Mennicke, August Carl (1887-1959)

 
English | Nederlands

MENNICKE, August Carl (1887-1959)

Mennicke, August Carl (ook bekend onder de naam Carl August Mennicke), sociaal-pedagoog (Elberfeld (Duitsland) 5-9-1887 - Frankfort aan de Main (Duitsland) 15-11-1959). Zoon van Carl August Mennicke, kruidenier, en Catharine Wegener. Gehuwd op 18-8-1919 met Gertrud Bez (1892-1973). Uit dit huwelijk werd 1 zoon geboren. Na echtscheiding (7-7-1930) gehuwd op 15-12-1932 met Anna Helene Grassmann (1896-1950). Uit dit huwelijk werd 1 dochter geboren. Na haar overlijden gehuwd op 28-6-1951 met Hermoine Agnès Madeleine Driessen (geb. 1929). Dit huwelijk, dat kinderloos bleef, werd op 27-2-1959 ontbonden. Bij wet van 30-6-1950 ( Staatsblad nr. K 274) genaturaliseerd.

afbeelding van Mennicke, August CarlCarl Mennicke groeide op in Elberfeld, een oude, in het dal van de Wupper gelegen stad in Duitsland. Zijn ouders waren kerkelijk meelevend en behoorden tot de calvinistische tak van het Duitse protestantisme. Zij bezaten een kleine kruidenierswinkel, die, na verplaatsing naar een ander stadsdeel, niet meer voldoende inkomsten opleverde voor het zes kinderen tellende gezin. Om zich economisch staande te houden, stapten zij over op huisarbeid, waarbij ook de kinderen werden ingeschakeld.

Om te kunnen bijdragen aan het gezinsinkomen verruilde Mennicke op veertienjarige leeftijd de schoolbanken voor een kantoorbaan. Hoewel zijn carrière voorspoedig verliep, bevredigde zijn toekomstperspectief hem niet. Sterk aangetrokken tot geestelijke en levensbeschouwelijke vraagstukken vatte hij het plan op theologie te studeren. Eind 1906 zegde hij zijn baan op om alsnog het diploma te behalen dat hem toegang zou verschaffen tot de universiteit. Na twee jaar van ingespannen arbeid slaagde hij in maart 1909 voor het gymnasium. Met een beurs van de gereformeerde kerk in Elberfeld studeerde Mennicke theologie in achtereenvolgens Bonn (1909-1910), Halle (1910-1911) en Berlijn (1911-1912). Inmiddels was zijn belangstelling echter verschoven van de godgeleerdheid naar de filosofie, zodat hij ervoor zorgde dat hij tijdens zijn studie ook in wijsgerig opzicht aan zijn trekken kwam.

Op zoek naar een wijsgerig houdbare wereldbeschouwing raakte Mennicke in de ban van Friedrich Nietzsche, wiens filosofie geen ruimte liet voor enig godsgeloof. De religieuze crisis waartoe dit leidde, kwam hij betrekkelijk snel te boven. Van de meerwaarde van het christelijke geloof bleef hij vooralsnog overtuigd. In 1912 vestigde Mennicke zich met een beurs van de Nederlandse stichting Stipendium Bernardinum in Utrecht, waar hij zich met succes voorbereidde op het eerste theologisch examen, dat hem een jaar later in Koblenz werd afgenomen. Na een tweede studiejaar in Nederland keerde hij medio 1914 naar Duitsland terug om in Godesberg aan zijn vicariaatsjaar te beginnen.

Kort na aanvang van Mennickes werkzaamheden als vicaris brak de Eerste Wereldoorlog uit, een oorlog die zijn belangstelling voor politiek-maatschappelijke en massapsychologische vraagstukken deed ontwaken en zijn leven op een ander spoor zette. In februari 1915 werd hij ingelijfd bij de landmacht. Als rekruut lukte het hem nog het tweede theologisch examen af te leggen, zodat hij was afgestudeerd toen hij in juni 1915 naar het westelijke front werd gezonden. Zijn militaire bestaan bracht hem voor het eerst in direct contact met de arbeidersklasse, waartoe het merendeel van de soldaten behoorde. Sindsdien bleef hij begaan met haar maatschappelijke lot. In 1917 verleenden de legerautoriteiten Mennicke toestemming het front te verlaten om hulppredikant in Holten te worden. In deze in het Ruhrgebied gelegen gemeente leerde hij de ellendige arbeidsomstandigheden van de mijnwerkers kennen, wat zijn sociale belangstelling verder deed toenemen.

Na afloop van de oorlog legde Mennicke zijn kerkelijk ambt neer om medewerker te worden van de Soziale Arbeitsgemeinschaft Berlin-Ost, een instelling die - in navolging van het Britse Toynbeewerk - sociaal en volksontwikkelingswerk onder de arbeidersbevolking verrichtte. Politiek zocht hij zijn heil bij het religieus-socialisme. Deze mens- en maatschappijbeschouwing inspireerde hem in 1920 om tezamen met zijn vrouw Trude - die hij in de zomer van 1918 op een conferentie van de Soziale Arbeitsgemeinschaft had leren kennen - een eigen vorm van arbeidersontwikkelingswerk op te zetten. Daarnaast nam hij de redactie op zich van de Blätter für religiösen Sozialismus (1920-1927), waarin hij tal van artikelen publiceerde. Zijn toewijding aan de religieus-socialistische zaak voerde Mennicke ook naar Nederland. In 1923 werkte hij hier mee aan een cursus van de Arbeidersgemeenschap der Woodbrookers en een jaar later sprak hij op de eerste internationale conferentie voor het religieus-socialisme te Barchem. Met het confessionele christendom voelde hij zich steeds minder verbonden; het bracht hem ertoe in 1927 zijn kerklidmaatschap op te zeggen.

Sinds 1920 was Mennicke als docent sociologie werkzaam bij de Deutsche Hochschule für Politik in Berlijn. Gaandeweg begaf hij zich hier, zowel in de bestuurlijke functies die hij op zich nam als in zijn colleges en artikelen, op het terrein van de sociale pedagogiek. Gedurende de tien - zware - jaren dat hij aan de Hochschule werkzaam was, zou hij weinig tijd voor de wetenschappelijke onderbouwing en uitwerking van zijn sociaal-pedagogische denkbeelden vinden. In deze periode raakte hij, mede door de vrijheden die hij zich op relationeel gebied veroorloofde, steeds meer vervreemd van zijn echtgenote. In zijn autobiografie schreef hij hierover: naast de liefde in het huwelijk 'is er in mijn leven ook steeds opnieuw de liefde geweest, die iemand plotseling in vlam zet, waarvan men weet, dat zij niet blijven zal en die toch is als een geschenk, dat men verwonderd en verblijd ontvangt' ( Ons tijdsgewricht , 199). Aan het einde van het decennium werd de echtscheiding uitgesproken. Enkele jaren later trad hij opnieuw in het huwelijk, en wel met Leni Grassmann, met wie hij al geruime tijd een relatie onderhield.

In 1930 werd Mennicke benoemd tot 'Honorarprofessor' in de pedagogiek aan de universiteit van Frankfort aan de Main. Hetzelfde vak kreeg hij te doceren aan het Berufspädagogische Institut, een aan de universiteit gelieerde opleiding voor leerkrachten in het beroepsonderwijs. In mei 1931 kende de faculteit hem de doctorstitel toe. Hoewel zijn leeropdracht hem verantwoordelijk maakte voor de pedagogiek in haar volle omvang, behield hij zijn voorliefde voor de sociale pedagogiek. 'Ik was sedert Berlijn in de eerste plaats sociaalpaedagoog, en overeenkomstig opzet en richting van mijn studies stonden de problemen van de gemeenschapsopvoeding op de voorgrond in mijn lezingen en publicaties (zooals dan ook een nog nooit tevoren geschreven en naar ik meen buitengewoon verduidelijkende ''Geschichte der Sozialpädagogik'' de eerste groote publicatie was, die ik voorbereidde)' ( Ons tijdsgewricht , 209).

Tot Mennickes bittere teleurstelling leidden de politieke ontwikkelingen in Duitsland ertoe dat de verwachte wetenschappelijke oogst in Frankfort uitbleef. Kort nadat Hitler eind januari 1933 aan de macht was gekomen, werd hij uit zijn functies ontheven: zijn politieke en pedagogische opvattingen pasten niet in de totalitaire ideologie van de nazi's. Met andere 'beurlaubte' en ontslagen geleerden werkte hij in september 1933 mee aan een veertiendaagse cursus van de Internationale School voor Wijsbegeerte te Amersfoort, een instelling waarvoor hij al eerder, in 1931, als gastspreker was opgetreden. Na afloop keerde hij niet meer naar zijn geboorteland terug. Met steun van Nederlandse vrienden hoopte hij hier een nieuw bestaan op te bouwen.

Na een onderbreking van ruim een jaar verwierf Mennicke medio 1934 weer een universitaire positie, zij het een povere: de Universiteit van Amsterdam liet hem toe als privaatdocent in de theorie en geschiedenis der sociale pedagogie, een functie waaraan geen inkomsten waren verbonden. Zijn benoeming in 1935 tot directeur van de Internationale School voor Wijsbegeerte bracht meer bestaanszekerheid, hoewel de noodzaak geld te verdienen met lezingen en publicaties onverminderd bleef bestaan. Onder deze druk ontwikkelde hij zich tot een veelgevraagd spreker en een bijzonder productief schrijver. Vooral zijn Sociale psychologie (1935), waarin hij - met Duitsland als sprekend voorbeeld - liet zien dat de moderne maatschappij door het losser worden van de traditie zeer gevoelig is geworden voor massapsychologische invloeden, en zijn Moderne psychologie (1938) deden het goed. Zijn in 1937 verschenen Sociale paedagogie wijdde hij aan de pedagogische taak waarvoor de maatschappij zich, na de teloorgang van de door de traditie gebonden standenmaatschappij, gesteld ziet.

Voor de ontwikkeling van Mennickes wijsgerige en religieuze opvattingen vormde het 'centrum ter verdieping van levens- en wereldbeschouwing' dat de Amersfoortse School wilde zijn, een goede voedingsbodem. De resultaten van zijn denk- en cursuswerk legde hij neer in publicaties als Levensbeginselen en levenspractijk (1940) en Levensleer (1941). Ook het boek dat hem het naast aan het hart lag, Der Mensch im All. Eine Einführung in das Verständnis Rainer Maria Rilkes (1937), was het resultaat van een Amersfoortse cursus. Het nationaal-socialistische regime hield het fijnzinnige boekje voor bijzonder gevaarlijk en plaatste het onmiddellijk op de 'lijst van schadelijke en ongewenste geschriften'. Tijdens de Duitse bezetting kwam het ook in Nederland op de lijst van verboden boeken en brochures.

In de meidagen van 1940 - het ontwerp van wet houdende zijn naturalisatie lag al bij de Tweede Kamer - werd Mennicke, als Duitser in oorlogsgebied, op last van de Nederlandse autoriteiten geïnterneerd. De capitulatie gaf hem zijn vrijheid terug, zij het slechts tot november 1941. Toen begon voor deze tegenstander van het nazi-regime een maandenlange 'gevangenis-odyssee', die in juni 1942 eindigde in het concentratiekamp Sachsenhausen. Zijn religieus-humanistische levenshouding bleek een goed wapen te zijn tegen alle kwellingen, vernederingen en ellende die hij tijdens zijn gevangenschap had te doorstaan. Na tien maanden Sachsenhausen werd hij - onder voorwaarde dat hij zich om de twee dagen bij de politie zou melden - vrijgelaten. Hij vond werk bij de Vereinigte Aluminium-Werke in Berlijn en gebruikte de avonduren om - onder de sprekende titel 'Zeitgeschehen im Spiegel persönlichen Schicksals' - zijn levensloop op schrift te stellen.

Na de Tweede Wereldoorlog keerde Mennicke naar Nederland terug en hervatte hij zijn werk op de Internationale School voor Wijsbegeerte. Ook blies hij zijn privaatdocentschap aan de Universiteit van Amsterdam nieuw leven in. De noodzakelijke aanvulling op zijn inkomen verkreeg hij onder meer door een docentschap aan de Academie voor Lichamelijke Opvoeding te Amsterdam. Zijn levensbeschouwing, die hij bij voorkeur 'existentialistisch' noemde, zette hij nog eens uiteen in De tegenwoordige stand van het wijsgerig denken tegen de achtergrond van de geschiedenis der filosofie (1951). Het boek, dat vooral in humanistische kring een gunstig onthaal vond en een jaar na het overlijden van zijn tweede echtgenote verscheen, werd opgedragen aan zijn zeventienjarige dochter Carola en aan de 22-jarige Madeleine Driessen, met wie hij in hetzelfde jaar in het huwelijk trad.

In 1952 werd de inmiddels 65-jarige Mennicke in zijn ambten in Frankfort hersteld. Op zijn verzoek breidde de universiteit zijn leeropdracht in de pedagogiek uit met filosofie. Op het Berufspädagogische Institut werd hij verantwoordelijk voor de sociologie en sociale pedagogiek. Zo kon hij de draden uit het verleden weer opnemen. Daarnaast begon hij vol toewijding aan het op schrift stellen van een samenvattende synthese van de inzichten waartoe hij in zijn leven was gekomen. Voor zijn Amersfoortse gehoor, dat hem trouw bleef uitnodigen, lichtte hij met zijn 'Aphorismen zur Lebensführung' (in: Mens en Kosmos 12 (1956) 110-117) alvast een tipje van de sluier op. Na vier vruchtbare onderwijsjaren nam hij afscheid van de Frankforter universiteit en hogeschool.

Drie jaar na zijn afscheid overleed Mennicke op 72-jarige leeftijd. Van zijn 'nog nooit tevoren geschreven en (...) buitengewoon verduidelijkende ''Geschichte der Sozialpädagogik'' ' was slechts een beperkt deel in artikelvorm verschenen. Ook zijn beoogde synthese, getiteld 'Verwirklichung, Schicksal und Aufgabe unseres Jahrhunderts', had nog de status van manuscript. Hoewel de kroon op zijn werk daarmee ontbrak, hoefde niemand te twijfelen aan wat uiteindelijk zijn belangrijkste levensmissie was geweest: in woord en geschrift getuigenis af te leggen van zijn 'Sinn und Geschmack für's Unendliche'. 'Mennicke', zo werd terecht bij zijn overlijden vastgesteld, 'was een diep-gelovig, realistisch humanist' (Van Gelder).

A: Archief-A.C. Mennicke in het Exilarchiv der Deutschen Bibliothek in Frankfort aan de Main (Duitsland).

P: C.A. Mennicke, Ons tijdsgewricht in de spiegel van een persoonlijk levenslot [Autobiografie] (Utrecht 1947). Bibliografie in de onder L genoemde publicatie van Coumou, 207-212.

L: Behalve een necrologie door N. van Gelder, in Het Parool , 21-11-1959: Thomas Ulrich, Ontologie, Theologie, gesellschaftliche Praxis. Studien zum religiösen Sozialismus Paul Tillichs und Carl Mennickes (Zürich 1971); Heinz Röhr, 'Kirche und Sozialismus in der Weimarer Republik. Zwischen ''Kairos'' und KZ: Carl Mennicke (1887-1959)', in Unterwegs für die Volkskirche. Festschrift für Dieter Stoodt zum 60. Geburtstag . Uitgegeven door Wilhelm-Ludwig Federlin en Edmund Weber (Frankfort aan de Main [etc.] 1987) 391-407; Hildegard Feidel-Mertz, 'Zur Remigration und Wirkungsgeschichte von Carl Mennicke nach 1945', in Carl Mennicke, Zeitgeschehen im Spiegel persönlichen Schicksals. Ein Lebensbericht . Uitgegeven door Hildegard Feidel-Mertz (Weinheim 1995) 348-362; Hiskia Coumou, 'Carl Mennicke: sociaal-pedagoog pur sang', in idem, Sociale pedagogiek in Nederland, 1900-1950 (Leiden 1998) 131-179; Hildegard Feidel-Mertz, 'Carl Mennicke (1887-1959) und die Erwachsenenbildung im niederländischen Exil', in Erwachsenenbildung und Emigration, Biographien und Wirkungen von Emigrantinnen und Emigranten.... Uitgegeven door Volker Otto en Erhard Schlutz (Bonn 1999) 28-33.

I: C.A. Mennicke, Ons tijdsgewricht in de spiegel van een persoonlijk levenslot (Utrecht 1947) tegenover de titelpagina.

H.G. Coumou


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 5 (Den Haag 2002)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013