© Huygens ING - Amsterdam. Bronvermelding: A. Lammers, 'Smit, Wilbinus Hendrik Coenraad (1933-1972)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. URL:http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn5/smitw [12-11-2013]
SMIT, Wilbinus Hendrik Coenraad (1933-1972)
Smit, Wilbinus Hendrik Coenraad, dichter en slavist (Soerabaja (Java, Nederlands-Indië) 24-6-1933 - Rotterdam 13-8-1972). Zoon van Heere Karel Smit, inspecteur van politie, en Reinoutje Wilhelmina van der Ham.
'Ik geloof niet in een dichterbiografie', schreef Wilfred Smit omstreeks 1960 in een autobiografisch fragment (Verzameld werk, 223), en ter onderstreping van dit geloof probeerde hij vrijwel alle sporen die naar zijn verleden leidden, uit te wissen. Zijn jeugd speelde zich af in Nederlands-Indië, waar zijn vader het bracht tot inspecteur van politie. Het jonge gezin - dat uiteindelijk drie zoons en een dochter zou tellen - verhuisde van Sumatra naar Oost-Java, maar de Japanse bezetting zou ook de Smits treffen.
Wilfred werd eerst geïnterneerd in het vrouwenkamp van Soerabaja, en vervolgens overgebracht naar het jongenskamp in Semarang. Over zijn ervaringen aldaar zou hij zich nooit expliciet uitlaten. Na de Japanse capitulatie bezocht hij de middelbare school in Batavia, tot zijn vader - in 1948 - op ziekteverlof naar Nederland vertrok. Weliswaar zouden de ouders terugkeren naar Indonesië, de kinderen bleven achter; Wilfred bij een bijbelvast pleeggezin in Groningen. De overgang viel hem moeilijk. 'Mijn lyceumtijd in Groningen volgt volkomen het patroon van de jongensboeken', zou hij later beweren ( ibidem, 225). Een verwend Indisch jongetje waande zich onbegrepen, maar troefde zijn medeleerlingen op gymnastiek af in lenigheid; zo althans wilde hij het zelf doen geloven.
Op school speelde Smit graag toneel. Belangrijker voor de toekomst evenwel was zijn toenemende belangstelling voor de literatuur. Een inspirerende leraar Nederlands was daarvoor verantwoordelijk. Smit voelde zich in het bijzonder aangetrokken tot het werk van Simon Vestdijk; toen hij zelf begon te dichten was het dan ook deze gevierde auteur aan wie hij vanaf april 1953 advies vroeg. Vestdijk zag wel perspectief in de proeven van bekwaamheid van de jonge dichter en moedigde hem aan ander werk op te sturen. Ze zouden daarna blijven corresponderen met elkaar.
In 1953 liet Smit zich inschrijven als student in de Slavische taal- en letterkunde aan de Rijksuniversiteit te Leiden. Hij boog zich over de boeken, legde nu en dan een tentamen af, maar schoot toch niet heel hard op. Als corpslid was hij een trouw bezoeker van sociëteit 'Minerva', al dronk hij met mate. Hij schaakte, speelde bridge en luisterde graag naar gregoriaanse muziek. Bovenal echter richtte hij zich - daartoe steeds door Vestdijk gestimuleerd - op het schrijven. Gedichten en verhalen van zijn hand verschenen met enige regelmaat in de Almanak van het Leidsche Studentencorps. Hij ontdekte Rilke en, van de Nederlandse dichters, bijvoorbeeld Pierre Kemp. Verwantschap met de spraakmakende dichtersgroep de Vijftigers had hij niet. Zijn studie zette Smit bovendien op het spoor van Pasternaks poëzie, terwijl een van zijn leermeesters, Karel van het Reve, hem vertrouwd maakte met de Russische klassieken.
Van Leidse studenten slavistiek werd verwacht dat zij een tijdje in het buitenland doorbrachten om de verschillende talen beter te leren spreken. Zo verbleef Smit bij een Russisch gezin in het Franse Annecy en later te Zagreb en Novi Sad in Joegoslavië. Met de studie wilde het echter nog steeds niet vlotten, waardoor hij in 1960 werd opgeroepen voor de militaire dienst. Na drie maanden werd de inmiddels 27-jarige student afgekeurd.
De dichtkunst ging Smit beter af. Vooral door toedoen van Vestdijk was in 1959 eindelijk zijn eerste bundel, Een harp op wielen, verschenen. Nog vóór de publicatie ervan schreef Vestdijk voor het tijdschrift De Gids ((1959) II, 39-46) een lang artikel over de poëzie van de debutant, onder de titel 'Meesterlijk maniërisme'. Dankzij deze indringende beschouwing zouden ook andere recensenten proberen Smit te ontleden, maar zijn lezerspubliek bleef beperkt. De bundel kwam in de ramsj terecht, en ook zijn tweede bundel, Franje uit 1963, werd weliswaar welwillend en door sommigen zelfs geestdriftig begroet, doch kreeg alweer niet het onthaal waarop Smit had gehoopt. Hij zou daarna nog slechts sporadisch, alleen in tijdschriften publiceren. Contacten met andere literatoren dan Vestdijk had hij niet of nauwelijks.
Smit, een 'krekelachtig heertje', was klein van gestalte en had al vroegtijdig zowat al zijn haar verloren. 'Ik houd het ervoor dat ik op Lenin lijk, zonder baardje en zonder zeer rode vlag', zei hij in een vraaggesprek ( Vrij Nederland, 22-2-1964). Vanaf oktober 1965 was hij in Amsterdam werkzaam op het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis. Hij maakte er titelbeschrijvingen van boeken in de Slavische talen, hielp bij het persklaar maken van manuscripten en verrichtte andere werkzaamheden waarvoor accuratesse een eerste vereiste was. 'Hij was iemand die als het ware in compartimenten leefde', zou een van zijn collega's op het Instituut zich later herinneren (Leo van Rossum, Spektator 2 (1972/1973) 254). Wilfred de dichter was een ander dan Smit de bibliotheekmedewerker. Zijn privé-leven schermde hij zorgvuldig af, met onder meer als resultaat dat daarover tamelijk wilde geruchten de ronde deden. Het hardnekkigste hield in dat Smit pedofiel was. Zelf was hij trouwens ook een liefhebber van mystificaties.
Hoewel Smit nog steeds het doctoraalexamen niet had afgelegd, werd hij in 1969 benoemd tot docent geschiedenis van de Russische letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam. Eerstejaarsstudenten onderhield hij met smakelijke - meest aan Van het Reve ontleende - anekdotes, maar de syllabus die hij uitreikte was van een haast extreem wetenschappelijke strengheid en verried de invloed van linguïstische formalisten en structuralisten, zoals de door Smit bewonderde Roman Jakobson. Bij uitgeverij Meulenhoff was inmiddels het plan gerezen Smits verzamelde gedichten te bezorgen. Hij stond tweeslachtig tegenover een dergelijke uitgave, maar liet zich ten slotte door redacteur Theo Sontrop bepraten. De bundel, waaraan enkele inedita waren toegevoegd, verscheen in 1971 en leidde tot hernieuwde belangstelling voor Smits cryptische oeuvre, dat voor velerlei uitleg vatbaar is. Zijn verzen zijn in de eerste plaats 'voorwerpen van taal' en getuigen van een subtiele ironie. Nog tijdens de voorbereidingen van de bundel openbaarden zich bij Smit de eerste symptomen van een ernstige ziekte, en in 1972 overleed hij, pas 39, aan een hersentumor.
Een decennium later, in 1983, verscheen Smits Verzameld werk, dat, behalve de gedichten, nu ook enkele eigenaardige korte verhalen bevatte. Deze nieuwe editie was er het bewijs van dat de kring van zijn bewonderaars zich verder had uitgebreid. Het vers 'Sweet Bahnhof' genoot onder jongeren zelfs een zekere populariteit en diende als tekst voor een popsong. Veelgelezen zal Smit echter nooit worden, daarvoor is hij te zeer een dichter voor dichters, een geraffineerde taalvirtuoos, die zichzelf een 'minor poet' vond, omdat hij klein van stuk was en kort van stof. Ook dat was ironie.
A: Collectie-Wilfred Smit in het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum te 's-Gravenhage (omvat een klein aantal brieven van Smit, in hoofdzaak correspondentie met Vestdijk die werd afgedrukt in het onder L genoemde themanummer van Bzzlletin, 7-16).
P: Behalve de in de tekst genoemde werken, De sloper (Haarlem 1988) en Nagelaten verhalen (Wijhe 1988). 'Beknopte bibliografie', in Verzameld werk (Amsterdam 1983) 265.
L: Behalve Wilfred Smit-themanummer van Bzzlletin 12 (1983) 110 (nov.) en 'Keuze uit de secundaire literatuur', in Verzameld werk, 265-267: Kees Fens, 'Sprekend, maar stilgezet', in de Volkskrant, 9-1-1984; Rein Bloem, 'Onrustige stillevens', in Vrij Nederland. Bijvoegsel, 28-1-1984; Kees Verheul, 'Waarom is de spijker minziek naar je hand?', in NRC Handelsblad, 17-2-1984; Hans Warren, 'Verloren paradijs', in Provinciale Zeeuwse Courant, 12-5-1984; Tomas Lieske, 'Poëziekroniek: Wilfred Smit', in Tirade 36 (1992) 460-479.
I: Bzzlletin 12 (1983) 110 (nov.) 39.
A. Lammers
Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 5 (Den Haag 2002)Laatst gewijzigd op 12-11-2013