© Huygens ING - Amsterdam. Bronvermelding: P.J. Knegtmans, 'Michels, Antonius Mathias Johannes Friedrich (1889-1969)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. URL:http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn5/michels [12-11-2013]
MICHELS, Antonius Mathias Johannes Friedrich (1889-1969)
Michels, Antonius Mathias Johannes Friedrich, natuurkundige (Amsterdam 31-12-1889 - Amsterdam 2-8-1969). Zoon van Jasper Stephanus Michels, hoofd van een lagere school, en Jacoba Johanna Apolonia Vierling. Gehuwd op 25-11-1930 met Christina Augusta Maria Veraart (1905-1994), natuurkundige. Uit dit huwelijk werden 6 zoons en 3 dochters geboren.
Teun Michels groeide in Amsterdam op in een rooms-katholiek gezin met zeven kinderen. Hij doorliep er de lagere school en deed in de zomer van 1908 aan het Sint Ignatiuscollege eindexamen gymnasium-ß. Het daaropvolgende jaar behaalde hij een lager-onderwijsakte. In 1909 schreef Michels zich aan de Universiteit van Amsterdam in voor een studie in de faculteit der Wis- en Natuurkunde. In datzelfde jaar sloot hij zich aan bij de katholieke studentenvereniging 'Sanctus Thomas Aquinas', die zich in de jaren van zijn lidmaatschap ontwikkelde van een roomse debatingclub, waar vooral werd gediscussieerd over religieuze vraagstukken, tot een katholiek studentencorps. Michels droeg daaraan bij als medeoprichter, in 1917, van het natuurwetenschappelijke dispuut 'Albertus Magnus'.
Veel tijd voor het studentenleven kan Michels niet hebben gehad, want hij moest zijn studie zelf bekostigen, eerst met het geven van bijlessen en na zijn kandidaatsexamen als leraar aan het Sint Ignatiuscollege. Tussendoor had hij de eerste oefeningen als reserve-infanterist ontvangen. Op 1 augustus 1914 werd hij gemobiliseerd als reserve-tweede luitenant. In het najaar van 1917 hervatte hij zijn werk als leraar op het Sint Ignatiuscollege en vermoedelijk ook zijn studie, maar zijn demobilisatie als eerste luitenant volgde pas op 1 december 1919. Het verwondert dan ook niet dat Michels lang heeft gestudeerd. Daar kwam bij dat hij aanvankelijk twee studies combineerde. Op 4 juli 1913 behaalde hij op één en dezelfde dag het kandidaatsexamen in de wis- en natuurkunde en dat in de scheikunde. Het doctoraalexamen wis- en natuurkunde behaalde hij op 2 april 1919.
Meteen na zijn afstuderen kon Michels aan de slag als assistent op de afdeling Thermodynamica van het Natuurkundig Laboratorium van de Universiteit van Amsterdam. Hij kreeg er de dagelijkse leiding. Zijn hoogleraar, Ph.A. Kohnstamm, had kort tevoren een nevenbenoeming gekregen als bijzonder hoogleraar in de pedagogiek en directeur van het Nutsseminarium voor Pedagogiek. Zijn nieuwe werkterrein nam Kohnstamm spoedig vrijwel geheel in beslag, en in 1928 nam hij ontslag als hoogleraar in de faculteit der Wis- en Natuurkunde.
Intussen had Kohnstamm Michels geïnspireerd tot een onderwerp dat hem de rest van zijn leven zou bezighouden: onderzoek naar het gedrag van gassen en vloeistoffen onder zeer hoge druk, teneinde de vele theorieën die waren voortgevloeid uit de toestandsvergelijking van nobelprijswinnaar J.D. van der Waals experimenteel te toetsen. Daartoe was het nodig veel nauwkeuriger dan tot dan toe mogelijk was hogedrukmetingen te doen. Zijn eerste grote prestatie was de constructie van een verbeterde drukbalans, later bekend geworden als Michels' dead weight gauge, waarmee hoge druk veel preciezer kon worden gemeten en die een bereik had tot 3000 atmosfeer. In zijn dissertatie, Het nauwkeurig meten van isothermen, waarop hij op 26 november 1924 cum laude bij Kohnstamm promoveerde, had Michels zijn aanpak echter alleen maar kunnen beschrijven. Voor de uitvoering ervan ontbrak het hem aan tijd en vooral aan geld. Het probleem was dat het vakgebied, de thermodynamica, uit de mode was geraakt. Bovendien had het Van der Waalsfonds, een stichting die onderzoek op dit terrein bevorderde, slechts beperkte middelen. De geldzorgen waren voor Michels na zijn promotie dan ook nog allerminst voorbij.
Michels was er de man niet naar om zich hierdoor uit het veld te laten slaan. Hij zette eenvoudig zijn werk als leraar voort, eerst op zijn oude school, vanaf 1923 op de rooms-katholieke HBS voor meisjes in Amsterdam. Achteraf verklaarde hij per week soms vijftig uren of meer te hebben lesgegeven om zijn onderzoek te kunnen bekostigen. Wat daar van zij, in 1927 had hij al voor meer dan een jaarinkomen als leraar uit eigen zak besteed aan instrumenten en salaris voor personeel. Daarnaast slaagde hij erin bij bedrijven geldschieters te vinden om de benodigde investeringen te kunnen doen. Een oproep van de Leidse hoogleraar H. Kamerlingh Onnes in het Algemeen Handelsblad bracht eveneens een groot bedrag op, waarvan apparatuur kon worden gekocht en meer laboratoriumpersoneel kon worden aangesteld.
Met zijn precisiemetingen maakte Michels naam als inventief technicus, en deze reputatie leidde tot een doorbraak in zijn carrière. Een Britse onderzoeker die bij zijn metingen van lage temperaturen met een technisch probleem kampte, werd door Kamerlingh Onnes verwezen naar Michels. Deze onderzoeker bracht op zijn beurt Michels in 1928 in contact met de onderzoeksleiding van het Britse chemieconcern Imperial Chemical Industries (ICI). Deze onderneming zag veel in samenwerking en had er ook veel geld voor over, op voorwaarde dat Michels zijn baan als leraar opgaf en zich geheel aan het onderzoek wijdde. Dankzij ICI kon het Van der Waalsfonds hem nu voor zijn werkzaamheden bezoldigen met ongeveer 3.000 gulden per jaar. Het bedrijf stelde tevens 20.000 gulden per jaar beschikbaar voor de aanschaf van instrumenten en de opleiding van personeel van het concern. Sindsdien werkte een reeks natuur- en scheikundigen van ICI korte of lange tijd op Michels' laboratorium.
Bij al deze belangstelling kon de gemeente Amsterdam niet achterblijven. In 1929 werd Michels benoemd tot lector in de experimentele warmteleer en een deel der medische propedeuse. Tevens werd tot de bouw van een nieuw laboratorium besloten. Het zou zes jaar later gereedkomen en bekend worden onder de naam Van der Waalslaboratorium. In 1930 trad Michels in het huwelijk met Christien Veraart, een vroegere HBS-leerlinge en studente van hem, met wie hij verscheidene artikelen publiceerde. In 1937 zou zij - inmiddels moeder van vier jonge kinderen - cum laude bij J.D. van der Waals jr. promoveren op een onderwerp uit de thermodynamica, waarvoor het onderzoek onder Michels' leiding was verricht.
Intussen was Michels adviseur geworden van verscheidene grote binnen- en buitenlandse munitie-, metaal-, petrochemische en scheepsbouwbedrijven. De inkomsten uit dit werk vloeiden naar de hiertoe opgerichte Boyle Stichting en het Van der Waalsfonds, die daarmee instrumenten en nieuw personeel bekostigden. Zijn onderzoek trok vele gastonderzoekers uit het bedrijfsleven en van universiteiten uit Nederland en de omringende landen. Het gevolg was dat het nieuwe laboratorium ondanks de crisis zeer goed was geoutilleerd. In de jaren dertig werd er van een groot aantal gassen de isotherm bepaald. Mede doordat Michels zich omringde met uitstekende theoretici als Jan de Boer en Sybren de Groot konden uit de 'deformatie' van moleculen onder grote druk conclusies worden getrokken.
Begin 1939 werd Michels uiteindelijk benoemd tot buitengewoon - dus parttime - hoogleraar in de experimentele en technische natuurkunde en de medische propedeuse aan de Universiteit van Amsterdam. Hij stond toen aan het hoofd van een voor die tijd indrukwekkend imperium. Nog altijd geen gewoon hoogleraar voelde hij zich als een van de weinige belijdende katholieken in de wetenschappelijke staf niet voor vol aangezien. Belangrijker voor het door hem gevoelde gebrek aan waardering was waarschijnlijk zijn soms zeer aanmatigende optreden, dat bij sommigen grote weerstand wekte en in de faculteit tot felle ruzies over de verdeling van assistenten en onderwijstaken leidde. Bovendien vond de Amsterdamse gemeenteraad dat er al te veel leerstoelen waren in de exacte wetenschappen. Pas na langdurige besprekingen werd met een professoraat voor Michels ingestemd.
In augustus 1939, kort na zijn benoeming tot buitengewoon hoogleraar, werd Michels als reserve-majoor Speciale Diensten in zijn eigen laboratorium gelegerd om onderzoek te doen naar de versterking van geschutslopen. Na de Duitse inval zette hij zijn werkzaamheden aanvankelijk op de oude voet voort, al dienden zijn fondsen en stichtingen spoedig vooral om ontslagen of ondergedoken studenten en assistenten financieel bij te staan. Michels' militaire kennis, zijn technische deskundigheid en wellicht ook zijn relaties in Groot-Brittannië droegen ertoe bij dat hem in 1943 de leiding werd toevertrouwd van het district Amsterdam-Oost van de Ordedienst (en later van de Binnenlandsche Strijdkrachten). Hij bouwde in die tijd een spionagenet op, dat reikte tot in de Rotterdamse haven en - via tewerkgestelden in de Arbeitseinsatz - tot in de Duitse wapenindustrie, zoals de constructiewerkplaatsen van de raketwapens V-1 en V-2.
Als adviseur van de Staatsmijnen èn als verzetsman raakte Michels ook betrokken bij het vraagstuk wat er moest gebeuren met het Stikstofbindingsbedrijf in Geleen, dat in augustus 1944 van de bezetter opdracht kreeg over te schakelen op de productie van voor explosieven benodigde ammoniakderivaten. Uiteindelijk bleek actie onnodig, omdat al het personeel onderdook. Maar deze connectie bood 'Thijs Smit' - zoals Michels' schuilnaam luidde - de gelegenheid om in de zomer van 1944 ongemerkt in Amsterdam onder te duiken, nadat hij op 13 juli ternauwernood thuis aan arrestatie door de Duitsers had weten te ontsnappen. Hij liet zijn vrouw aan de president-curator van de universiteit schrijven dat hij bij een bezoek aan Limburg een schedelbasisfractuur had opgelopen. Doordat in de herfst van 1944 Noord- en Zuid-Nederland door het front werden gescheiden, had hij zo een excuus om niet meer op de universiteit te verschijnen.
Na de bevrijding kreeg Michels de rang van kolonel Speciale Diensten en werd hij toegevoegd aan de Nederlandse militaire missie die tot taak had de technische en wetenschappelijke vorderingen van de nazi's te bestuderen en onderzoek te doen naar de wetenschappelijke spionage door de Duitsers in de door hen bezette gebieden. Bij de uitvoering van deze taak knoopte Michels veel nieuwe relaties aan. De al langer bestaande banden met het Amerikaanse chemieconcern DuPont de Nemours werden aangehaald, en ICI en andere bedrijven detacheerden opnieuw onderzoekers op zijn laboratorium. Bovendien stuurde het Amerikaanse Naval Research Center nogal wat officieren om bij hem te promoveren.
Klachten uit de Amsterdamse universiteit over zijn veelvuldige afwezigheid bleven niet uit, maar als parttimer kon Michels het recht daartoe niet worden ontzegd. In 1956 aanvaardde hij evenwel een benoeming tot gewoon hoogleraar in de experimentele en technische natuurkunde. Na zijn emeritaat in 1960 adviseerde hij het College van Curatoren nog tot 1968 bij de bouw van een nieuw laboratoriumcomplex voor de Universiteit van Amsterdam. Tot aan zijn dood was Michels voorts bijzonder hoogleraar in de molecuulfysica vanwege het Van der Waalsfonds.
Van een buitengewoon hoogleraar werd verwacht dat hij maatschappelijk actief was op zijn vakterrein. Dat was Michels bij uitstek, en hij had daarbij van de nood een deugd gemaakt. Door zijn grote vindingrijkheid en technisch kunnen ontwikkelde hij zich tot een van de eerste moderne managers in de natuurkunde. Gebruikmakend van de praktische toepasbaarheid van zijn werk wist hij derden ertoe te brengen geld in zijn wetenschappelijk onderzoek te steken. Michels toonde zich daarbij een inspirerend leermeester, maar ook iemand die absolute toewijding en loyaliteit eiste. Door zijn veeleisendheid vervreemdde hij sommige leerlingen en assistenten van zich. In zijn neiging tot imperialisme vocht hij bovendien vele conflicten uit. Mede hierdoor ontstond pas verscheidene decennia na zijn dood meer waardering voor de persoon en het werk van Michels. Erkenning kreeg hij echter ook al tijdens zijn leven, in het buitenland mogelijk meer dan in Nederland, In 1951 werd hij gekozen tot lid van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen. Een jaar eerder was het tripelpunt van water, de in 1927 door Michels tot op vier decimalen precies vastgestelde temperatuur waarin water zowel als vloeistof, damp als ijs kan voorkomen, internationaal als fundamenteel punt op de temperatuurschaal erkend.
P: Behalve de in de tekst genoemde dissertatie en meer dan 150 publicaties, vooral in Physica. Nederlands Tijdschrift voor Natuurkunde, de Proceedings of the Section of Sciences, Proceedings of the Royal Society of London, Annalen der Physik en Applied Scientific Research: De ontwikkeling van de warmteleer door middel van hooge drukken [Oratie als lector] ('s-Gravenhage 1929); De wisselwerking der moleculen [Oratie als hoogleraar] ('s-Gravenhage 1939); 'De behoefte der maatschappij aan academici en hun opleiding aan Universiteit en Hogeschool' [Rede], Chemisch Weekblad 53 (1957) 84-89; 'Universiteit en specialisme' [Diesrede], in Jaarboek der Universiteit van Amsterdam 1958-1959 II (Amsterdam z.j.) 36-51.
L: Behalve necrologieën door A.J. Staverman, in Plastica 22 (1969) 437, door N.J. Trappeniers, in Nederlands Tijdschrift voor Natuurkunde 35 (1969) 355-357 en door J. de Boer, in Jaarboek [der] Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen 1969-1970 (Amsterdam 1970) 265-267: F. Vermeulen, 'De moeizame start van een onnavolgbare geleerde', in Het Parool, 17-2-1990; P.J. Knegtmans, 'Onderwijs, wetenschap en particulier initiatief aan de Universiteit van Amsterdam, 1920-1950', in Tot nut en eer van de stad. Wetenschappelijk onderzoek aan de Universiteit van Amsterdam. Onder red. van P.J. Knegtmans en A.J. Kox (Amsterdam 2000) 81-107.
I: Jaarboek [der] Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen 1969-1970 (Amsterdam 1970) afbeelding tegenover pagina 265.
P.J. Knegtmans
Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 5 (Den Haag 2002)Laatst gewijzigd op 12-11-2013