© Huygens ING - Amsterdam. Bronvermelding: J. Bosmans, 'Geertsema, Willem Jacob (1918-1991)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. URL:http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn6/geertsema [12-11-2013]
GEERTSEMA, Willem Jacob (1918-1991)
GEERTSEMA, Willem Jacob, (Utrecht 18-10-1918 - Wassenaar 27-6-1991), politicus en bestuurder. Zoon van Johan Herman Geertsema, bankier, en Geertruida Droogleever Fortuyn. Op 24-7-1947 gehuwd met Adolfine Schoonenberg (geb. 1921), kunsthistorica. Uit dit huwelijk werden 3 zoons geboren.
Willem Geertsema, telg uit een aanzienlijk Gronings geslacht, groeide als enig kind op in een milieu met een sterk liberale bestuurstraditie. Zijn familie had verscheidene parlementariërs en zelfs een minister van Binnenlandse Zaken voortgebracht. Willems vader, directeur van de bankiersfirma Geertsema, Feith & Co., was een van de weinige Geertsema's die buiten de politiek bleven. Van hem en zijn voorouders erfde hij, naast materiële rijkdom, een aristocratisch zelfbewustzijn. Hoewel hij de remonstrantse richting was toegedaan, zou de kerk in zijn leven geen rol van betekenis spelen.
Toen Willem bijna drie jaar oud was, stierf zijn vader en verhuisde zijn moeder met hem naar Den Haag. Daar genoot hij vanaf 1924 lager onderwijs op het Instituut Wolters. Vanaf 1930 volgde hij de alfa-opleiding aan het Tweede Gymnasium. In 1937 ging hij rechten studeren aan de Rijksuniversiteit te Leiden. Hij zou er - mede door de Duitse bezetting - tien jaar over doen. Nadat de Leidse universiteit in november 1940 op last van de bezetter was gesloten, werkte hij tot 1944 op de gemeentesecretarie van Oegstgeest. In het studentenleven toonde Geertsema zich actief, onder meer als praeses van het Leidsch Studenten Corps en van de Nederlandse Studentenraad (1945-1946). Vanwege zijn gezet postuur noemden zijn medestudenten hem 'Molly', een koosnaam die zijn roepnaam werd.
Na zijn afstuderen in 1947 werd Geertsema repetitor voor burgerlijk recht in Leiden. In dat jaar trad hij ook in het huwelijk en sloot hij zich aan bij de Partij van de Vrijheid, die in 1948 opging in de Volkspartij voor Vrijheid en Democratie (VVD). Voor de laatstgenoemde partij nam hij in 1950 zitting in de gemeenteraad van Leiden. In 1953 volgde zijn benoeming tot burgemeester van Warffum. Hij raakte echter al snel uitgekeken op deze kleine Noord-Groningse gemeente, en na vier jaar keerde hij terug naar de Randstad. Op het departement van Binnenlandse Zaken bij staatssecretaris W.K.N. Schmelzer werd Geertsema in 1957 hoofd van de afdeling Publiekrechtelijke Bedrijfsorganisatie. Sinds hij in 1950 een toelichting op de toen van kracht geworden Wet op de Publiekrechtelijke Bedrijfsorganisatie had geschreven, gold hij als deskundige op dit terrein.
In 1958 werd Geertsema gemeenteraadslid voor de VVD in Den Haag. Dat bleef hij, toen hij op 20 maart 1959 zitting kreeg in de Tweede Kamer. Zijn hart lag echter meer bij het bestuur. Daarom dong hij in 1961 met succes naar het burgemeesterschap van Wassenaar, waar hij op 1 april werd benoemd. Tien jaar lang zou hij deze functie met gemak combineren met het Kamerlidmaatschap. Nachtbraker als hij was - sinds zijn studententijd had hij aan vier à vijf uur slaap genoeg - , ging hij vaak na de avondvergadering van de Kamer nog naar het gemeentehuis om stukken te lezen.
Op 14 juli 1963 nam Geertsema het fractievoorzitterschap in de Tweede Kamer over van E.H. Toxopeus, die minister van Binnenlandse Zaken was geworden in het kabinet-Marijnen. Aan de voortijdige val van dit kabinet in maart 1965 droeg Geertsema zijn steentje bij door aan te dringen op voortvarendheid bij het openbreken van het verzuilde omroepbestel, waarvan hij een overtuigd tegenstander was, en het toelaten van reclame op radio en televisie, waarvan hij een verklaard voorstander was. Het betrof hier een politiek gevoelige kwestie, waar het kabinet niet uit kwam. Toxopeus keerde terug in de fractie, en zoals afgesproken, maakte Geertsema voor hem de voorzittersstoel weer vrij. Vier jaar later, op 1 oktober 1969, nam hij die plaats weer in, nadat Toxopeus was benoemd tot Commissaris van de Koningin in Groningen. Op 16 januari 1971 verzocht Geertsema ontslag als burgemeester van Wassenaar om zijn handen vrij te hebben als lijsttrekker van de VVD bij de Kamerverkiezingen van dat voorjaar.
Nadat hij zich aanvankelijk tamelijk behoudend had opgesteld, was Geertsema zich in de roerige jaren zestig in de VVD gaan profileren als tegenpool van H. van Riel, die gold als aanvoerder van de conservatieve stroming. Zo trad hij in het krijt voor verruiming van de zedelijke vrijheid. Tegen pornografie had hij geen bezwaren, mits die niet werd opgedrongen. Geertsema was voor emancipatie van homoseksuelen en meldde zich daarom aan als lid van het COC, de Nederlandse Vereniging tot Integratie van Homosexualiteit. Ook ten aanzien van de democratisering van de staat en het bedrijfsleven verkondigde hij opvattingen die - hoe gematigd ook - hem althans in de VVD een links imago bezorgden. Toch was Geertsema een overtuigd voorstander van samenwerking met de confessionelen, die met dergelijke opvattingen weinig tot niets op hadden. Samenwerking met de Partij van de Arbeid (PvdA), waar hij met zijn opvattingen op meer bijval kon rekenen, wees hij toen nog af; onder invloed van Nieuw Links raakte die partij hem veel te veel geradicaliseerd.
Geertsema's grootste ambitie was het ministerschap, het liefst van Binnenlandse Zaken. De kans kwam na de verkiezingen van 1971, toen de confessionelen en de liberalen, aangevuld met nieuwkomer DS'70, het kabinet-Biesheuvel vormden. Geertsema kreeg hierin op 6 juli 1971 de portefeuille van Binnenlandse Zaken en werd tevens vice-premier. De droom werd al snel verstoord, want na anderhalf jaar kwam het kabinet ten val door onenigheid met de DS'70-ministers over bezuinigingen. Biesheuvel formeerde hierna een minderheidskabinet van confessionelen en VVD, dat vervroegde verkiezingen uitschreef. Op 11 mei 1973 kwam een einde aan Geertsema's ministerschap, dat nog geen twee jaar had geduurd.
De anderhalf jaar dat Geertsema effectief als minister kon optreden, was te kort om tot substantiële beleidsvoornemens te kunnen komen. In zijn portefeuille trof hij een aantal slepende kwesties aan, zoals de algehele herziening van de grondwet, de modernisering van de parlementaire democratie, de spreiding van rijksdiensten en de reorganisatie van het binnenlands bestuur en de politie. Bij geen van deze kwesties boekte Geertsema veel vooruitgang. Zijn plan om de slagkracht van het openbaar bestuur te vergroten door de provincies te vervangen door vijf landsdelen, onderverdeeld in 44 gewesten, verdween onder zijn opvolger alweer snel in de la. Van zijn beleidsvoornemens beklijfde feitelijk alleen de mogelijkheid om wetenschappelijke bureaus van politieke partijen van overheidswege te subsidiëren. Het voortijdige vertrek van het ministerie stelde Geertsema zo teleur dat hij weigerde aanwezig te zijn bij de portefeuille-overdracht aan zijn opvolger, W.F. de Gaay Fortman.
Hierna werd Geertsema weer lid van de Tweede Kamer. Kort daarna, op 1 december 1973, trad hij aan als Commissaris van de Koningin in Gelderland. In deze functie maakte hij veel werk van de democratisering van het provinciaal bestuur en van een provinciale instelling als het energiebedrijf PGEM. Door zijn toedoen ging Gelderland wat inspraak en openbaarheid betreft vooroplopen. Geertsema was een warm voorstander van vertrouwenscommissies van de gemeenteraden bij de benoeming van burgemeesters, en in zijn provincie kwamen die er ook overal. Ook wilde hij Gedeputeerde Staten bij de benoemingen betrekken, maar dit werd hem door de minister van Binnenlandse Zaken, zijn partijgenoot H. Wiegel, nadrukkelijk verboden.
Onder Geertsema's leiding werd een rigoureuze reorganisatie van het provinciale bestuursapparaat doorgevoerd, die enkele jaren later gedeeltelijk weer teniet werd gedaan, toen Provinciale Staten besloten om een deel van het apparaat over te brengen naar Nijmegen. Geertsema schroomde niet deze zogenaamde Estel-operatie een erg slecht besluit te noemen. Zijn brede kennis van zaken en de - wat betreft de toedeling van spreektijd en toelating van interrupties soms te tolerante - wijze waarop hij leiding gaf aan de vergaderingen van Provinciale Staten, bezorgden hem onder de Gelderse politici van links tot rechts veel prestige, hoewel hij zijn geringe dunk van de bestuurskracht van Provinciale Staten niet onder stoelen of banken stak. Onder de ambtenaren was zijn prestige geringer; menigeen voelde zich door hem nogal eens neerbuigend bejegend.
Als president-commissaris van de kerncentrale in Dodewaard kreeg Geertsema te maken met de anti-kernenergiebeweging, die hem beschouwde als een belangrijk aanspreekpunt van de atoomlobby. Ondanks allerlei dreigementen - ook aan zijn persoonlijk adres - liep hij er niet voor weg; zonder aarzelen stuurde hij de politie op demonstranten af, toen zij in 1981 de centrale wilden blokkeren.
Doordat de Gelderse politici hem steevast een inhoudelijke portefeuille weigerden - even zo vaak dong hij naar personeelszaken, voorlichting en inspraak - en zijn taken dus beperkt bleven tot wat de wet een Commissaris opdroeg, bracht de nieuwe functie Geertsema niet wat hij zich ervan had voorgesteld. Weliswaar vervulde hij met verve de representatieve plichten, maar met regelmaat liet hij blijken dat hem dat niet bevredigde; hij had er geen volledige dagtaak aan. Hij nam dan ook tal van nevenfuncties op maatschappelijk terrein in en buiten de provincie aan, zoals hij daarin ook voorheen al had gegrossierd. Vrijwel niemand kon wat de cumulatie van functies betreft in zijn schaduw staan.
Ook voor de VVD was hij gedurende zijn Gelderse periode actief. Een echte partijman is Geertsema niet te noemen. Een bestuursfunctie binnen de partij heeft hij nooit gehad, ook niet geambieerd. Toch werd hij in 1975 benoemd tot erelid. Eind 1978 nam hij het voorzitterschap op zich van de Commissie tot Herziening van het Beginselprogramma, wat in 1980 leidde tot een nieuwe beginselverklaring en een jaar later tot een nieuw beleidsprogramma: het Liberaal Manifest. Individualisering en democratisering waren er de kernthema's in. Dat hij zich niet in het partijgareel wenste te voegen, bleek toen hij lucht gaf aan zijn ongenoegen dat het verkiezingsprogramma-1981 op een aantal punten niet spoorde met het Liberaal Manifest. Al eerder had hij zich gemanifesteerd als criticus van de partij. Hij was het niet eens met de radicale anti-PvdA-koers die zijn opvolger als fractievoorzitter, Wiegel, ten tijde van het kabinet-Den Uyl (1973-1977) voer. Geertsema vond inmiddels dat de deur naar een eventuele samenwerking met deze partij open moest blijven. Vanaf 1976 was hij de informele voorzitter van het geheime beraad dat leden van VVD en PvdA geregeld over zo'n samenwerking voerden in het Haagse Hotel des Indes.
Na tien jaar, op 1 november 1983, trad Geertsema af als Commissaris van de Koningin. Zonder al te veel spijt keerde hij terug naar Wassenaar. Niet alleen was hem de functie inhoudelijk tegengevallen, ook paste het in zijn beleving trage tempo waarmee in Gelderland zaken werden gedaan, niet bij zijn werklust. Hij prefereerde de jachtigheid van de Randstad, waar zich bovendien het grootste deel van zijn netwerk bevond.
Meer moeite met het afscheid had Geertsema's vrouw. Op zoek naar een geschikte ambtswoning had het echtpaar in 1975 het al tientallen jaren leegstaande en met veel overheidsgeld gerestaureerde kasteel Middachten in De Steeg betrokken. Onder leiding van Adolfine Geertsema was Middachten een begrip geworden: open voor het publiek, locatie voor tentoonstellingen en andere culturele manifestaties en te huur voor feesten en partijen. Aan haar rol van kasteelvrouw was Geertsema's echtgenote verknocht geraakt.
Op 13 september 1983, kort voor zijn vertrek uit Arnhem, was Geertsema lid geworden van de Eerste Kamer. Aan de bestaande nevenfuncties voegde hij nieuwe toe en hij aanvaardde enkele commissariaten in het bedrijfsleven, zodat zijn lange dagen gevuld bleven met bestuurlijke activiteiten. Ook schreef hij af en toe in bladen als Liberaal Reveil en Civis Mundi over actuele politieke vraagstukken, waarmee hij al in zijn Gelderse tijd was begonnen. Na het afscheid van de Eerste Kamer op 23 juni 1987 leidde hij een teruggetrokken leven in zijn Wassenaarse villa, tobbend met zijn gezondheid.
Geertsema was vóór alles een bestuurder, geen raspoliticus en ook geen ideoloog, een doener met weinig culturele belangstelling - hij was bijvoorbeeld volstrekt ongevoelig voor muziek - en met een geringe neiging tot contemplatie. Hij kwam ijdel over en zocht graag de publiciteit. In ronde bewoordingen kon hij zeggen waar het op stond. Dat maakte hem bij de media populair. Met zijn corpulente verschijning en zijn zware, ietwat krakende stem domineerde hij, onberispelijk gekleed in driedelig grijs, de meest uiteenlopende gezelschappen, waarin hij zich gemakkelijk bewoog. Journalisten noemden hem 'de verschrikkelijke schreeuwman', en op het provinciehuis in Arnhem was zijn werkkamer vanwege zijn verdragend stemgeluid voorzien van dubbele deuren. Zijn gesoigneerde voorkomen en geaffecteerde uitspraak pasten bij een ouderwets aandoende liberaal, maar ten aanzien van de klassieke liberale gedachten over vrijheid en democratie hield hij er opmerkelijke opvattingen op na, die hem maakten tot een liberaal van de moderne tijd.
A: Archief-W.J. Geertsema in het Nationaal Archief te 's-Gravenhage.
P: 'Kabinet en parlement: spel en spelregels', in H. Daalder [e.a.], Parlement en politieke besluitvorming in Nederland (Alphen aan den Rijn 1975) 13-23; samen met H. Daalder [e.a.], De dualistische positie van de Commissaris van de Koning en daarmee verband houdende vraagstukken [Nota] ([Arnhem] 1977); samen met A.P. Schilthuis, 'Provincie, veraf of dichtbij', in Democratie: mogelijkheden en suggesties, Onder red. van W.G.J. van Doorn en J. van Putten ('s-Gravenhage 1980) 311-318; Mr. Jan Jacob Roeters van Lennep. Profiel post scriptum (Zutphen 1981); De rechtspositie van de ambtenaar ('s-Gravenhage 1985); Het referendum. Bijl aan de wortels van de democratie (Houten 1987).
L: interview door Bibeb, in Vrij Nederland, 5-6-1965; interview door Wim Kroesen, in Nieuwe Revue, 6-2-1971; interview door G. Puchinger, in idem, Polarisatie? (Delft 1972) 179-221; 'Minister mr. W.J. Geertsema', in Fragmenten. Uit de geschiedenis van Binnenlandse Zaken. Onder eindred. van Dick Houwaart ('s-Gravenhage 1979) 122-130; interview door Ageeth Scherphuis, in Vrij Nederland, 6-9-1980; Hein Cannegieter [e.a.], W.J. Geertsema. Afscheid van Gelderland (Arnhem [1983]); interview door J.T. Ganzebrink, in Gelderland Nu 14 (1983) nr.4; interview door Ben Rogmans, in Arnhemse Courant, 8-10-1983; interview met A. Geertsema-Schoonenberg door Everdien Hamann, ibidem, 22-10-1983; interview door F. van der Linden, in De Tijd, 8-3-1985; T. Thalhammer, 'W.J. Geertsema. Een liberaal denker', in Kopstukken van de VVD: 16 biografische schetsen. 40 jaar liberalisme in Nederland, 1948-1988 (Houten 1988) 83-90; Ruud Koole [e.a.], 40 jaar Vrij en Verenigd. Geschiedenis van de VVD-partijorganisatie, 1948-1988 (Houten 1988); J.W. Janssens, De Commissaris van de Koningin. Historie en functioneren ('s-Gravenhage 1992); H.J.L. Vonhoff, Liberalen onder één dak. VVD: 50 jaar liberale vereniging ('s-Gravenhage 1998). Op 11 juli 1986 zond de VPRO-radio een vijf uren durend marathoninterview met W.J. Geertsema door Henk van Hoorn uit. Het is te beluisteren via: http://www.vpro.nl/programma/marathoninterview/afleveringen/35389062/ [5-2-2008].
I: Beeldbank van het Nationaal Archief in Den Haag [Foto: Pot; Collectie ANEFO: Geertsema in de Tweede Kamer in april 1964].
J. Bosmans
Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 6Laatst gewijzigd op 12-11-2013