© Huygens ING - Amsterdam. Bronvermelding: E.B. Locher-Scholten, 'Metzer, Cornelia Hendrika (1898-1992)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. URL:http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn5/metzer [12-11-2013]
METZER, Cornelia Hendrika (1898-1992)
Metzer, Cornelia Hendrika, (bekend onder de naam Cor Razoux Schultz-Metzer), bestuurster en politica (Doesburg 27-10-1898 - 's-Gravenhage 12-3-1992). Dochter van Jacobus Cornelis Metzer, legerofficier, later zwembaddirecteur, en Cornelia Hendrika Jansen. Gehuwd op 20-5-1922 met François Marie Razoux Schultz (1896-1954), hoofdingenieur. Uit dit huwelijk werden 2 zoons en 2 dochters geboren. politica
Cor Metzer, als eerste meisje vijfde in een gezin van zes kinderen, groeide op in Arnhem. De competitie met vier oudere broers heeft haar strijdlust zeker aangewakkerd. Na in Arnhem in 1919 de kweekschool te hebben voltooid was zij twee jaar lang onderwijzeres in deze stad en korte tijd in Den Haag. Haar huwelijk met de Indo-europese 'F.M.' Razoux Schultz - in Nederlands-Indië geboren - voerde haar na de voltooiing van diens Delftse studie civiele techniek in 1922 naar Batavia. Haar man kreeg er een aanstelling als ingenieur bij de Technische Afdeeling voor Havenaangelegenheden.
Voor de energieke onderwijzeres waren de eerste jaren in Indië niet gemakkelijk. Als 'puur Hollandse' voelde Razoux Schultz zich in Indo-europese kring nauwelijks geaccepteerd. Bovendien had zij moeite met de passieve levenswijze van de Europese vrouwen in de kolonie. Nadat tussen 1923 en 1930 haar vier kinderen waren geboren, werd Razoux Schultz actief in openbare functies, waar zij haar organisatorische talenten kon ontplooien. Zo was zij in augustus 1931 medeoprichtster van de Vereeniging van Huisvrouwen te Batavia, die zich ten doel stelde de organisatie en efficiency in de Indische huishouding te vergroten. Vanaf de oprichting tot januari 1937 vervulde Razoux Schultz hierin bestuursfuncties: secretaris (1931-1933), bestuurslid (1933-1935; mei 1936-januari 1937), vice-presidente (mei 1935-mei 1936). Ook trad zij op als gedelegeerde bij de Bond van Vereenigingen van Huisvrouwen in Nederlandsch-Indië, die in 1932 tot stand kwam.
Deze bestuursfuncties, waaraan Razoux Schultz met verve vorm en inhoud gaf, lieten haar desondanks nog tijd voor andere werkzaamheden. In september 1931 richtte zij een tweede vrouwenorganisatie op: de Indo-Europeesch Verbond-Vrouwenorganisatie (IEV-VO). Het Indo-Europeesch Verbond (IEV), opgericht in 1919, was een politieke belangenorganisatie van Indo-europeanen, die zich door de opkomst van het Indonesisch nationalisme en het toenemend aantal Indonesische ambtenaren bij de koloniale overheid in hun (midden)positie bedreigd voelden. Het IEV-lidmaatschap stond open voor Indo-europeanen, voor hun vrouwen en kinderen, alsook voor Europeanen die zelf of wier kinderen in Indië geboren waren. Razoux Schultz-Metzers echtgenoot - sinds 1931 als hoofdingenieur werkzaam bij de afdeling Gezondmakingswerken en Volkshuisvesting - was reeds actief binnen het IEV en zou zich tot een der prominenten van het Verbond ontwikkelen. Na zijn voorzitterschap van de afdeling Meester Cornelis (Batavia), zou hij van 1934 tot zijn terugkeer naar Nederland in 1950 als lid van het hoofdbestuur van het IEV fungeren. Het IEV bood ook zijn vrouw een platform voor ontplooiing.
Cor Razoux Schultz presenteerde de IEV-VO consequent als een apolitieke zusterorganisatie van het IEV, gericht op sociaal werk. In die sociale doelstelling verschilde de IEV-VO ook van de Vereeniging van Huisvrouwen, die zich tot het huishouden beperkte. Volgens de statuten stelde de IEV-VO zich de bevordering van de 'sociale, moreele, intellectueele en economische ontwikkeling van de Europeesche vrouw in Indië' ten doel. In de praktijk evolueerde dit tot de belangenbehartiging van 'de Europeesche vrouw en het Europeesche kind in Indië', meer specifiek het Indo-europese of 'Indische kind'. De vereniging stond niet alleen open voor IEV-betrokkenen maar voor 'alle in Indië wonende vrouwen van Europeeschen of gemengd Europeeschen bloede, als mede hun afstammelingen'. Indonesische vrouwen waren dus van het lidmaatschap uitgesloten.
De IEV-VO nam al snel een deel van het maatschappelijk werk van de IEV over en werd ook door de Indische regering als uitvoerder van sociale projecten ingeschakeld en financieel gesteund. De IEV-VO gaf cursussen voor vrouwen op allerlei terrein en onderhield op den duur ook clubhuizen, scholen, bibliotheken, consultatiebureaus, kleding- en voedingsfondsen. Bovendien beheerde zij het gemeentelijk 'armenhuis' te Batavia. Het was sociaal werk voor de eigen groep van door de crisis in moeilijkheden geraakte (Indo-)europeanen. Medio jaren dertig telde de IEV-VO bijna 1800 leden in een twintigtal afdelingen. Voor de Bondspresidente was dit - zeker in verhouding tot de omvang van het IEV zelf, dat in de jaren dertig rond de tienduizend leden telde - te weinig: zij bleef hameren op de noodzaak van een grotere betrokkenheid van vrouwen bij haar organisatie.
Het sociaal werk van Razoux Schultz vond al snel van overheidswege erkenning, ook voor haar persoonlijk. In 1934 werd zij aangesteld als onbezoldigd commissaris van politie der tweede klasse, speciaal belast met vrouwen- en kinderzaken. Op 15 juni 1935 kreeg zij - daartoe benoemd door de conservatieve gouverneur-generaal jhr. B.C. de Jonge (1931-1936) - als eerste vrouw zitting in het Indische protoparlement, de Volksraad. De Jonge wist wat hij deed. Cor Razoux Schultz voerde in de Volksraad uitsluitend het woord over onderwerpen die met vrouwen en kinderen te maken hadden. Zij bleef zich daarbij beroepen op het sociale karakter en de politieke neutraliteit van haar organisatie, hetgeen uitmondde in loyale steun aan het regeringsbeleid. In haar stemgedrag kon zij politieke keuzes immers niet vermijden. Zo stemde zij - anders dan het IEV - in 1936 tegen de petitie-Soetardjo, waarbij om een rijksconferentie over de toekomstige status van Nederlands-Indië werd gevraagd. De paradox van een neutrale positie in een politiek lichaam ontging haar blijkbaar.
Haar 'neutrale' en onafhankelijke opstelling bracht haar niet alleen ten aanzien van de petitie-Soetardjo in botsing met de broederorganisatie, het IEV. Hiermee verschilde zij in 1937 ook van mening over de invoering van het actief vrouwenkiesrecht, waar zij toen in de Volksraad voor pleitte. Tevergeefs overigens: de regering voerde slechts passief kiesrecht voor vrouwen in. In juni 1939 kwam het naar aanleiding van datzelfde onderwerp, de verwachte invoering van het actief kiesrecht, ten slotte tot een breuk tussen IEV en IEV-VO. Actief kiesrecht voor vrouwen, dat in september 1941 door de Volksraad aanvaard zou worden, maakte het toekomstig stemgedrag van vrouwen en vrouwenorganisaties politiek relevant. Het IEV-ultimatum dat de IEV-VO voortaan in Verbondsverband politiek zou bedrijven, werd echter door de IEV-VO verworpen. De organisatie weigerde haar neutraliteit en onafhankelijkheid op te geven, omdat zij hiermee haar sociaal werk het best gediend achtte.
Na de breuk nam de organisatie een nieuwe naam aan: Nederlandsch-Indische Sociale Vrouwen-Organisatie (NISVO); het IEV zette wederom een eigen IEV-VO op. Razoux Schultz was toen juist voor een tweede termijn tot lid van de Volksraad benoemd. Haar bestuurlijke werkzaamheden had zij inmiddels ook uitgebreid met het bestuurslidmaatschap van de Indische Vereeniging ter bestrijding van de Tuberculose en van die voor de Dierenbescherming. Bovendien was zij lid van de Staatsmobilisatieraad en betrokken bij de oprichting van de Centrale Organisatie voor Vrouwenarbeid in Mobilisatietijd (COVIM), die in september 1939 van start ging. Door de werkzaamheden die dit alles met zich meebracht kon zij haar gezin, dat twee maanden eerder met Europees verlof was gegaan, pas in diezelfde maand volgen.
Het werd een langdurig verlof. De inval van de Duitse troepen verhinderde de op 10 mei 1940 geplande terugkeer naar Indië. Aangezien haar echtgenoot, behorend tot de groep van de 'Indische gijzelaars', gedurende het grootste gedeelte van de bezetting gevangen zat in Buchenwald, Sint-Michielsgestel en Vught, kwam de zorg voor het gezin op Razoux Schultz-Metzer neer. Maar het belette haar niet - tot eind 1943 woonachtig in Den Haag, daarna in Leiden - actief hulp te verlenen aan onderduikers en zich met de Nederlandse afdeling van de NISVO, die een huis voor Indo-europeanen in Den Haag bezat en ook hier sociaal werk deed, bezig te houden.
In juni 1945 werd Razoux Schultz benoemd tot een van de vijf leden van de nieuw opgerichte Oost-Indische Kamer van het Nederlandsche Roode Kruis in Den Haag. Deze had tot taak het naoorlogse Rode-Kruiswerk in Indië op te zetten en de uitzending van medisch personeel te organiseren. Voor haar nieuwe taak, de uitzending van al het vrouwelijk (overheids)personeel naar Indië (gouvernementsdienst, Vrouwenkorps van het KNIL, Rode Kruis en de organisatie 'Nederland helpt Indië') kreeg zij een speciale werkplek op het departement van Overzeesche Gebiedsdeelen. Zij werd er gedetacheerd bij het bureau Aanneming en Uitzending van het Commissariaat voor Indische Zaken.
Eind december 1946 volgde Razoux Schultz haar echtgenoot naar Indië, die daarheen - zoals dat bij vele gezinnen in die periode voorkwam - al eerder was teruggekeerd. Vanaf juni 1947 was zij hier hoofd van de afdeling Sociale Personeelszorg van de gemeente Batavia. Zij moest deze betrekking - haar eerste bezoldigde baan - echter al in juli 1948 neerleggen, omdat de ziekte van één van haar kinderen haar dwong naar Nederland terug te keren. De soevereiniteitsoverdracht in december 1949 maakte een einde aan haar optreden in de publieke sfeer. Diep teleurgesteld over de soevereiniteitsoverdracht keerde zij het openbare leven de rug toe.
Een jaar na de dood van haar man, eind april 1954, besloot Razoux Schultz haar oude vak als onderwijzeres opnieuw op te nemen. Van 1955 tot 1968 - zij was toen zeventig - zou zij voor de klas staan. Daarmee bleef zij trouw aan haar vooroorlogse ideaal, dat zich steeds meer had toegespitst op de ontwikkeling van het kind. Nog minder dan voorheen ambieerde zij nu een politieke functie, al werd die haar wel aangeboden. Zij behield slechts het presidentschap van de NISVO, die na 1949 omgedoopt was in Nederlandse Sociale Vrouwen Organisatie, een vereniging die geleidelijk is 'uitgestorven'.
Cor Razoux Schultz wordt door haar kinderen beschreven als een warme persoonlijkheid met gevoel voor humor en een scherpe tong, die ondanks haar drukke werkzaamheden in de weekends genoot van haar moederrol. Ze was doortastend en energiek en bezat uitgesproken ideeën: zo was zij voor een onafhankelijke positie van vrouwen, ook financieel, maar zag zij desondanks vrouwen toch vooral in de traditionele positie van moeder en opvoedster. Niet alleen haar optreden in de IEV-VO naast het IEV is een voorbeeld van dat streven naar zelfstandigheid van en voor vrouwen, ook haar huwelijk illustreert dat. Het was een samenleven van gelijkwaardige 'maatjes', waarin ruimte was voor felle debatten over politiek en maatschappij.
Hoewel haar naam vooral bekendheid heeft gekregen door haar lidmaatschap van de Volksraad, lag daar niet Razoux Schultz' prioriteit. Het was de IEV-VO, waar zij met hart en ziel voor leefde. De straffe hand waarmee zij de IEV-VO leidde, heeft haar naast veel vrienden ook veel vijanden bezorgd. Door haar toonaangevende rol in deze organisatie heeft zij in de jaren dertig het maatschappelijk werk onder (Indo)-europeanen echter mee vorm gegeven. Via het IEV-VO probeerde Razoux Schultz Europese vrouwen tot groter maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef te bewegen.
Als het eerste en gedurende de jaren 1935-1939 ook enige vrouwelijke lid van de op zich weinig machtige Volksraad, had Razoux Schultz weliswaar een duidelijk zichtbare positie maar nauwelijks enige invloed. Haar eigen ambivalentie ten opzichte van vrouwen in de politiek en ten opzichte van politiek in het algemeen heeft mede daartoe bijgedragen. Ook al was Razoux Schultz voor vrouwenkiesrecht, in 1939 vond zij dat toch niet van het hoogste belang voor vrouwen, omdat er in het sociale en economische leven nog zoveel te doen viel. De kunstmatige scheiding die zij - zelf lid van een politiek lichaam - aanbracht tussen politiek en sociale arbeid, heeft de effectiviteit van haar optreden in de Volksraad zeker ondermijnd.
P: 'I.E.V. Vrouwenorganisatie', in Indisch Vrouwenjaarboek 1936 . Onder red. van M.A.E. van Lith-van Schreven en J.H. Hooykaas-van Leeuwen Boomkamp (Djokjakarta 1936) 1-4; 'De werkende vrouw', in Zóó leven wij in Indië . Onder red. van C.W. Wormser (Deventer 1943) 46-55.
L: Interview door Kate de Ridder, in De Vrouw en haar Huis 36 (1941) 2 (juni) 58-62; interview door J.M.H. Jacobs, in Margriet , 30-4-1946; interview, in Trouw , 28-8-1946 (p. 3); P.W. van der Veur, Introduction to a socio-political study of the Eurasians of Indonesia (Ithaca 1955); F. von Winckelmann, Vier jaar Volksraadarbeid, 1935-1939. Een Europese vrouw in de Nederlands-Indische politiek [Ongepubliceerde scriptie MO-B Geschiedenis, Nutsseminarie Universiteit van Amsterdam 1987]; Carla Berger, 'Een vrouwenstemmetje...'. De vrouwenkiesrechtstrijd in Nederlands-Indië, 1908-1941 [Ongepubliceerde doctoraalscriptie Vakgroep Geschiedenis RU Leiden 1990].
I: Persoonlijkheden in het Koninkrijk der Nederlanden in woord en beeld . Onder hoofdred. van H.P. van den Aardweg (Amsterdam 1938) 1201.
E.B. Locher-Scholten
Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 5 (Den Haag 2002)Laatst gewijzigd op 12-11-2013