Pollema, Rommert (1890-1965)

 
English | Nederlands

POLLEMA, Rommert (1890-1965)

Pollema, Rommert, politicus (Nijland (Fr.) 19-4-1890 - Leeuwarden 9-2-1965). Zoon van Hendrik Pollema, hoofdonderwijzer, later politicus en burgemeester, en Jaitske Weerstra. Gehuwd op 29-10-1920 met Theodora Antoinette Tromp (1900-1976). Dit huwelijk bleef kinderloos.

afbeelding van Pollema, RommertRommert Pollema was de zoon van het hoofd van de christelijke lagere school in Nijland, een dorp tussen Sneek en Bolsward. Pollema senior was een politiek actief man. Voor de Anti-Revolutionaire Partij (ARP) had hij drie decennia lang zitting in de Provinciale Staten van Friesland en vijf jaar in de Tweede Kamer. Bovendien maakte hij deel uit van Gedeputeerde Staten en was hij burgemeester van Lemsterland.

Na het eindexamen aan het Stedelijk Gymnasium te Sneek liet Rommert Pollema zich als rechtenstudent inschrijven aan de Vrije Universiteit te Amsterdam. Op 2 oktober 1914 promoveerde hij daar bij prof. P.A. Diepenhorst op het proefschrift De voorwaardelijke veroordeeling , een actueel onderwerp, omdat toen juist een wetsontwerp hierover op parlementaire behandeling wachtte. Vervolgens was Pollema griffier bij het kantongerecht: eerst vanaf 1916 in Bergum, daarna vanaf 1919 in Bolsward. In deze jaren overkwam hem een ernstig verkeersongeluk, waardoor hij aan beide handen gehandicapt raakte. Zijn leven lang zou Pollema hierdoor afhankelijk blijven van de hulp van anderen. Zo moest hij al zijn publicaties en toespraken aan een secretaresse dicteren.

In 1924 vestigde Pollema zich als advocaat en procureur te Leeuwarden, wat hij tot aan zijn dood zou blijven. Als zodanig trad hij in 1930 op als verdediger van de onderwijzer Fedde Schurer in de geruchtmakende Lemster schoolkwestie. Hierbij wilde het bestuur van de plaatselijke bijzondere lagere school deze christen-socialist en pacifist ontslaan, hetgeen uiteindelijk ook gebeurde. Naast zijn advocatenpraktijk doceerde Pollema staatswetenschappen aan enkele middelbare scholen: in 1924/1925 aan de Rijks-HBS te Steenwijk en van 1924 tot 1940 aan de Christelijke HBS in Leeuwarden en de Rijks-HBS te Heerenveen.

In navolging van zijn vader - steeds zijn grote voorbeeld - zette ook Rommert Pollema zijn schreden op het politieke pad, zij het niet als lid van de ARP, maar binnen de Christelijk-Historische Unie (CHU). De keuze voor de Unie werd mogelijk ingegeven door zijn overgang van de Gereformeerde naar de Nederlandsche Hervormde Kerk - zijn echtgenote was hervormd -, maar ook het feit dat er in de Unie minder dogmatisch werd overlegd en beslist dan in de ARP, kan daarbij een rol hebben gespeeld. Op 3 juli 1923 - op het moment dat zijn vader na dertig jaar dit college verliet - werd Pollema voor de CHU lid van de Provinciale Staten van Friesland; hij zou er vijf jaar deel van uitmaken.

Op 12 juni 1928 werd Pollema lid van de Eerste Kamer. Tot aan zijn dood, 37 jaar later, zou hij hier - met onderbreking van de bezettingsjaren - zitting hebben, steeds op zijn vaste plaats, de achterste bank rechts van de voorzitter. Als Kamerlid ging zijn belangstelling uit naar algemene politieke onderwerpen, waarbij het financiële beleid zijn specialisme werd. Wanneer nodig maakte hij zich sterk voor de belangen van de provincie Friesland. Pollema was geen man van veel woorden, maar als hij op het spreekgestoelte stond, had hij ieders gehoor.

Zijn drukke beroepsleven en politieke werkzaamheden verhinderden Pollema niet om tegelijkertijd ook journalistiek werkzaam te zijn. Sinds 1924 was hij hoofdredacteur van De Banier , het weekblad van de christelijk-historischen in Friesland, dat hij in 1934 tot een landelijk CHU-orgaan probeerde te maken met als titel Land en Volk . Door zijn hoofdartikelen en bijdragen verwierf Pollema zich een onmiskenbaar gezag. Hij schroomde daarin namelijk niet in principiële aangelegenheden een geheel eigen - en soms van partijgenoten afwijkend - standpunt in te nemen. Na zeven jaargangen verdween het blad op last van de Duitse bezetter bij de persreorganisatie van oktober 1941.

Reeds aan het begin van de bezetting gaf Pollema blijk van zijn anti-Duitse houding door als één van de sprekers op een door ARP en CHU gezamenlijk georganiseerde 'toogdag' in Leeuwarden op 28 augustus 1940 het nieuwe regime af te wijzen. Daar bleef het echter bij. Gezien zijn fysieke kwetsbaarheid zou hij de ontberingen van een internering vermoedelijk niet hebben doorstaan, zodat hij zich - mede op advies van zijn huisarts - gedurende de verdere bezettingsperiode afzijdig hield van actief verzetswerk.

Onmiddellijk na de bevrijding hervatte Pollema zijn journalistieke en propagandistische werk voor de CHU. De inkomsten uit zijn advocatenpraktijk en zijn politieke ambten verschaften hem de financiële middelen om vanaf augustus 1945 De Christelijk-Historische Nederlander uit te geven. In dit weekblad probeerde Pollema opnieuw het eigen karakter van de Unie tegenover andere partijen te accentueren. Zijn uitspraak van latere datum 'dat de Christelijk-Historische visie ons volk het meest ten zegen kan zijn', werd vooral in Friesland door velen onderschreven. De in de bezettingstijd bij verscheidene geestverwanten gerijpte 'doorbraakgedachte' vond in hem dan ook geen aanhanger. In januari 1958 zou Pollema, samen met het Tweede-Kamerlid H. Kikkert, het initiatief nemen tot de uitgave van Een getuigenis. Waarom wij C.H. zijn en blijven , waarin negen prominente CHU-leden de bezwaren tegen een intensieve samenwerking met de ARP uiteenzetten. Pollema's bijdrage aan deze bundel, 'Wij wensen te blijven onszelf' (7-19), mag als een politiek credo worden beschouwd, ook al omdat hij daarin de praktische invulling van het christelijk geloof boven het dogmatisch belijden van dat geloof tot uitgangspunt van zijn politieke handelen maakte.

Na deel uit te hebben gemaakt van het Noodparlement werd Pollema in 1946 in de Eerste Kamer gecontinueerd. Hier bleef hij onverkort de christelijk-historische beginselen vertolken, tijdens zijn redevoeringen menige nieuwe zin op karakteristieke wijze beginnend met de woorden 'Wij Christelijk-Historischen ...'. Ook kwam het meer dan eens voor dat Pollema, zijn steun uitsprekend voor het beleid van minister van Financiën P. Lieftinck (1945-1952) - een uit de CHU afkomstige doorbraak-socialist -, de opmerking maakte: 'De bewindsman komt uit een goed nest, dat is altijd nog te merken' (Friesch Dagblad , 10-2-1965). In de Eerste Kamer was Pollema reeds in 1946/1947 als leider van de CHU-fractie opgetreden, en hij zou dat nogmaals doen van 1959 tot 1965.

Pollema toonde zich steeds een voorvechter van de rechten en de eigen verantwoordelijkheid van de volksvertegenwoordiging. Zo wees hij tijdens het debat over de soevereiniteitsoverdracht aan de Republiek Indonesië, op 20 december 1949, op het in zijn ogen ongrondwettige beleid van het kabinet-Drees. Naar zijn mening zou de regering er toen ten onrechte van zijn uitgegaan dat het de Staten-Generaal machtiging moest vragen voor de erkenning van een staat. Als overtuigd aanhanger van een strikt dualisme vond Pollema dat de regering eerst met de nieuwe staat een verdrag moest sluiten om dit pas daarna ter goedkeuring aan beide Kamers voor te leggen.

In heel zijn publieke optreden deed Rommert Pollema zich kennen als een beginselvast en rechtlijnig politicus. Dat hij daarbij soms tegen de opvatting van een meerderheid in de partij(leiding) moest ingaan, deerde hem niet. Bij het innemen van een standpunt mocht zijns inziens een persoonlijke overtuiging nooit ondergeschikt worden gemaakt aan partij- of fractiedwang. In dit opzicht was hij in de CHU, die immers bewust geen 'partij' wilde heten, uitstekend op zijn plaats. Anderzijds zag Pollema ook de zwakke kanten van de Unie, zoals haar gebrekkige organisatie. Dat de leden weinig geneigd waren hierin verbetering te brengen deed hem eens verzuchten: 'De christelijk-historischen duiken dieper in het beginsel dan in hun portemonnee'.

In de persoonlijke omgang was Pollema weinig toegankelijk, wat ongetwijfeld te maken had met zijn handicap. In het dagelijks leven was hij in sterke mate aangewezen op zijn echtgenote: 'Zij hielp hem in alle opzichten, dag en nacht, en was alles voor hem in zijn betrekkelijke hulpeloosheid' (Friesch Dagblad , 10-2-1965). Iedere week vergezelde zij hem op de reis van zijn woonplaats Leeuwarden naar het Haagse Binnenhof. Toen zich bij Pollema verschijnselen van leukemie openbaarden, verpleegde zij hem tot aan zijn dood op bijna 75-jarige leeftijd, na een vrij langdurig ziekbed.

Als Eerste-Kamerlid is Rommert Pollema nooit vaak en langdurig op de voorgrond getreden. Aandacht en waardering van bewindslieden en collega-parlementariërs kreeg hij vooral bij de behandeling van juridische en sociale aangelegenheden, waar zijn consequent principiële opstelling respect afdwong. Pollema's directe politieke invloed bleef evenwel beperkt, mede door het enorme gezag van CHU-leider H.W. Tilanus, de fractieleider in de Tweede Kamer. Dat hij binnen de Unie bekend stond als 'onze man in Friesland' zegt veel over zijn eerder regionale bekendheid.

P: Behalve de in de tekst genoemde publicaties en artikelen in De Banier. Weekblad voor Friesland (1922-1933), Land en Volk. Nationaal Weekblad ter verspreiding der Christelijk Historische beginselen (1934-1941) en De Christelijk-Historische Nederlander. Contactblad voor de Christelijk-Historische Unie (1945-1965): Godsdienst en staat (Bolsward 1924).

L: Behalve necrologieën in o.a. Algemeen Handelsblad , 10-2-1965; Friesch Dagblad , 10-2-1965; Leeuwarder Courant , 11-2-1965; De Christelijk-Historische Nederlander , 12-2-1965 [Herdenkingsnummer]: Friesch Dagblad , 1-10-1964; P.J. Oud, Het jongste verleden. Parlementaire geschiedenis van Nederland, 1918-1940 IV en V (2e dr.; Assen 1968); H. van Spanning en B. Woelderink, De Unie in het vizier. 60 jaar Christelijk-Historische Unie (Apeldoorn [1968]); Herinneringen aan de Unie waarin we ons thuis voelden. Christelijk-historische karakteristieken . Onder red. van A.J. van Dulst (['s-Gravenhage] 1980) 41-43, 78; Jan Wieten, Dagblad en Doorbraak. De Nederlander en De Nieuwe Nederlander (Kampen 1986); Hans van Spanning, De Christelijk-Historische Unie (1908-1980). Enige hoofdlijnen uit haar geschiedenis (2 dln.; Z.pl. 1988); M.D. Bogaarts, De periode van het kabinet-Beel, 3 juli 1946 - 7 augustus 1948 (4 dln.; 's-Gravenhage 1989-1995) vooral band C; Het kabinet-Drees-Van Schaik (1948-1951) . Onder red. van P.F. Maas (dln.; Nijmegen 1991-).

I: Herinneringen aan de Unie waarin we ons thuis voelden. Christelijk-historische karakteristieken . Onder red. van A.J. van Dulst (['s-Gravenhage] 1980) 79.

W. Slagter


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 5 (Den Haag 2002)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013