Mulderije, Hendrik (1896-1970)

 
English | Nederlands

MULDERIJE, Hendrik (1896-1970)

Mulderije, Hendrik, jurist, minister en bestuurder (Zutphen 4-1-1896 - Amsterdam 18-3-1970). Zoon van Hendrik Mulderije, makelaar in assurantiën, en Adriana Maria Maris. Gehuwd op 27-5-1930 met Geertruida Louisa Verloop (geb. 1906). Uit dit huwelijk werden 2 zoons en 2 dochters geboren.

afbeelding van Mulderije, HendrikHendrik Mulderije was de jongste van drie broers in een redelijk gegoed, Nederlands-hervormd gezin. De opvoeding was niet bijzonder streng. Hendrik doorliep het Stedelijk Gymnasium in zijn geboorteplaats en vertrok in 1914 naar Utrecht om Nederlands recht te studeren. Op 18 december 1919 promoveerde hij op 37 stellingen, die vrijwel alle terreinen van het recht bestreken, vooral het procesrecht.

Al in juni 1919 had Mulderije zich in Amsterdam als advocaat en procureur gevestigd ten kantore van G.H.A. Grosheide en D.W.O.A. Schut, zijn latere associés. Tot 1968 zou hij er de advocatuur blijven uitoefenen. Mulderije was gespecialiseerd in binnenvaartrecht, vennootschapsrecht en het verzekeringswezen. Hij combineerde een algemene praktijk met de uitoefening van een wisselend aantal secretariaten op het gebied van handel en nijverheid. Stagiaires prezen zijn evenwichtigheid, doortastendheid en uitgebreide juridische kennis. In Amsterdam ontmoette hij de gegoede notarisdochter Geertruida Verloop, met wie hij in 1930 trouwde.

In 1929 meldde Mulderije zich als lid van de Christelijk Historische Unie (CHU). Negen jaar later werd hij voorzitter van de Kamerkring Amsterdam. Als zodanig had hij persoonlijk contact met politiek leider H.W. Tilanus. In 1953 werd hij lid van het hoofdbestuur van de CHU. Op het terrein van de politiek grossierde Mulderije in bestuursfuncties.

Mulderije was ook bijzonder actief in de Nederlandse Hervormde Kerk. Tilanus typeerde hem eens als een 'uitgesproken orthodox hervormde'. In de jaren dertig werd hij actief in het Nederlandsch Hervormd Verbond tot Kerkherstel, dat zich sterk maakte voor een centralistische kerkorde, waarin belijdenis, gezag en leertucht in het middelpunt stonden. Een mede door het Verbond opgesteld reorganisatievoorstel werd in 1939 door de Generale Synode verworpen. Na 1945 woei de wind uit een andere richting. Het voorstel werd bijgeschaafd en mondde uit in een nieuwe kerkorde, die op 1 mei 1951 in werking trad. Tijdens de Duitse bezetting was Mulderije lid van de werkgroep Kerk en Overheid van de Nederlandsche Hervormde Kerk. Deze werkgroep nam het initiatief voor krachtige protestbrieven namens de Kerk tegen de bezetter.

Van 15 maart 1951 tot 2 september 1952 was Mulderije minister van Justitie in het tweede kabinet-Drees. Bij deze benoeming heeft CHU-leider Tilanus waarschijnlijk een grote rol gespeeld. Mulderije genoot op dat moment geen landelijke bekendheid. Hij was een hoog gewaardeerd jurist en bestuurder in Amsterdam, geen uitgesproken politiek figuur. Kabinetsformateur C.P.M. Romme, zelf jarenlang advocaat in Amsterdam, kende zijn reputatie. Mulderije was rechtlijnig en vasthoudend. Een confrontatie ging hij niet uit de weg. Hij liet zich gelden wanneer hem iets niet zinde en wist zijn bestuursbevoegdheden dan goed te gebruiken.

Met de komst van Mulderije op Justitie werd een harde, conservatieve lijn ingezet, die nogal afweek van het beleid van zijn voorgangers. Bij het gratiebeleid ten aanzien van oorlogsmisdadigers wilde de minister niet dat barmhartigheid prevaleerde boven rechtvaardigheid. Ondanks toenemende internationale druk - niet alleen van Duitsland, maar ook van de Verenigde Staten en Groot-Brittannië, die de verslagen vijand zo snel mogelijk in de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie wilden opnemen - was Mulderije niet bereid doodvonnissen om te zetten in (levenslange) gevangenisstraffen in die gevallen waarin hij dat zelf niet verdedigen kon. De diplomatieke stappen van de Duitse Bondsrepubliek vond hij zelfs volkomen misplaatst. Mulderije besloot het gratieverzoek af te wijzen van de Nederlander A.J. Pieters, voor wie pas in tweede instantie de doodstraf was gevorderd, waarmee hij de richtlijnen van zijn voorganger doorbrak. Het vonnis werd in maart 1952 voltrokken. Hij weigerde ook gratie te verlenen aan de ter dood veroordeelde Duitser W.P. Lages, zoals koningin Juliana wenste. Het gratieverzoek zou wachten op het advies tot omzetting in levenslang van Mulderije's opvolger, L.A. Donker, in 1952.

Het geval-Lages was de belangrijkste reden waarom Mulderije in 1952 niet opnieuw voor een ministerschap in aanmerking kwam, maar niet de enige. Zo trad hij hard op tegen voetbalpools en roulette, hoewel het kabinet in meerderheid vóór toelating was. Zijn katholieke ambtgenoten streek hij tegen de haren in door in de ministerraad te protesteren tegen het houden van een processie in Breda, wat formeel in strijd was met het grondwettelijk processieverbod. Bij de behandeling van een nieuwe gevangeniswet kwam het tot een flinke botsing met een aantal Kamerleden, toen de minister humanistische verzorging van gevangenen afwees, omdat hij vond dat het humanisme de gevangenen 'stenen voor brood' bracht. Mulderije heeft verder weinig kans gezien om zijn ideeën in wetgeving neer te leggen. De grote wetten die hij door het parlement loodste - Beginselenwet gevangeniswezen, Pleegkinderenwet - waren bijna volledig voorbereid door zijn voorgangers. In een korte periode had Mulderije zich met zijn krachtige, maar stroeve en eigenzinnige optreden niet populair gemaakt bij een aantal van zijn collega's en een groot deel van het parlement. Zijn partijgenote het Tweede-Kamerlid jkvr. C.W.I. Wttewaall van Stoetwegen schreef zelfs in een necrologie: 'ik geloof niet dat er velen zijn die weten wat Mulderije in dat ene jaar van zijn ministerschap heeft uitgedragen tegen ieders mening in'.

Van 1950 tot 1970 - onderbroken door zijn ministerschap - was Mulderije voorzitter van het Interkerkelijk Overleg in Radio-aangelegenheden (IKOR). Hij vervulde deze functie op behoudende en autoritaire wijze. Vanwege zijn connecties wist Mulderije veel gedaan te krijgen. Onder zijn leiding verbreedde de organisatie zich, maar van verdieping van haar beperkte 'kerkelijke' opdracht zou - althans naar het oordeel van critici - geen sprake zijn geweest: wel kerkdiensten, bijbelvertellingen en catechese, maar geen maatschappelijk engagement. Dit leidde in de jaren zestig tot verschillende botsingen met jonge, geëngageerde programmamakers.

Mulderije publiceerde tot zijn dood met enige regelmaat in juridische vakbladen. Opvallend waren een aantal artikelen waarin het juridische het kerkelijke raakte: over ontzetting uit het kerkelijk ambt, het processieverbod en over de ethische problemen rond het plaatsen van kernwapens.

Het Amsterdamse bedrijfsleven, de (privaat)rechtswetenschap, de Nederlandse Hervormde Kerk, de CHU en het IKOR hebben in ruime mate kunnen profiteren van de bestuurlijke en intellectuele talenten van Hendrik Mulderije. Hoewel de vorm en de verpakking vaak modern waren, was dat bij de inhoud meestal niet het geval. De traditionele christelijke waarden en (rechts)zekerheden bleven uitgangspunt. Mulderijes afkeer om water bij de wijn te doen en zijn autocratische bestuursstijl bezorgden hem grote moeilijkheden tijdens zijn ministerschap en in de jaren zestig als IKOR-bestuurder. Dat hij advocaat was in hart en nieren, drukte een stempel op al zijn activiteiten. Zijn karakter versterkte dit nog: geschilpunten werden doorgaans vooraf scherp geformuleerd. Dit leverde duidelijkheid op, maar ook problemen.

P: Aanvaring, aanrijding en hulploon (Haarlem 1931); Herziening der kerkorde. Naar het herstel der kerk (Wageningen 1936); De herziene 'erfpachtsvoorwaarden voor industrieele doeleinden' der gemeente Amsterdam (Amsterdam 1938); '''Behoeft de wettelijke regeling van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid wegens het veroorzaken van dood of lichamelijk letsel, wijziging?''. Praeadvies', in Handelingen der Nederlandsche Juristen-vereeniging 70 (1940) II, 81-156; 'Processieverbod en Grondwetsherziening', in Nederlands Juristenblad 30 (1955) 321-329 en 1001-1002; 'Vreemdelingenrecht', in Mededelingen van de Nederlandse Vereniging voor Internationaal recht 36 (maart 1956) 4-26; 'Een Ombudsman voor Nederland?', in Nederlands Juristenblad 41 (1966) 45-51 en ibidem 45 (1970) 72-78 en 104-111.

L: Behalve necrologieën o.a. door C.W.I. Wttewaall van Stoetwegen, in De Nederlander. Christelijk Historisch Weekblad , 27-3-1970 en Th. Limperg, in Advocatenblad 50 (1970) 185-188: A.D. Belinfante, In plaats van bijltjesdag. Geschiedenis van de Bijzondere Rechtspleging na de Tweede Wereldoorlog (Assen 1978); B.V.A. Röling, 'Het na-oorlogse gratiebeleid ten aanzien van politieke delinquenten', in Nederlands Juristenblad 54 (1979) 317-322; Peter Romijn, Snel, streng en rechtvaardig. Politiek beleid inzake de bestraffing en reclassering van 'foute' Nederlanders, 1945-1955 ([Houten] 1989); Van geloof, hoop en liefde. Vijftig jaar interkerkelijke omroep in Nederland, 1946-1996 . Onder red. van J.C.H. Blom [e.a.] (Kampen [etc.] 1996); Het kabinet-Drees-II, 1951-1952. In de schaduw van de Koreacrisis . Onder red. van J.J.M. Ramakers (Nijmegen 1997).

I: Peter Romijn, Snel, streng en rechtvaardig. Politiek beleid inzake de bestraffing en reclassering van `foute' Nederlanders, 1945-1955 ([Houten] 1989) 248 [Mulderije in 1951].

Johan van Merriënboer


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 5 (Den Haag 2002)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013