benadering van iedere rol die Joeks tot een televisieacteur bij uitstek maakte. Hij hield ook van het medium vanwege de mogelijkheid van close-ups. 'Je kunt vrijen met de camera', zei hij hierover, want ' jij bent in beeld en geen ander' (Claus). Wel vond hij het eenmalige van iedere uitzending een nadeel: 'het blijft altijd een première waar je niets meer aan kunt doen' (Oolbekkink).

Toen de toneelkern van de NTS in de zomer van 1958 werd ontbonden, verloor Joeks zijn vaste dienstbetrekking en was hij gedwongen freelance te gaan werken. Als zodanig bleef hij voor de televisie optreden in amusementsprogramma's, cabaretuitvoeringen en toneelstukken. Grote indruk maakte hij in december 1958 met zijn vertolking van 'Scrooge' in De geest van Kerstmis naar Charles Dickens. Zelf beschouwde hij dit als de grootste acteerprestatie uit zijn carrière: 'Dat was tweeëneenhalf uur live televisie' (Claus). Daarnaast trad Joeks op in het theater, zowel in avant-garde stukken van E. Ionesco als in de geflopte musical Een maagd op je dak . Ook was hij enkele malen op het witte doek te zien. Al in 1953 had hij de rol vertolkt van de verliefde doodgraver in de film Sterren stralen overal en twee jaar later die van de hardhorende directeur van een radio-omroep in Het wonderlijke leven van Willem Parel , beide geregisseerd door Gerard Rutten. In 1958 was hij te zien als de triangelspelende kruidenier in Fanfare , het bioscoopsucces van Bert Haanstra en twee jaar later als de snelfotograaf in De zaak MP van dezelfde regisseur.

In 1958 begon de VARA-televisie met de kinderserie Pipo de clown over een in een woonwagen rondtrekkende circusclown, die allerlei fantastische avonturen beleeft. Joeks kreeg hierin de rol van 'Klukkluk', de angstige, telkens misschietende indiaan uit 'het tamelijk Wilde Westen', die per ongeluk bij het circus van 'Pipo' terechtkwam, toen hij, bij het maken van een omtrekkende beweging, de bocht te ruim nam. De tekstschrijver van de serie, Wim Meuldijk, had 'Klukkluk' bedacht als een passieve bijfiguur, maar door de vertolking van Joeks werd hij van 'een typetje' tot 'een karakter' (Lammers). Hij gaf de indiaan een geheel eigen taalgebruik, dat terugging op het brabbeltaaltje waarin hij gewoon was de hond van zijn dochtertje toe te spreken. Uitdrukkingen als 'Ossiepossie' of 'Klap toe de malle mond' en zinsconstructies als 'Mij zijn niet van de bange, mij zijn alleen van de voorzichtige' werden - tot ongenoegen van menige ouder of onderwijzer - door de jeugd snel overgenomen. Tot in de Tweede Kamer kon men horen dat iets 'toch van de gekke' was.

Pipo de clown was onmiddellijk een groot succes, vooral door de figuur van 'Klukkluk', wiens populariteit die van 'Pipo' zelf - gespeeld door Cor Witschge - overtrof. De verbaasde Joeks werd bedolven onder de fanmail van zijn jeugdige bewonderaars en waande zich 'een moderne Sinterklaas' (Algemeen Dagblad) . Zijn publiek leefde zo mee dat, toen hij eens tijdens een aflevering de ene veer die hij in zijn haarband droeg, verloor, hem uit alle delen van het land wel vijfhonderd nieuwe werden toegestuurd, van kleine kippen- en kanarieveertjes tot de fraaie pluimen van pauwen en papegaaien. Voor Meuldijk was de populariteit van 'Klukkluk' overigens geen reden hem als een vaste figuur in de serie te continueren, en meer dan eens werd hij er door hem - tot woede van Joeks - uitgeschreven. De verhouding tussen de tekstschrijver en de acteur was trouwens toch moeizaam, omdat zij onophoudelijk elkaars aandeel in de figuur 'Klukkluk' betwistten.

Met kortere en langere onderbrekingen zou Joeks 22 jaar lang - tot 1980 - in zijn indianenrol op de televisie te zien zijn. Het maken van Pipo de clown verliep niet altijd even gemakkelijk. 'D'r zijn nogal wat problemen geweest, eigenlijk nooit niks anders dan problemen', zei Joeks hierover later. 'Af en toe dacht ik wel eens: ik schei ermee uit. Maar ja, je had er een belangrijke partij in. Je kon toch moeilijk zeggen: zoeken jullie het maar uit' (Linnekamp). Ook met de 'Klukkluk'-figuur zelf kreeg Joeks het in de loop der jaren steeds moeilijker, omdat gaandeweg gebeurde wat hij vanaf het begin had gevreesd, namelijk dat hij een personage werd waarvan hij niet meer kon worden losgezien. Naarmate ook de problemen bij het maken van de serie toenamen, begon het hem steeds meer tegen te staan dat hij alleen bekendheid genoot als de malle indiaan en dat hij op straat in diens kromtaaltje werd nageroepen. Daar stond tegenover dat Joeks voor zijn inkomsten in belangrijke mate afhankelijk was geworden van 'Klukkluk'. Aangezien televisiewerk alleen niet voldoende opleverde, trok hij van 1974 tot begin jaren tachtig met het revuegezelschap van Koos van der Velde het land door. In middagvoorstellingen voor kinderen trad hij dan op als 'Klukkluk', die de verschillende programmaonderdelen aan elkaar praatte, terwijl hij 's avonds in de voorstellingen voor volwassenen meespeelde in sketches.

In ditzelfde avondprogramma bracht Joeks ook zijn Weense liedjes, zoals 'Kleine Mariandl', 'In einer kleinen Konditorei' en 'Sag' beim Abschied leise Servus'. Het 'schrammeln' bleef Joeks' grote liefde. Hij was er aan het einde van de jaren vijftig weer mee begonnen - kort na de bezetting bestond hiervoor begrijpelijkerwijs geen belangstelling - en zou het gedurende zijn verdere carrière blijven doen. Nog na zijn afscheid als acteur, in 1983, trok hij er met een klein gelegenheidsensemble met veel succes mee langs de theaters. Hoewel hij zich wel 'de enige indiaanse Wiener Sängerknaap' noemde, zag Joeks zichzelf niet als een groot muzikaal talent. De uitbeelding van de liedjes was voor hem het belangrijkst: 'Ik beschouw ze meer als schetsjes en die speel ik dan, want een zanger ben ik niet' (Gortzak).

In 1969 had Joeks het - in zijn ogen - lawaaierige, verloederde en ongemanierde Amsterdam verruild voor de rustige gemoedelijkheid van het Noord-Hollandse Bergen, het vakantieoord uit zijn jeugd. Hier zou hij tot aan zijn dood in tevredenheid wonen en er, nadat hij het vak vaarwel had gezegd, met enthousiasme de golfsport beoefenen. Joeks' laatste levensjaren waren moeilijk. Hij leed aan maag- en darmkanker en werd daaraan enkele malen geopereerd. De complicaties die bij een van deze operaties optraden, werden hem fataal. Hij stierf op 77-jarige leeftijd in het Antoni van Leeuwenhoek-ziekenhuis in Amsterdam.

Met het overlijden van Herbert Joeks verloor de Nederlandse televisie en theaterwereld een veelzijdige artiest, die zich zelf vele genres van het vak - revue, cabaret, toneel en liedkunst - had eigen gemaakt en die door zijn toewijding en perfectionisme was uitgegroeid tot een acteur van formaat. Bij het grote publiek raakten de prestaties die Joeks veertig jaar lang op de planken en voor de camera had geleverd in de vergetelheid. Maar wat het niet vergat was die ene televisierol van een komische indiaan in een kinderserie, waardoor Joeks zo populair werd dat hij er ten slotte geheel mee werd vereenzelvigd. Het vervulde hem met steeds meer ergernis en spijt: 'Altijd maar dat gepraat over Klukkluk. Net of ik nooit iets anders heb gedaan. Als ik doodga, staat er toch ook niet in de krant ''Klukkluk is overleden?'' ' (Van Gelder). Het scheelde weinig of het had er wel gestaan.

A: Persdocumentatie betreffende Herbert Joeks bij het Theater Instituut Nederland te Amsterdam.

P: Een overzicht van de gezelschappen waarbij Herbert Joeks speelde en de rollen en titels van stukken (toneel, televisie en film) waarin hij optrad in: Piet Hein Honig, Acteurs- en kleinkunstenaarslexicon (Diepenveen 1984) 469. In 1993 werd de compact disc Herbert Joeks: Wiener Fiakerlied (Dureco 1158112) uitgebracht.

L: Interview door H.J. Oolbekkink, in Het Parool , 5-8-1959; interview, in Deventer Dagblad , 2-4-1968; interview door Trino Flothuis, in Haagse Post , 6-4-1968; interview, in Algemeen Dagblad , 12-4-1968; interview door Ruud Gortzak, in de Volkskrant , 17-7-1971; Cor Dokter, 'Een leven in beeld: Herbert Joeks', in Televizier , 25-7-1970; interview door Frank van Dijl, in Het Vrije Volk , 13-4-1974; interview door Henk van Gelder, in Het Parool , 28-2-1975; interview door Hans Linnekamp, in VARA-Gids , 4-4-1981; interview door Jetty Claus, in De Gooi- en Eemlander , 10-9-1988; Bert van der Veer, Is er nog iets leuks vanavond? 40 jaar tv-favorieten in Nederland (Utrecht 1991) 19-21; Fred Lammers, in Trouw , 29-7-1993.

I: Website TV Glorie: http://www.tvglorie.nl/index.php?id=153,0,0,1,0,0 [Herbert Joeks als Klukkluk] [1-11-2007].

A.J.C.M. Gabriëls


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 5 (Den Haag 2002)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013