© Huygens ING - Amsterdam. Bronvermelding: A.F. Mreijen, 'Goes van Naters, jhr. Marinus van der (1900-2005)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. URL:http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn6/goes [12-11-2013]
GOES VAN NATERS, jhr. Marinus van der (1900-2005)
Goes van Naters, jhr. Marinus van der, heer in Naters en Pancrasgors (bijnamen: De Rode Advocaat en De Rode Jonkheer) (Nijmegen 21-12-1900 - Wassenaar 12-2-2005), politicus. Zoon van jhr. Aert van der Goes van Naters, heer van Naters en Pancrasgors, advocaat, en Cornelie Jacqueline Boddaert. Gehuwd op 28-6-1924 met Antje van der Plaats (1901-1985), juriste. Uit dit huwelijk werden 3 zoons en 2 dochters geboren, van wie 1 zoon jong overleed.
Marinus ('Dup') van der Goes van Naters werd geboren als de jongste van drie zoons in een adellijk gezin. Hij groeide op in een protestants (Waals), conservatief-liberaal milieu in het katholieke Nijmegen. Van 1913 tot 1919 bezocht hij hier het Stedelijk Gymnasium. De Eerste Wereldoorlog en de revoluties in Rusland (1917) en Duitsland (1918) maakten grote indruk op de jonge gymnasiast, waardoor hij zich al vroeg aangetrokken voelde tot het socialisme. In 1919 ging Marinus voor het eerst - met een rode tulp in het knoopsgat - naar een bijeenkomst van de Sociaal-Democratische Arbeiders Partij (SDAP) in Nijmegen, waar partijleider Pieter Jelles Troelstra een redevoering hield. Een jaar later werd hij partijlid. Troelstra werd zijn politieke inspirator, vooral vanwege diens idealen over een toekomstige socialistische staat. Op het gymnasium raakte Marinus bevriend met H.B. ('Stuuf') Wiardi Beckman, die eveneens uit een gegoede Nijmeegse familie kwam. De twee boezemvrienden werden, behalve door Troelstra, ook sterk beïnvloed door de Franse socialistische voorman Jean Jaurès. In diezelfde jaren was hij ook goed bevriend met de toekomstige kunstschilder Pyke Koch, die later steeds meer in de ban zou raken van het fascisme, waardoor zij van elkaar vervreemdden.
Na zijn eindexamen ging Van der Goes van Naters in september 1919 rechten studeren aan de Rijksuniversiteit te Leiden en - zoals het in zijn familie gewoon was - werd hij ook lid van het Leidsch Studenten-Corps. Daar had hij evenwel, naar eigen zeggen, 'geen echte contacten' (Met en tegen de tijd, 29). Niet zozeer zijn studie, als wel de Praktisch-Idealisten Associatie (PIA) bepaalde in deze tijd zijn geestelijke ontwikkeling. Dit was een socialistische jongerenbeweging met een sterk theosofische inslag. Van der Goes van Naters schreef artikelen voor het PIA-maandblad Regeneratie en organiseerde pionierskampen, waar 'sociaal-democraten, communisten en anarchisten prettig ruzieden' (Ibidem, 30). Tijdens een excursie van PIA-studenten in 1920 ontmoette hij de Leidse rechtenstudente Anneke van der Plaats, met wie hij in 1924 trouwde. Uit dit huwelijk zouden tussen 1925 en 1935 vijf kinderen worden geboren, van wie de oudste zoon op driejarige leeftijd aan een hersenvliesontsteking overleed.
Acht maanden vóór zijn huwelijk, op 9 november 1923, had Van der Goes van Naters zijn studie afgerond en was hij teruggekeerd naar Nijmegen om daar in de advocatenpraktijk van zijn vader te gaan werken. Naast zijn baan was hij actief in de Arbeiders Jeugd Centrale (AJC) en werkte hij voor het aan de SDAP gelieerde Instituut voor Arbeidersontwikkeling. Ook bereidde hij een proefschrift voor. Door Troelstra en door de colleges die hij tijdens zijn studie had gevolgd bij de rechtsfilosoof professor H. Krabbe was Van der Goes van Naters geïnteresseerd geraakt in de betekenis van instituties, het functioneren van het parlement en de betekenis en het karakter van de staat. Deze onderwerpen vormden uiteindelijk dan ook de grondslag voor zijn dissertatie, getiteld Het staatsbeeld der sociaaldemocratie, waarop hij op 11 juli 1930 in Leiden promoveerde bij de hoogleraar staatsrecht R. Kranenburg. In dit proefschrift schetst hij het belang van de staatsmacht en bepleit hij een efficiëntere staatsorganisatie door uitbreiding van de bevoegdheden van de staat en gelijktijdige functionele decentralisatie.
Kort na zijn promotie vertrok Van der Goes van Naters naar Limburg om zich in Heerlen als zelfstandig advocaat te vestigen. Hij wilde weg van het kantoor van zijn vader en, na de dood van zijn eerste zoontje, ook uit Nijmegen. Bovendien wilde hij concreter bezig zijn met 'de socialistische strijd'. Hiertoe kreeg hij de gelegenheid bij het Nederlandsch Verbond van Vakvereenigingen (NVV), dat in Limburg juristen nodig had voor advies over sociale wetgeving voor mijnwerkers. Als advocaat werkte Van der Goes in Heerlen onder meer voor de socialistische omroepvereniging VARA. Van 1935 tot 1940 was hij lid van het partijbestuur van de SDAP. Van der Goes van Naters behoorde tot een groep vernieuwingsgezinden die de SDAP wilden omvormen tot een brede volkspartij die een gematigder, minder op de marxistische orthodoxie gerichte koers zou moeten gaan varen. De parlementaire democratie was volgens hen het enige middel om hervormingen tot stand te brengen; het communisme wezen zij resoluut van de hand. Van der Goes van Naters' staatsopvatting - zoals hij die in zijn proefschrift had uitgewerkt - kwam in 1931 terug in het rapport Nieuwe Organen, opgesteld door de gelijknamige commissie waarvan hij deel uitmaakte, en vervolgens in 1935 in het Plan van de Arbeid en in het nieuwe beginselprogramma van de SDAP uit 1937.
Toen Van der Goes van Naters in 1937 gevraagd werd de Tweede-Kamerfractie van de SDAP te komen versterken, besloot hij zijn werk als advocaat vaarwel te zeggen en zich te richten op een carrière in de politiek. Op 8 juni 1937 nam hij zitting in het parlement. Hij verhuisde toen met zijn gezin van Heerlen naar de Wassenaarse Konijnenlaan, waar hij tot aan zijn dood zou blijven wonen. In zijn maidenspeech op 19 november 1937 sprak Van der Goes van Naters over de toenemende agressie van Duitsland en de propaganda die de daar regerende nationaal-socialisten bedreven. Tot één dag vóór de Duitse inval in Nederland, op 10 mei 1940, ageerde hij tegen het oprukkende nationaal-socialisme. Hij lag in de Tweede Kamer vaak overhoop met de Nationaal-Socialistische Beweging (NSB), meer in het bijzonder met M.M. Rost van Tonningen.
Kort na het begin van de Duitse bezetting sloot Van der Goes van Naters zich - zoals vele anderen - aan bij de Nederlandsche Unie. Deze in juli 1940 opgerichte politieke beweging wilde aanzetten tot grotere 'nationale samenwerking' en voorkomen dat de NSB de macht in Nederland zou overnemen. Tot oktober 1940 hield Van der Goes zich intensief bezig met 'de Unie'. Hij zette echter in toenemende mate vraagtekens bij haar optreden ten aanzien van de joodse Nederlanders. Van 9 oktober 1940 tot 16 november 1941 maakte Van der Goes van Naters deel uit van de 'Indische gijzelaars', die werden vastgezet in de zogeheten 'gouden hoek', een afgescheiden gedeelte van het Duitse concentratiekamp Buchenwald nabij Weimar. Na een korte internering in Haaren zat hij vervolgens, van 11 mei 1942 tot september 1944, samen met een groot deel van de Nederlandse politieke elite, gevangen in Sint-Michielsgestel.
Vanuit dit gijzelaarskamp correspondeerde Van der Goes van Naters met SDAP-fractieleider Willem Drees, die eveneens geïnterneerd was geweest, maar vanwege een maagkwaal was vrijgelaten. Hij hield hem op de hoogte van wat er in het kamp werd besproken en schreef met hem over de toekomst van de SDAP. In Sint-Michielsgestel discussieerde men over de vraag of er na de bevrijding sprake zou zijn van terugkeer van de SDAP in het politieke bestel, of van een nieuw op te richten brede democratisch-socialistische volkspartij, waarover ook al in de jaren dertig was gesproken. Van der Goes van Naters gaf in het kamp leiding aan een socialistische debatkring, die schuilging achter de naam 'Sociologische Studiegroep'. Dit was een voortzetting van de zogeheten 'Groep Drees' in Buchenwald, waar socialisten en sympathisanten met verschillende achtergronden eveneens over de toekomst van het democratisch socialisme hadden gediscussieerd.
Tijdens zijn gevangenschap werkte Van der Goes van Naters zijn ideeën over staatsvernieuwing verder uit, met als resultaat de brochure Het socialisme van nu (1945). Hierin probeerde hij het socialisme opnieuw te definiëren met het oog op de (her)oprichting van een sociaal-democratische partij. Direct na de bevrijding verscheen zijn tijdens de Duitse bezetting geschreven boek De leiding van den staat (1945), waarin Van der Goes het onderwerp van zijn dissertatie opnieuw behandelde en nogmaals wees op het belang van een nieuw politiek bestel.
Op 9 februari 1946 behoorde Van der Goes van Naters tot de oprichters van de Partij van de Arbeid (PvdA). Hierover zei hij later: 'De PvdA is er gekomen ongeveer conform mijn en veler wensen, een socialistische partij, maar met veel groter aanhang onder andere mensen. [Volgens sommigen] mochten we de Internationale niet meer zingen - wat dan toch gebeurde op zo'n congres, en de rooie vlag moest een beetje weg, anders kreeg je die verdomde christenen niet, begrijp je' (Dijksman en John Jansen van Galen). Tot 1965 zou Van der Goes van Naters lid blijven van het partijbestuur. Tevens werd hij de eerste PvdA-fractievoorzitter in de Tweede Kamer, waar hij eerder - vanaf september 1945 tot 9 februari 1946 - de SDAP-fractie had geleid. Een van zijn eerste daden in deze functie was het indienen van een voorstel tot een parlementaire enquête over het handelen van de Nederlandse regering tijdens de Tweede Wereldoorlog. Het onderzoek zou tussen 1947 en 1956 worden uitgevoerd, waarbij in totaal 850 mensen - getuigen en deskundigen - werden verhoord en acht deelrapporten werden geschreven.
Na de soevereiniteitsoverdracht aan Indonesië in december 1949 bleef Nieuw-Guinea vooralsnog in Nederlands bezit. Van der Goes van Naters was, in tegenstelling tot het eerste kabinet-Drees (1948-1951), van mening dat het overdragen van het gezag over Nieuw-Guinea aan Indonesië eventueel mogelijk moest zijn. Er zou naar zijn mening op zijn minst over onderhandeld moeten worden. Toen hij deze standpunten in een interview in Het Vrije Volk (4-1-1951) naar voren bracht, zonder hierover met de fractie te hebben gesproken, moest hij uiteindelijk - na zes jaar fractievoorzitterschap - op 15 januari 1951 aftreden. Zijn optreden in de hele zaak bezorgde hem de weinig elegante bijnaam 'Van der Smoes van Flaters'.
De kwestie Nieuw-Guinea was overigens slechts een aanleiding om Van der Goes af te zetten; de oorzaak lag elders. Binnen de PvdA-fractie bestond al langer onvrede over de solistische manier waarop Van der Goes de partij leidde. Zijn jarenlange ruzie over het politieke leiderschap met partijvoorzitter Koos Vorrink droeg al evenmin bij tot eenheid in de partij. Van der Goes werd als fractievoorzitter opgevolgd door J.A.W. Burger.
Vanaf 10 september 1952 tot 1 januari 1958 combineerde Van der Goes van Naters zijn Tweede-Kamerzetel met het lidmaatschap van de Gemeenschappelijke Vergadering van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS) en daarna, van 1 januari 1958 tot 7 mei 1967, met dat van het Europees Parlement. Hij was de eerste Nederlandse vice-voorzitter van het Europees Parlement en stond aan de wieg van de Europese integratie. Kort na de bevrijding pleitte hij al voor Europese eenwording en voor de economische en politieke vereniging van West-Europese landen. In de moties die Van der Goes in 1948/1949 samen met P.J.S. Serrarens, Tweede-Kamerlid namens de Katholieke Volkspartij, indiende, werd aangedrongen op een Europese federatieve aaneensluiting en een functionele samenwerking, zowel op politiek als op economisch gebied.
In 1952 speelde Van der Goes van Naters als rapporteur van de Raad van Europa een belangrijke rol in het conflict om het Saargebied, dat in de Franse bezettingszone van de Bondsrepubliek Duitsland lag. Hij ontwikkelde een plan waarin het gebied een Europese status zou krijgen en dat bekend zou worden als het 'Plan Van Naters'. Dit plan moest naar zijn mening aan een volksstemming worden onderworpen, wat in de herfst van 1955 ook inderdaad zou gebeuren. Tot zijn teleurstelling stemde de bevolking van Saarland - met tweederde meerderheid - vóór aansluiting bij de Duitse Bondsrepubliek. Zijn optreden in deze kwestie werd echter wel beschouwd als een geslaagd voorbeeld van parlementaire diplomatie. Op grond van zijn voorstel kwam het immers tot een referendum, waardoor de Saarkwestie uiteindelijk toch tot een oplossing kon worden bracht.
Van der Goes van Naters heeft zich op veel manieren ingespannen voor ontwikkelingssamenwerking. In de periode waarin hij lid was van het Europees Parlement, maakte hij enkele zakenreizen naar Afrika. Hierdoor ontwikkelde hij een fascinatie voor het continent, die de rest van zijn leven zou duren. Hij richtte zijn aandacht vooral op het verbeteren van de Europees-Afrikaanse betrekkingen, sprak geregeld met Afrikaanse politici en was bijvoorbeeld betrokken bij de aanloop tot de Yaoundé Conventie van juli 1963, een handelsovereenkomst tussen de zes landen van de Europese Economische Gemeenschap (EEG) en achttien voormalige Franse en Britse kolonies in Afrika. In totaal maakte hij meer dan twintig reizen naar verschillende Afrikaanse landen. Na zijn vertrek uit de Tweede Kamer op 22 februari 1967 verhuisde Van der Goes van Naters samen met zijn vrouw naar Rwanda, waar hij van 1970 tot 1973 als gasthoogleraar werkte aan de Nationale Universiteit van Rwanda in Butare. Hij gaf colleges inleiding tot de rechtswetenschap en sociologie, Rwandees recht en vergelijkend staatsrecht.
Behalve in de ontwikkelingssamenwerking was Van der Goes van Naters ook decennialang actief in de natuurbescherming en -behoud, zowel op nationaal als op internationaal niveau. Hij richtte al in 1925 de Nijmeegsche Vereeniging voor Natuurschoon op en was meer dan dertig jaar voorzitter van de Contactcommissie voor Natuur- en Landschapsbescherming (1940-1971). Toen in 1961 in de Tweede Kamer de Bestrijdingsmiddelenwet werd behandeld, diende Van der Goes van Naters een nota in die erop aandrong elke vorm van verontreiniging van bodem, water en lucht in één wet aan regels te onderwerpen en strafbaar te stellen.
Voor zijn inspanningen voor de aanleg van natuurparken in Europa ontving Van der Goes van Naters in juli 1963 aan de Friedrich-Wilhelms Universiteit te Bonn de Van Tienhoven-prijs. Verder was hij actief lid van de Commissie voor Nationale Parken van de International Union for Conservation of Nature and Natural Resources (IUCN). In 1975 was hij tevens medeoprichter van de Werkgroep Ecologie en Ontwikkeling van de Nederlandse Commissie voor Internationale Natuurbescherming. Deze commissie drong er bij de Nederlandse regering met succes op aan bij het ontwikkelingsbeleid rekening te houden met ecologische aspecten.
Hoewel zijn eigenzinnige, dwarse karakter en zijn soms autocratische politieke optreden hem niet altijd even geliefd maakten, wist Van der Goes van Naters al in de jaren veertig en vijftig een reeks thema's - waaronder natuur en milieu, de derde wereld en antikolonialisme - op de politieke agenda te krijgen die pas in de jaren zestig tot de kern van het progressieve gedachtegoed zou worden gerekend.
Van der Goes van Naters werd socialist uit idealisme en is dat altijd met volle overtuiging gebleven. Zijn afkomst heeft hij echter nooit verloochend. Integendeel, toen hij in 1937 in de Tweede Kamer kwam, ging hij de titel jonkheer bewust weer voeren, toen hij merkte dat een deel van de Nederlandse adel - onder wie zijn eigen broer - achter de NSB stond. Het leverde hem de bijnaam de 'Rode Jonker' op. Critici die hem van salonsocialisme beschuldigden, gaf hij gelijk: 'Ik heb ooit opgeruimd geroepen dat ik een salonsocialist ben. Wat moet ik anders? Quasi-proletarisch doen? Zo à la Tolstoi kiezen voor vrijwillige armoede en me in navolging van de moedige schrijver ondertussen geld laten toespelen? Neen! Driewerf neen! Liever bepleit ik woest hoge belastingen voor lieden als ik' (De Tijd, 11-12-1987).
Tot op zeer hoge leeftijd ontving Van der Goes van Naters prominente PvdA-politici in zijn villa in Wassenaar en besprak hij met hen de actuele politiek. Marinus van der Goes van Naters overleed begin 2005 op 104-jarige leeftijd in Wassenaar. Zijn leven lang een hartstochtelijke francofiel en liefhebber van de Franse literatuur ging zijn favoriete boek La chartreuse de Parme van Stendhal met hem mee in het graf.
A: Archief-M. van der Goes van Naters in het Nationaal Archief te 's-Gravenhage; archief-Marinus van der Goes van Naters in het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis te Amsterdam ; familiearchief Van der Goes van Naters in het Gemeentearchief van Delft; archivalia-Van der Goes van Naters met betrekking tot natuurbescherming in het Noord-Hollands Archief te Haarlem.
P: A.F. Mreijen, Bibliografie Marinus van der Goes van Naters (1900-2005) (Utrecht 2007): aanwezig in het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis te Amsterdam.
L: Behalve necrologieën o.a. door B.C.L. Waanders, in NRC Handelsblad, 15-2-2005, door J.A.A. van Doorn, in HP/de Tijd, 25-2-2005 en door Paul Kalma, in Socialisme en Democratie 62 (2005) 61-62: P.J. Troelstra, Gedenkschriften IV (Amsterdam 1931); H.M. Ruitenbeek, Het ontstaan van de Partij van de Arbeid (Amsterdam 1955); H. van Hulst [e.a.], Het Roode Vaandel volgen wij. Geschiedenis van de Sociaal Democratische Arbeiderspartij van 1880-1940 ('s-Gravenhage 1969); F.J.F.M. Duynstee en J. Bosmans, Parlementaire geschiedenis van Nederland na 1945. I: Het kabinet Schermerhorn-Drees, 24 juni 1945 - 3 juli 1946 (Assen [etc.] 1977); Madelon de Keizer, De gijzelaars van Sint Michielsgestel. Een eliteberaad in oorlogstijd (Alphen aan den Rijn 1979); interview door Max Pam, in NRC Handelsblad, 1-11-1980; interview door Daan Dijksman en John Jansen van Galen, in Haagse Post, 21-8-1982; J.E.C.M. van Oerle, Kabinetsformatie onder hoogspanning. 1948: de formatiedagboeken van Beel, Drees, Van der Goes van Naters en Romme (Amsterdam 1989); J.W.L. Brouwer, 'Idealen en ambities: Marinus van der Goes van Naters als bemiddelaar in de Saar-kwestie, 1952-1954', in Politiek(e) Opstellen, 15/16 (1995/1996) 45-70; interview door J.W.L. Brouwer en W. Camphuis, in Voor Nederland en Europa. Politici en ambtenaren over het Nederlandse Europabeleid en de Europese integratie, 1945-1975. Onder red. van A.G. Harryvan [e.a.] ('s-Gravenhage 2001) 65-77; interview door Jaap Stam, in de Volkskrant, 21-12-2001; B. Tromp, Het sociaal-democratisch programma. De beginselprogramma's van SDB, SDAP en PvdA 1878-1977 (Amsterdam 2002); interview door Dick van Rietschoten, in Het Parool, 15-2-2005; H.W. Wiardi Beckman, En die twee jongens zijn wij! Brieven aan M. van der Goes van Naters (Amsterdam 2007); G. Voerman, 'Ben je al bezig de SDAP te hervormen?', in Socialisme en Democratie 64 (2007) 42-52. Op 31 juli en 7 augustus 1988 zond de VPRO in het radioprogramma OVT de tweedelige serie 'De rode jonker' over M. van der Goes van Naters van Nienke Feis en Kiki Amsberg uit.
I: Beeldbank van het Nationaal Archief in Den Haag [Foto: Charles Breijer; Collectie ANEFO; Van der Goes van Naters in februari 1946].
A.F. Mreijen
Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 6Laatst gewijzigd op 12-11-2013