© Huygens ING - Amsterdam. Bronvermelding: Francisca de Haan, 'Polak, Anna Sophie (1874-1943)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. URL:http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn5/polak [12-11-2013]
POLAK, Anna Sophie (1874-1943)
Polak, Anna Sophie, sociaal hervormster (Rotterdam 27-4-1874 - Auschwitz-Birkenau (Polen) 26-2-1943). Dochter van Herman Joseph Polak, leraar, later hoogleraar Griekse taal- en letterkunde, en Louisa Helena Stibbe.
Anna Polak groeide op als enig kind in een intellectueel liberaal-joods gezin in Rotterdam. Toen zij zestien jaar was, behaalde ze het diploma van de vijfjarige HBS voor meisjes. Van haar vader, conrector van het Erasmiaansch Gymnasium, kreeg ze daarna onderwijs in Latijn en Grieks. In 1893 legde zij als extranea het eindexamen gymnasium-A af. Toch volgde er geen academische studie. Het enige vak dat haar aantrok, was klassieke talen, maar dat bood een jonge vrouw geen ander beroepsvooruitzicht dan dat van lerares, en daarvoor voelde zij niets.
Het gezin was inmiddels naar Groningen verhuisd, waar vader Polak in 1894 hoogleraar in de Griekse taal- en letterkunde was geworden. Voor Anna Polak volgde een periode van zelfstudie en sociale en politieke activiteiten. Zo werd ze beëdigd vertaalster in het Italiaans en deed ze Toynbeewerk onder fabrieksmeisjes, een vorm van maatschappelijk werk gericht op volksopvoeding en op verbetering van de verhouding tussen de sociale klassen. Mogelijk kwam zij hierdoor in contact met Cato Pekelharing-Doyer, een van de initiatiefneemsters voor de Nationale Tentoonstelling van Vrouwenarbeid, die ze vanaf 1896 terzijde stond. Anna Polak noemde de tentoonstelling, die van juli tot september 1898 in Den Haag plaatsvond, haar 'leerschool op het gebied der vrouwenbeweging'.
De Nationale Tentoonstelling van Vrouwenarbeid inspireerde Anna Polak tot het schrijven van haar eerste boek, Vrouwenwerk in Nederland. Beschouwingen over eenige zijden der vrouwenbeweging (1902). Een van de hoofdstukken was gewijd aan de opzienbarende rede die Catharine van Tussenbroek, de tweede vrouwelijke arts in Nederland, op de Nationale Tentoonstelling had gehouden. Terwijl medici meenden dat jonge vrouwen uit de middenklasse te zwak waren voor serieuze arbeid, stelde Van Tussenbroek juist dat 'het tekort aan levensenergie' waaraan veel jonge vrouwen leden, te wijten was aan het ontbreken van serieuze inspanning en een doel in hun leven. Deze meisjes zaten in de regel na de middelbare school thuis te wachten op een (goed) huwelijk.
Het idee dat arbeid niet per se negatief moest worden opgevat, maar daarentegen 'een der rijkste bronnen van levensvreugde voor iedere volwassen valide persoon, zoo man als vrouw' kon betekenen (Anna Polak, Leidraad voor de Amsterdamsche meisjes , 4), werd een blijvend thema in het werk van Polak. In 1914 noemde zij arbeid - mits aan bepaalde voorwaarden werd voldaan - zelfs een noodzakelijk element voor het levensgeluk van ieder mens. Daarbij bestreed zij het idee dat een vrouw voor haar levensgeluk afhankelijk zou zijn van een man. Wat naast arbeid nodig was, was de liefde voor een ander mens, maar die geliefde persoon behoefde 'voor de normale vrouw niet volstrekt een man ... te zijn. Zij kan haar liefde geven aan een moeder, een zuster, een vriendin, een aangenomen kind ... mits het slechts een menschelijk wezen zij, wiens hart hààr hart tegemoet klopt' (Anna Polak, 'De arbeid der vrouw', 214).
De Nationale Tentoonstelling van 1898 was niet alleen inspirerend, maar bleek ook een financieel succes. Met het batig saldo werd in 1901 de Nationale Vereeniging voor Vrouwenarbeid (NVvVA) opgericht, met als uitvoerend orgaan het Nationaal Bureau voor Vrouwenarbeid (NBV). Doel van dit bureau was 'verkenning, verruiming, en verbetering van het arbeidsterrein der Nederlandsche vrouw'. Anna Polak was eerst lid en van 1907 tot 1908 bestuurslid van de Groningse afdeling van de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht; in 1904 werd zij penningmeesteres van de NVvVA.
In 1907 moest de eerste directrice van het Nationaal Bureau voor Vrouwenarbeid, Marie Jungius, zich om gezondsheidsredenen terugtrekken. Na een kort interregnum werd Anna Polak met ingang van 15 september 1908 de derde directrice van het in Den Haag gevestigde bureau. Aangezien haar vader in juni van dat jaar was overleden, ging haar moeder met haar mee, toen Anna van Groningen naar Den Haag verhuisde. Enkele maanden voor de benoeming van Polak was Marie Heinen tot adjunct-directrice benoemd. Polak en Heinen zouden 28 jaar intensief en vruchtbaar samenwerken. Deze twee betaalde medewerkers hadden tot taak om, met steun van vrijwillige medewerksters, onderzoek te doen op het gebied van vrouwenarbeid, de vele honderden verzoeken om informatie per jaar te beantwoorden en te reageren op politieke ontwikkelingen.
Naast de geestelijk-emotionele bevrediging die 'arbeid' kon geven - waartoe ze nadrukkelijk ook het werk van de huisvrouw rekende -, ging het Anna Polak vooral om de economische onafhankelijkheid van vrouwen, een in die dagen nog bijna revolutionair begrip. Een belangrijk en vooral door haar uitgebouwd onderdeel van het werk van het NBV was de beroepskeuzevoorlichting voor meisjes. Polak publiceerde zo'n 55 brochures - met titels als Het vakonderwijs in de industriescholen voor meisjes en daaraan verwante inrichtingen. Wat het is en wat het worden moet (1911) en De rechte persoon op de rechte plaats (1921) - en tientallen artikelen in kranten en tijdschriften, waaronder De Economist . Van 1922 tot 1936 was Polak lid van de Hooge Raad van Arbeid, een erkenning van regeringswege van haar grote deskundigheid.
De jaren twintig en dertig zouden in veel opzichten moeilijk zijn. De overheid trof steeds meer maatregelen die de betaalde arbeid van vrouwen beperkten, met het ontslag bij huwelijk van de rijksambtenares als een van de ingrijpendste. Anna Polak noemde deze maatregel - een koninklijk besluit van maart 1924 (nr. 122) - 'de grootste slag, dien de vrouwenbeweging hier te lande ooit ontving' (Maandbulletin NBV , 15-1-1924, p. 2). Het was een ferme uitspraak van iemand die niet alleen in Nederland, maar ook internationaal als deskundige werd gezien, getuige onder meer haar functie als voorzitster van de Trades and Professions Committee (het Permanente Comité voor Vrouwenarbeid) van de Internationale Vrouwenraad van 1920 tot 1925 en haar lidmaatschap van het Comité d'Experts pour le Travail féminin van het Internationaal Arbeidsbureau te Genève (ILO) (1932-1936).
De Nederlandse regering had met het KB van 1924 de toon gezet, en andere beperkende maatregelen volgden. Het Nationaal Bureau voor Vrouwenarbeid werd steeds meer in de verdediging gedrongen. Hieraan moet waarschijnlijk een opmerkelijke verandering in de manier waarop Anna Polak over de arbeid van vrouwen sprak, worden toegeschreven. In haar streven alle beroepen open te stellen voor vrouwen bestreed zij tot aan de jaren twintig de redenering dat er sprake zou zijn van specifieke vrouwen- of mannenarbeid. Daarna schreef ze wel over 'vrouwenberoepen', vermoedelijk in een poging om toch in ieder geval de arbeid waarin vrouwen goed waren vertegenwoordigd, voor hen te behouden.
In de loop van de jaren dertig raakte het NBV zijn plaats als centrum van de vrouwenarbeidsbeweging kwijt, een ontwikkeling waartoe ziekte en terugtreden van Anna Polak hebben bijgedragen. Zij had zich volkomen aan haar taak gewijd en was nu geestelijk aan het einde van haar krachten. In februari 1936 werd Polak door het bestuur van de NVvVA verzocht met ziekteverlof te gaan; zelf vond zij dat niet nodig. Waarschijnlijk vertoonde ze de eerste tekenen van dementie. Haar toestand verbeterde niet, en zij werd met ingang van 15 september 1936 eervol ontslagen. Haar moeder, met wie ze in Den Haag steeds had samengewoond, was op 4 september van dat jaar overleden. De NVvVA was niet in staat geweest een goed pensioen voor Polak en Heinen te regelen. Er moest in juni 1936 dan ook in de vrouwenbeweging 'gebedeld' worden om een pensioentje voor Polak, onder de noemer van 'een ereschuld'.
Over de laatste jaren van Anna Polak is weinig bekend. Zij werd onder curatele gesteld en beantwoordde haar post niet meer zelf. Na haar ontslag bleef ze nog enkele maanden boven het Nationaal Bureau wonen - waar zij vanaf 1917, op anderhalf jaar na, boven of naast woonde -, verhuisde nog tweemaal en werd in 1941 opgenomen in de psychiatrische inrichting 'Oud-Rosenburg' in Den Haag. Begin 1943 werd zij daar door de Duitse bezetters samen met de andere joodse patiënten weggehaald en naar het doorgangskamp Westerbork getransporteerd. Vandaar volgde op 23 februari deportatie naar het vernietigingskamp Auschwitz-Birkenau, waar zij onmiddellijk na aankomst is omgebracht.
P: Leekegedachten over volksbelangen (Haarlem 1904); Rapport der Commissie van de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht inzake grondwetswijziging ('s-Gravenhage 1906); Leidraad voor de Amsterdamsche meisjes bij de keuze van een beroep ('s-Gravenhage [1913]); 'De arbeid der vrouw', in De vrouw, de vrouwenbeweging en het vrouwenvraagstuk. Encyclopaedisch handboek I. Onder red. van C.M. Werker-Beaujon [e.a.] (Amsterdam 1914) 204-225; 'Het standpunt der Staatscommissie over de Werkloosheid ten opzichte van den arbeid der vrouw', in Vragen des Tijds (1916) II 85-109; Vrouwen van beteekenis ('s-Gravenhage [ca. 1929]); [Samen met L.G. Kortenhorst en E.C. van Dorp,] Het voor en tegen van arbeidsvrijheid voor de gehuwde vrouw. Praeadviezen uitgebracht voor den Nationalen Vrouwenraad van Nederland op 8 April 1932 te Rotterdam (Leiden 1932); 'Geen nieuw, maar anti-feminisme', in Emmy J. Belinfante [e.a.], De triomf van het wanbegrip (Famke's beweringen) (Haarlem 1933) 36-40; 'Vrouwen in crisistijd', in De Economist 82 (1933) 841-865.
L: Frans Netscher, 'Karakterschets: Anna Polak', in De Hollandsche Revue 19 (1914) 558-566; Hélène van der Veer, lemma in Biografisch Woordenboek van het Socialisme en de Arbeidersbeweging in Nederland III (Amsterdam 1988) 169-172; Francisca de Haan, Sekse op kantoor. Over vrouwelijkheid, mannelijkheid en macht, Nederland, 1860-1940 (Hilversum 1992); Corrie van Eijl, Het werkzame verschil. Vrouwen in de slag om arbeid, 1898-1940 (Hilversum 1994) vooral 128-148.
I: Corrie van Eijl, Het werkzame verschil. Vrouwen in de slag om arbeid, 1898-1940 (Hilversum 1994) 278.
Francisca de Haan
Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 5 (Den Haag 2002)Laatst gewijzigd op 12-11-2013