© Huygens ING - Amsterdam. Bronvermelding: Jaap Bos, 'Dieren, Evart van (1861-1940)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. URL:http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn6/dieren [12-11-2013]
DIEREN, Evart van (1861-1940)
DIEREN, Evart van, medicus en publicist (Zutphen 15-1-1861 - Amsterdam 18-05-1940). Zoon van Derk Johan van Dieren, huis- en rijtuigschilder, en Jentien Uiterwijk. Gehuwd op 17-5-1894 met Catharina Bakker (1868-1955). Uit dit huwelijk werden 7 zoons geboren, van wie er 3 jong overleden, en 1 dochter, die jong overleed.
Evart van Dieren groeide met zijn drie broers en vijf zusters op als het zevende kind in het Nederlands-hervormde gezin van een Zutphense huis- en rijtuigschilder. Na de plaatselijke HBS te hebben doorlopen ging hij - als enige in het ouderlijk gezin - naar de universiteit. Hij maakte daarbij gebruik van een nieuwe wet die een medicijnenstudie op staatskosten mogelijkheid maakte in ruil voor de contractuele verplichting om na voltooiing enige jaren als legerarts te dienen. Sinds september 1878 ingeschreven als student aan de Universiteit van Amsterdam volgde Van Dieren, naast de colleges, de wettelijk verplichte cursussen militaire geneeskunde aan het Militair Hospitaal aldaar. Op 24 december 1884 kreeg hij het artsdiploma uitgereikt.
Vanaf januari 1885 diende Van Dieren vervolgens als officier van gezondheid der tweede klasse - in de rang van eerste luitenant - in het Militair Hospitaal in Arnhem. Deze functie combineerde hij met die van waarnemend geneesheer aan het Rijksopvoedingsgesticht voor jongens 'De Kruisberg' bij Doetinchem. Vanaf begin 1888 was Van Dieren korte tijd gedetacheerd in het Militair Hospitaal in Paramaribo. In oktober van dat jaar werd hij overgeplaatst naar Amsterdam. Toen hij was benoemd tot reserveofficier van de geneeskundige dienst, aanvaardde hij daar een betrekking in het Burgerziekenhuis. Tot eind 1889 werkte Van Dieren hier onder de hoogleraar heelkunde J.A. Korteweg, een van de weinigen die hij als autoriteit zou erkennen. Vanaf 1890 was hij vijf jaar lang 'stadsheelkundige' in Amsterdam.
In 1894 trouwde Van Dieren met Catharina Bakker, een schippersdochter uit Terschelling. Er zijn aanwijzingen dat hij zich in een diepe existentiële crisis bevond toen hij haar ontmoette. Zij bracht hem terug op het rechte pad van het christelijk geloof. Twee van zijn boeken zou Van Dieren opdragen aan de vrouw met wie hij 'veel lief en veel leed deelde'. Tegenover het maatschappelijke succes stonden namelijk de vele zware tegenslagen waardoor hij in zijn privé-leven werd getroffen. Tussen 1895 en 1909 werden acht kinderen geboren, van wie er slechts vier de volwassen leeftijd zouden bereiken.
Inmiddels was Van Dieren in 1895 een praktijk begonnen als huisarts met uitsluitend particulier verzekerden als patiënten. Deze ontwikkelde zich zo voorspoedig dat hij wist door te dringen tot de gegoede Amsterdamse burgerij. Als een ouderwetse notabele nam hij zitting in verschillende commissies en medische gezelschappen. Omdat het hem financieel voor de wind ging, kon hij zich spoedig de weelde veroorloven van een privé-rijtuigje en later van een auto met chauffeur. Intussen verhuisde hij van de Schippersgracht, via de Amstel naar de Keizersgracht, waar hij in 1930 een statig herenhuis zou betrekken.
Ondanks zijn bloeiende praktijk verwierf Van Dieren zijn grootste bekendheid niet als praktiserend arts, maar als polemist. Zijn eerste strijdschriften dateren al uit de tweede helft van de jaren tachtig, toen hij nog als officier van gezondheid diende, en hebben betrekking op de beriberi. Met grote felheid keerde hij zich tegen het rapport uit 1887 van de commissie Pekelharing-Winkler, die in opdracht van de regering onderzoek naar deze tropische ziekte had gedaan in Nederlands-Indië. In het rapport werd de oorzaak van beriberi in een infectie gezocht. In ongemeen felle en soms komisch aandoende bewoordingen bestreed Van Dieren deze these, die volgens hem gebaseerd was op ondeugdelijk onderzoek. Hij hekelde de desinfecterende maatregelen die door de commissie werden aanbevolen als nutteloze geldverspilling. Tegenover de 'infectiemisvatting' plaatste Van Dieren de op historisch bronnenonderzoek gebaseerde veronderstelling dat beriberi een vergiftigingsziekte was, die werd veroorzaakt door het eten van bedorven rijst.
In de tien daaropvolgende jaren bleef Van Dieren in tal van brochures en artikelen zijn eigen these aanprijzen en die van zijn rivalen bestrijden. Steeds vaker richtte hij daarbij zijn pijlen op de bacterioloog Christiaan Eijkman, die deel had uitgemaakt van de onderzoekscommissie en die het werk van C.A. Pekelharing voortzette. Eind jaren negentig verweet Van Dieren Eijkman - sinds 1898 hoogleraar geneeskunde aan de Rijksuniversiteit te Utrecht - dat 'een zee van ellende sedert vele jaren gedempt [had] kunnen zijn' als hij naar hem had willen luisteren. Dat leidde in 1897/1898 tot een heuse affaire, waarbij Eijkman zich gedwongen zag in een reeks artikelen af te rekenen met zijn tegenstander. Hierin verweet de Utrechtse hoogleraar Van Dieren - de 'kannieverstaan', zoals hij hem noemde - geen helder begrip te hebben van de betekenis van hypothesen bij wetenschappelijk onderzoek. Van Dierens rijstvergiftigingshypothese was volgens Eijkman 'eigenlijk alleen belangwekkend uit een psychologisch oogpunt, als een merkwaardig staaltje namelijk van autosuggestie' (Nederlandsch Tijdschrift voor Geneeskunde 34 (1898) I, 290).
Van Dieren bleef zijn polemiek tegen Eijkman echter voortzetten. In 1907 publiceerde hij Meelvergiftigingen: beri-beri, pellagra, kriebelziekte, erwtenziekte, polaranaemie ..., een 462 bladzijden tellend boek, waarin hij het andermaal op hem had voorzien. Nog in 1913 trachtte hij Eijkman tevergeefs in een brief voor zijn standpunt te winnen. Het onderzoek van laatstgenoemde leidde echter in de jaren twintig tot de uiteindelijke ontsluiering van het beriberiraadsel. De ziekte bleek niet te worden veroorzaakt door een infectie noch door een vergiftiging, maar door een tekort aan vitamine-B. Het was voor Van Dieren een bittere teleurstelling dat Eijkman voor deze ontdekking in 1929 de Nobelprijs voor geneeskunde ontving.
Niet overtuigd van de 'leer der vitaminen' zou Van Dieren nog tot ver in de jaren dertig over beriberi blijven publiceren. Na de eeuwwisseling richtte zijn belangstelling zich echter steeds meer op sociaal-hygiënische en maatschappelijk-culturele vraagstukken. Daarbij liet hij zich als uiterst conservatief kennen en slaagde hij er steeds weer in nieuwe vijanden te maken. Op weinig gestructureerde en vaak uiterst persoonsgerichte wijze keerde hij zich tegen de modernismen van zijn tijd en hun vertegenwoordigers. Met zijn boek Het socialistisch gevaar. Eene bijdrage tot de kennis der besmettelijke zielsziekten, tevens een waarschuwing aan autoriteiten, ouders en onderwijzers enz. uit 1909 haalde hij zich de woede van sociaal-democraten als Henri Polak, Herman Heijermans en anderen op de hals. Met zijn lijvige publicatie De averechtsche geestesrichting der zoogenaamde 'nieuwlichters' op allerlei gebied: in het bizonder die der Kollewijners en hun verderfelijke invloed op onderwijs, taal en volk, uit 1917, joeg hij letterkundigen als C.G.N. de Vooys, M. Emants en J. te Winkel op de kast. Briefwisselingen met verschillende van zijn tegenstanders over zijn geschriften drukte hij ongevraagd af in volgende publicaties, wat hem definitief de naam van querulant opleverde.
Op politiek gebied liet Van Dieren na de eeuwwisseling steeds vaker van zich horen, door middel van ingezonden brieven, brochures en andere publicaties, die eveneens geregeld tot publieke debatten leidden, zoals het geschrift Het kamerlid jhr.mr. A.F. de Savornin Lohman als vaccine-hater op weg van bekeering (1912). In veel gevallen koos hij in lokale aangelegenheden positie tegenover vernieuwers. Zo publiceerde hij in dit verband: De gemeentelijke melkvoorziening. 'n Financiëele ramp en 'n hygiënische schijnvertooning, waaraan enkel socialistische bedoelingen ten grondslag liggen (1920). Tijdens de Eerste Wereldoorlog hekelde hij de pro-Britse houding van Nederlanders en de Nederlandse regering en nam hij een tamelijk pro-Duits standpunt in Is 'De Telegraaf' een ... Engelsche krant?, Wie veroorzaakten den oorlog?, Van welken kant dreigt voor Nederland het meeste gevaar?, Wat is de taak en de plicht van iederen Nederlander?, Is de schrijver van 'J'accuse' een waarheidlievend Duitscher of een ... minderwaardigheids-type?, en zoo voorts! (1915).
Een onopgevoerd gebleven toneelstuk Op dwaalwegen. Spel van den woeligen tijd in vier bedrijven (1914) bevat nauwelijks verhulde autobiografische elementen en schetst Van Dieren als de streng christelijke, anti-intellectuele gezond-verstanddokter die hij graag wilde zijn. De waanzinnige waereld. Een zielkundige ontleding van de huidige socialisten en hunne voorgangers uit 1919 vormt het hoogtepunt in zijn polemisch oeuvre. Hierin vloeien de thema's waarmee Van Dieren zich tot dan toe had beziggehouden, samen tot een lange aanklacht tegen schoolartsen, sportbeoefenaars, aanhangers van de relativiteitstheorie van Albert Einstein, het socialisme, het marxisme en het darwinisme, de dichteres Henriëtte Roland Holst en vele anderen. Het was een opmerkelijk succesrijk boek, waarvan een jaar na publicatie al meer dan tienduizend exemplaren waren verkocht. Het merendeel van Van Dierens boeken werd in veel kleinere oplages gedrukt. Hij bekostigde deze uitgaven zelf, veelal met schenkingen van welgestelde patiënten. Zijn praktijk leed blijkbaar niet onder zijn zucht tot polemiseren.
Zijn leven lang onderhield Van Dieren een haat-liefdeverhouding met het Nederlandsch Tijdschrift voor Geneeskunde. Hoewel dit vakblad geregeld plaats inruimde voor bijdragen van of over hem, voelde hij zich er niettemin door tegengewerkt, omdat het verscheidene van zijn anti-kritieken (: kritieken van zijn hand op recensies van zijn werk) weigerde. In het alternatieve tijdschrift Vox Medicorum vond Van Dieren ten slotte een podium waarop hij onbelemmerd zijn gang mocht gaan. Tussen 1903 en 1934 schreef hij voor dit blad enige tientallen artikelen.
Eind jaren twintig ondernam Van Dieren zijn laatste grote strijd, tegen de psychoanalyse van Sigmund Freud. In twee kort na elkaar verschenen boeken 'Futuristische' behandeling van zielszieken (Freud'sche psycho-analyse; zoogenààmde 'zielsontleding'). Wetenschap of waanzin? Weldaad of misdaad? (1927) en Prof. Freud de uitvinder van de z.g. psychoanalyse of te wel 'diepte'-zielkunde en het door velen onderschatte perverse gevaar (1932), als ook in een stroom artikelen portretteerde hij Freud en zijn Nederlandse volgelingen als 'maximaal perverse pornografen'. Het is de machteloze, eerlijke woede van een moralist, concludeerde de letterkundige Menno ter Braak (Forum 1 (1932) 265). Deze publicaties van Van Dieren gaven aanleiding tot polemieken met de psychiaters A.J. Westerman Holstijn en A. Querido.
Halverwege de jaren dertig viel Van Dierens productie even plotseling stil als zij was begonnen. Mogelijk hing dit samen met het overlijden van een zoon, de veelbelovende bioloog dr. Wouter van Dieren, op 33-jarige leeftijd in november 1935. Zijn Amsterdamse huisartspraktijk was Van Dieren intussen blijven uitoefenen. Pas in 1939 bracht hij het aantal patiënten terug. In april van dat jaar verhuisde hij - voor het laatst - naar de Amstellaan. Een jaar later overleed hij op 79-jarige leeftijd na een kort ziekbed, een week nadat het Duitse leger Nederland was binnengevallen.
Hiermee kwam een einde aan het leven van een uiterst productieve en hoogst opmerkelijke publicist en querulant, van een unieke buitenstaander, die zich gretig mengde in actuele wetenschappelijke en sociale vraagstukken. Met grote verbetenheid wist Evart van Dieren de vanzelfsprekendheden van zijn tijd ter discussie te stellen, waarbij hij de zwakheden van zijn tegenstanders aan het licht wist te brengen, ook wanneer hij zelf het gelijk niet aan zijn zijde had.
P: Behalve de in de tekst genoemde publicaties o.a. Critiek op de beweringen van Prof. Pekelharing, omtrent de beri-beri (Arnhem 1887), Nogmaals: De beri-beri-kwestie (Arnhem 1888); Voor artsen en leeken. Indien ik aan tuberculose leed, liet ik mij niet inspuiten met het middel van Koch (Amsterdam 1891); Kantteekeningen op dr. Vorderman's beri-beri-rapport en nog iets (Amsterdam 1897); Beri-beri eene rijstvergiftiging. Critisch-historische bijdrage tot de kennis der meelvergiften (Amsterdam 1897); Over vaccinatie en hare bestrijders (Baarn 1905), Geen schoolartsen! Wat dan wel? (Amsterdam 1906); De nadeelige invloed van fel zonlicht en sport op lichaam en geest, met een inleiding over 'de Engelsche ziekte' en 'het Engelsche gevaar' (Amsterdam 1908); Darwinisme en ongeloof. Een bijdrage tot de kennis der schijnwetenschap (Baarn 1913); Meelvergiftiging of gebrek?('Mixed-pickles voor rijst- en andere meel-eters') (Baarn 1915); De anti-these. Spel van den woeligen tijd in drie bedrijven (Utrecht 1920); Historisch-idealisme of historisch-materialisme? Opbouwen of ondermijnen? (2 dln.; Amsterdam 1922); Besmettelijke zielsziekten voorheen en thans: de dansziekte, de naaktlooperij, de geeselaarsvertooningen en de hand-over-hand-toenemende sportepidemie en hare bevorderaars (sportartsen enz.) met een naschrift gericht tegen een artikel van prof. Snapper over 'Het sporthart' (Baarn 1931).
L: Behalve jubileumartikelen en necrologieën o.a. in De Prins, 1-1-1910, in Het Leven, 7-1-1910, in De Stad Amsterdam (kerstmis 1925), door P.A. de Wilde, in Nederlandsch Tijdschrift voor Geneeskunde 78 (1934) 5755-5756, in Vox Medicorum, 17-12-1934, in Algemeen Handelsblad, 21-5-1940, in Het Vaderland, 21-5-1940 en door P.A. de Wilde, in Nederlandsch Tijdschrift voor Geneeskunde 84 (1940) 2073-2075: S. Postmus, 'Evart van Dieren en de aetiologie der beriberi', in Voeding, 15-4-1960; Christien Brinkgreve en Max Pam, 'Dokter van Dieren en het Freudsche gevaar', in Vrij Nederland, 17-10-1979; Ilse Bulhof, Freud en Nederland. De interpretatie en invloed van zijn ideeën (Baarn 1983); Jaap Bos, 'De man die Freud haatte ofwel Evart van Dieren contra het Perverse Gevaar. Een voetnoot bij een voetnoot', in Psychologie en Maatschappij 25 (2001) 199-209; idem, 'De querulant en zijn prooi. Evart van Dieren versus Christiaan Eijkman en de beriberi-controverse (1897-1898)', in Gewina 26 (2003) 127-147; Jaap Bos, Evart van Dieren. Een kroniek van het falen (Amsterdam 2008).
I: Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde, 84 (1940) 2074.
Jaap Bos
Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 6Laatst gewijzigd op 12-11-2013