© Huygens ING - Amsterdam. Bronvermelding: L.J. Sparks, 'Gaskel, Sara (1904-1974)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. URL:http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn6/gaskel [12-11-2013]
GASKELYTE, Sara (1904-1974)
Gaskelyte, Sara, (bekend onder de naam Sonia Gaskell), balletleidster (Vilkavikis (Litouwen, Rusland) 14-4-1904 - Parijs (Frankrijk) 9-7-1974. Dochter van Solomon Gaskelyte, graanhandelaar, en Anna Karnovsky. Gehuwd omstreeks 1922 met Abraham Goldenson, wiskundige en filosoof. Na echtscheiding (9-5-1936) gehuwd op 11-1-1939 met Philipp Heinrich Bauchhenss (1894-1948), binnenhuisarchitect. Beide huwelijken bleven kinderloos.
Sara Gaskelyte groeide op als de op een na oudste van vijf dochters in een welgesteld joods-Russisch gezin. Haar vader was een graanhandelaar, die veel van huis was en rondreisde door Rusland en Siberië. In het ouderlijk huis namen kunst en cultuur een belangrijke plaats in. Zo speelde de moeder van Sara piano en volgde zijzelf vanaf haar achtste met veel succes balletles. In 1914 verhuisde het gezin Gaskelyte vanuit Litouwen naar Charkov in de Oekraïne. Sara bezocht er het lyceum, waar zij een klas oversloeg en daarom reeds op vijftienjarige leeftijd eindexamen deed. Op school ontwikkelde zij een talent voor schrijven, en het was dan ook haar droom schrijfster te worden.
Al op vroege leeftijd voelde Sara zich aangetrokken tot het zionisme, vooral omdat het gezin Gaskelyte voortdurend te lijden had van antisemitisme. Het uitbreken van de Oktoberrevolutie in 1917 en de daaropvolgende burgeroorlog brachten hierin nauwelijks verbetering. Charkov wisselde verschillende malen van bezetter, en geweld tegen joden was aan de orde van de dag. Sara wilde naar Palestina, en al in 1919 vertrok het jonge meisje naar het zuiden van Rusland in een poging daar over land naartoe te reizen. Zij kwam echter niet verder dan de Kaukasus, omdat de route bleek te zijn geblokkeerd. Uiteindelijk zou zij pas in 1921 in Palestina arriveren. Gaskelyte werkte er onder primitieve omstandigheden in de pas gestichte kibboets 'Ein Harod' aan het meer van Tiberias, waar ze hielp bij het droogleggen van moerasgebied. Hier ontmoette Gaskelyte omstreeks 1922 Abraham Goldenson, die enkele jaren ouder was dan zij. Hij was wiskundige en filosoof, en zijn droom was hoogleraar te worden aan de Sorbonne in Parijs. Gaskelyte had veel bewondering voor zijn intellectuele capaciteiten en trouwde met hem.
In 1924 vertrok het echtpaar vanuit Palestina op een vrachtschip naar Marseille om vandaar door te reizen naar Parijs. Hier pakte Goldenson zijn studie weer op, zodat Gaskelyte in hun beider levensonderhoud moest voorzien. Aangezien zij de Franse taal nog onvoldoende beheerste, leek het haar beter dat met dansen te doen dan met schrijven. Sonia Gaskell - zoals zij zich waarschijnlijk omstreeks die tijd ging noemen - begon op te treden, terwijl ze tegelijkertijd danslessen nam om haar techniek te verbeteren. Haar twee belangrijkste docenten waren Ljubov Egorova, een voormalig prima ballerina van het Mariinsky Ballet in Sint-Petersburg, en Léo Staats, de leider van het Parijse Opera Ballet. Gaskell was verder een groot bewonderaarster van de Russische balletleider Sergei Diaghilev. Behalve als lid van allerlei gezelschappen, trad zij ook op in nachtclubs. Samen met een vriendin had zij een acrobatiek-act, onder de naam 'Ariane et Ariëlle', waarmee zij tot aan de Côte d'Azur en in Italië optraden.
Gaskells huwelijk met Goldenson ging intussen steeds slechter en liep ten slotte na een aantal jaren uit op een echtscheiding. Gaskell stortte zich volledig op het dansen. Om zo slank mogelijk te blijven hield zij zich aan een streng dieet. Hierdoor verzwakte echter haar weerstand en liep zij tuberculose op. Ruim een jaar verbleef zij in een sanatorium even buiten Parijs. Na haar herstel besloot Gaskell zich voornamelijk te richten op lesgeven in plaats van optreden, en omstreeks 1936 opende zij aan de Champs Elysées haar eigen balletstudio: 'Les ballets de Paris'. Weldra werd zij opgenomen in het artistieke milieu van Parijs. Zo bezocht de Franse schilder en beeldhouwer André Derain geregeld haar studio en kwam zij in contact met de kring rond de dichter en schrijver Jean Cocteau. Naast het lesgeven maakte zij verschillende choreografieën, alsmede enkele filmballetten met haar vroegere docent Staats.
In 1937 ontmoette Gaskell op de Wereldtentoonstelling in Parijs de Amsterdamse binnenhuisarchitect Heini Bauchhenss. Begin 1939 trouwde Gaskell met hem, waardoor zij de Nederlandse nationaliteit verkreeg. Nog voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog verhuisde het echtpaar naar Amsterdam. Daar begon Gaskell al snel weer les te geven: aanvankelijk in een studio aan de Kerkstraat en vanaf 1940 aan de Zomerdijkstraat. Zij en haar man betrokken een appartement boven de balletstudio.
Gaskell was een veeleisende docente en stond bekend om haar discipline en perfectionisme. Zij werkte hard en verwachtte hetzelfde van haar dansers. Tijdens de Duitse bezetting moest Gaskell vanwege haar joodse achtergrond onderduiken. Zij bleef echter lesgeven in haar balletstudio, die tijdelijk op naam van iemand anders stond. In 1942 had zij een joodse leerlinge in de klas die vanwege spanning en vermoeidheid huilend op de grond bleef zitten na een val. Gaskell eiste dat ze de oefening zou herhalen: 'Wil jij danseres worden na de oorlog? Bedenk wel, dat niemand zal vragen wat je geleden hebt. Men zal eisen dat je goed danst' (Haagse Post, 14-3-1959). De later bekende choreograaf Rudi van Dantzig zei over haar manier van lesgeven: 'Mevrouw kon mensen uit de grond stampen. Ze heeft mij ook uit de grond gestampt' (Utrecht, 163).
In 1945, na de bevrijding, richtte Gaskell een klein balletgezelschap op, met twaalf dansers en danseressen: Studio '45. Wegens geldgebrek hield het gezelschap al na een half jaar op te bestaan. Gaskell maakte vervolgens een aantal studiereizen, onder andere in 1947 naar New York, waar zij onder de indruk raakte van de moderne danstechnieken van Martha Graham.
Nadat haar echtgenoot Bauchhenss in maart 1948 was overleden, richtte Gaskell zich, meer nog dan voorheen, op haar werk. In januari 1949 werd haar gevraagd in Rotterdam een lezing over de geschiedenis van de dans te geven. Zij besloot deze lezing, 'Drie eeuwen danskunst', te illustreren met een aantal dansen. Het optreden was een succes, en er volgde een uitbreiding van het repertoire. Het concept groeide in 1950 uit tot een volwaardige balletgroep - compleet met orkest - onder de naam Ballet Recital I. Geldgebrek leidde er echter toe dat de voorstellingen in 1951 moesten worden gestaakt. Gaskell vertrok toen naar Parijs, waar zij tijdelijk introk bij een van haar zusters. In juni 1952 -zij was inmiddels weer naar Nederland teruggekeerd - werd het gezelschap door haar nieuw leven ingeblazen, onder de naam Ballet Recital II.
In de jaren vijftig was Gaskell een van de partijen in wat wel de 'balletoorlog' werd genoemd. De Nederlandse theaterdans werd toen beheerst door het zogeheten 'ballet-matriarchaat' (Utrecht, 162): enkele vrouwen die ieder de leiding hadden over een eigen gezelschap. Naast Gaskell waren dat Mascha ter Weeme, leidster van het Ballet der Lage Landen, Françoise Adret van het Ballet van de Nederlandse Opera, en Hans Snoek van het Scapinoballet. De 'balletoorlog' werd veroorzaakt door de wens van de Nederlandse overheid om aan deze versnippering een einde te maken door een nationaal balletgezelschap op te richten. Ter Weeme, Adret en Gaskell streden om het hardst om de hoofdprijs: de leiding over dit nieuw op te richten gezelschap.
Gaskell trok in de 'balletoorlog' uiteindelijk aan het langste eind. Zij kreeg op 1 september 1954 op voorspraak van een commissie van buitenlandse deskundigen de artistieke leiding van het Nederlands Ballet, dat Den Haag als vestigingsplaats kreeg toegewezen. Het gezelschap bestond uit 32 dansers en danseressen - de meeste afkomstig uit Ballet Recital - en kreeg van overheidswege 120.000 gulden subsidie. De gezelschappen van Ter Weeme en Adret bleven overigens voortbestaan, in Amsterdam.
Gaskell wilde met het Nederlands Ballet 'een springlevend dansmuseum' oprichten (Utrecht, 162). Haar doel was zowel klassieke romantische balletten als modern werk op de planken te brengen. Zij breidde het repertoire dan ook in hoog tempo uit: tussen oktober 1954 en juni 1961 werden alleen al zestien klassieke meesterwerken ingestudeerd. Ook gaf Gaskell jonge Nederlandse choreografen als Rudi van Dantzig en Jaap Flier de kans eigen werk te presenteren. Zij bleef zelf lesgeven, maar kon vanwege de subsidie ook toonaangevende buitenlandse gastdocenten uitnodigen.
Gaskells gedrevenheid ging gepaard met veeleisendheid en onbuigzaamheid, met als gevolg dat zij tussen 1954 en 1961 verscheidene malen ernstig in conflict kwam met haar dansers. Ook vijf zakelijk leiders verlieten het balletgezelschap binnen één seizoen na onenigheid. In 1959 barstte de bom pas echt: na een hevig conflict met Gaskell besloot een aanzienlijk aantal dansers van het Nederlands Ballet zich af te splitsen en een eigen gezelschap op te richten: het Nederlands Dans Theater. Onder de vertrekkenden waren onder anderen Hans van Manen, Alexandra Radius en Rudi van Dantzig - de laatstgenoemde zou overigens na één seizoen weer bij het Nederlands Ballet terugkeren.
Voor Gaskell was de oprichting van het Nederlands Dans Theater een klap, niet alleen in emotionele zin - zij beschouwde haar leerlingen als haar kinderen - , maar ook in praktisch opzicht: ruim een derde van alle dansers verliet het Nederlands Ballet. De opengevallen solistenplaatsen werden bezet door onervaren dansers als Sonja van Beers, Leonie Kramer en Olga de Haas. Volgens sommigen was deze plotselinge promotie er debet aan dat veel van deze jonge dansers voortijdig opbrandden (Van Schaik, 96).
Intussen waren in april 1959 het Ballet der Lage Landen en het Ballet van de Nederlandse Opera samengevoegd tot het Amsterdams Ballet, onder leiding van Mascha ter Weeme, maar ook dat gezelschap werd geteisterd door conflicten. In 1961 fuseerden het Amsterdams Ballet en het Nederlands Ballet op hun beurt tot Het Nationale Ballet, dat in Amsterdam werd gevestigd. Gaskell werd artistiek leider en Ter Weeme kreeg zeggenschap over de balletten voor de opera. Deze samenwerking liep al spoedig stuk; in 1962 ging Ter Weeme na een hoog oplopend conflict met ziekteverlof. In hetzelfde jaar trad ook de zakelijk leider H.J. Waage af na een ruzie.
Gaskells optreden als artistiek leider van Het Nationale Ballet verschilde in wezen niet van het door haar bij het Nederlands Ballet gevoerde beleid: traditie in combinatie met vernieuwing. Het grote verschil tussen de twee gezelschappen was de schaal. Het Nationale Ballet was aanzienlijk groter dan het Nederlands Ballet, zodat Gaskell kon beschikken over meer dansers en het repertoire kon blijven uitbreiden. Zij bracht avondvullende klassieke balletten op het toneel, zoals Het Zwanenmeer (1965), maar produceerde tegelijkertijd ook moderne stukken, zoals Shirah (1962) van de Amerikaanse choreografe Pearl Lang. Van Van Dantzig werd in 1967 bovendien Romeo en Julia uitgevoerd, het eerste avondvullende ballet van een Nederlandse choreograaf.
Deze schaalvergroting was voor Gaskell niet gemakkelijk. In de beginjaren van haar carrière waren de gezelschappen zo klein geweest, dat zij zich een moederrol kon aanmeten, zich kon bezighouden met de 'kwesties, kwaaltjes en liefdesproblemen' van de dansers. Maar Het Nationale Ballet werd 'een bedrijf, veel zakelijker en nuchterder'(Boswinkel (1969)). Bovendien hield Gaskell het liefst alles in eigen hand. Zij kon of wilde niet delegeren, wat in een groot gezelschap als Het Nationale Ballet voor veel problemen zorgde. De ruzies met Ter Weeme en Waage waren slechts de eerste in een lange reeks conflicten.
Ook Gaskells vertrek bij Het Nationale Ballet verliep allerminst soepel. Het was de bedoeling dat zij tijdens een overgangsperiode van twee jaar haar opvolgers Rudi van Dantzig en Robert Kaesen zou inwerken, maar in 1968 liep een conflict over de productie van De schone slaapster zo hoog op, dat Gaskell voortijdig Het Nationale Ballet verliet. 'Het weggaan van het ballet heeft me erg veel ellende gekost. Ik had me er wel op voorbereid, maar toen het eenmaal zover was, kreeg ik een inzinking die maanden duurde', zei zij later (Boswinkel (1969)). Op 9 oktober 1969 werd Gaskell groots geëerd, maar deze huldiging had een aanmerkelijk ander karakter dan die bij haar twintigjarig jubileum als balletleidster in 1966. Aan alles was te merken dat de verhoudingen binnen Het Nationale Ballet in drie jaar grondig waren verstoord. Zo repte Gaskell in haar dankrede met geen woord over haar opvolgers.
Na haar vertrek vestigde Gaskell zich in Parijs, waar zij freelance les gaf aan dansdocenten. Op uitnodiging werkte zij ook af en toe in Rome, Israël en Florence. Het opleiden van dansers beschouwde zij als het 'van generatie op generatie doorgeven van een boodschap, het besef dat je drager bent van iets dat groter is dan jezelf' (Boswinkel (1972)). In 1969 werd Gaskell bestuurslid van de dansafdeling van UNESCO. In opdracht van de NCRV regisseerde zij verder een aantal televisiestukken op basis van Bijbelboeken, zoals Job (1969) en Hooglied (1970). Gaskell stierf in juli 1974 na een ziekbed in een ziekenhuis in Parijs. Zij werd gecremeerd in Amsterdam-Osdorp. Haar as werd samen met die van haar tweede echtgenoot uitgestrooid over zee.
Sonia Gaskell heeft veel betekend voor het naoorlogse Nederlandse danstheater, dat in belangrijke mate door haar inzet tot stand kwam. Door haar veeleisende persoonlijkheid kwam zij vaak in conflict met haar omgeving. Tegelijkertijd stelde haar gedrevenheid haar juist in staat haar doel te bereiken. Over haar kunde waren de meningen verdeeld. Sommigen zagen haar als een genie, anderen vonden dat zij vooral een 'met harde hand regerende balletmeesteres' was, maar zonder twijfel bezat zij een 'niets en niemand sparende hartstocht voor de dans als kunst' (Hofstra).
A: Documentatie over Sonia Gaskell in het Theater Instituut Nederland te Amsterdam.
P: Een overzicht van Gaskells choreografieën in de onder L genoemde publicatie van Utrecht [e.a.], Het Nationale Ballet 25 jaar, 166-167. Een overzicht van werken die onder leiding van Gaskell bij Nederlandse groepen op het repertoire kwamen in de onder L genoemde publicatie van Van de Weetering, 'Geloof in wat je danst', 101-107.
L: Behalve necrologieën o.a. door W. Boswinkel, in NRC Handelsblad, 9-7-1974; door Anton Kamphoff, in Het Parool, 9-7-1974; door Conrad van de Weetering, in De Telegraaf, 10-7-1974; door Luuk Utrecht, in de Volkskrant, 10-7-1974; door Jan Willem Hofstra, in De Tijd, 10-7-1974; door Ger. J. van Leeuwen, in De Groene Amsterdammer, 17-7-1974: W. Boswinkel [e.a.], Het Nederlands Ballet (Haarlem 1958); interview door C. van Viegen, in de Haagsche Courant, 27-1-1966; interview door L. Jacobs, in Het Vrije Volk, 2-11-1968; interview door W. Boswinkel, in Algemeen Handelsblad, 2-10-1969; interview door B. Dull, in Het Parool, 3-10-1969; interview door W. Boswinkel, in NRC Handelsblad, 14-1-1972; Conrad van de Weetering, 'Geloof in wat je danst'. Sonia Gaskell (Zutphen 1976); Eva van Schaik, Op gespannen voet. Geschiedenis van de Nederlandse theaterdans vanaf 1900 (Haarlem 1981); Luuk Utrecht [e.a.], Het Nationale Ballet 25 jaar. De geschiedenis van Het Nationale Ballet van 1961 tot 1986 (Amsterdam 1987). Op 12 december 1969 zond de NRCV een televisieportret van Sonia Gaskell uit met als titel Dag Mevrouw. Op 4 oktober 2009 zond de NPS de televisiedocumentaire Sonia Gaskell: Mevrouw van Jellie Dekker uit.
I: Eva van Schaik, Op gespannen voet. Geschiedenis van de Nederlandse theaterdans vanaf 1900 (Haarlem 1981) 79 [Gaskell in 1927].
Liesbeth Sparks
Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 6Laatst gewijzigd op 12-11-2013