Gruijters, Johannes Petrus Adrianus (1931-2005)

 
English | Nederlands

GRUIJTERS, Johannes Petrus Adrianus (1931-2005)

Gruijters, Johannes Petrus Adrianus, politicus (Helmond 30-6-1931 - Lelystad 17-4-2005). Zoon van Theodorus Johannes Gruijters, eigenaar van een radiozaak, en Adriana Maria Agatha Dirks, onderwijzeres. Gehuwd op 17-10-1960 met Jannetje Mol (geb. 1936). Uit dit huwelijk werd 1 zoon geboren.

afbeelding van Gruijters, Johannes Petrus Adrianus

Hans Gruijters werd geboren als oudste zoon in een katholiek middenstandsgezin met vijf kinderen. Zijn vader was een elektricien die winkelier in radioapparatuur en stofzuigers was geworden; zijn moeder was onderwijzeres. In zijn geboorteplaats Helmond genoot Hans lager onderwijs op de RK Parochieschool. Hij was een pientere leerling met een enorme leeslust. Van 1943 tot 1949 volgde hij op het prestigieuze katholieke Augustinianum in Eindhoven zowel het gymnasium-a als -b. Al op jonge leeftijd manifesteerde hij zich als onafhankelijk denker. Dat liet zich niet verenigen met het op school beleden katholieke geloof, dat voor Gruijters in zijn jeugd al niet meer was dan 'een reeks van praktijken' (Puchinger, 7).

Toen Gruijters in het najaar van 1949 psychologie en politicologie ging studeren, was dat dan ook aan de Universiteit van Amsterdam en niet aan de Rooms-Katholieke Universiteit te Nijmegen. In november 1951 rondde hij in één week het kandidaatsexamen voor beide studies af. In maart 1954 studeerde hij af als psycholoog. De politicologische studie zou hij nooit afmaken, al heeft hij nog wel jarenlang gewerkt aan een proefschrift over kiezersonderzoek in Amsterdam. Van 1953 tot 1958 verdeelde Gruijters zijn tijd tussen Amsterdam, waar hij van het uitgaansleven genoot, en zijn geboorteplaats, waar hij zijn eerste betaalde baan had als directiesecretaris bij De Wit's Textiel Nijverheid NV. In Amsterdam ontmoette hij de Haagse Jannetje Mol, met wie hij in 1960 trouwde. Uit dit huwelijk zou in 1965 hun enige kind, Theo, worden geboren.

In 1958 verliet Gruijters De Wit om zich definitief te vestigen in Amsterdam. Hij werd er eigenaar van drie cafés, waaronder sinds 1956 de 'Bamboo Bar' bij het Leidseplein. Het was voor Gruijters onvoldoende. Zijn belezenheid en belangstelling voor de Amerikaanse politiek - in 1957 had hij tijdens een onbetaald verlof een half jaar door de Verenigde Staten gereisd - brachten hem in 1960 bij de redactie buitenland van het liberale Algemeen Handelsblad. Het hem kenmerkende zelfvertrouwen bezorgde hem al snel een aanstelling als chef van de redactie buitenland. Datzelfde jaar was hij getuige van de campagne voor de Amerikaanse presidentsverkiezingen.

Terzelfder tijd werd Gruijters ook politiek actief. Al in 1950 had hij zich als negentienjarige aangemeld bij de Volkspartij voor Vrijheid en Democratie (VVD). In 1959 werd hij voorzitter van de Amsterdamse afdeling van de Jongeren Organisatie Vrijheid en Democratie (JOVD), en in november 1962 kwam hij voor de VVD in de Amsterdamse gemeenteraad. Gruijters toonde zich een handig en scherp debater, maar ook een dwarsligger, die zich ergerde aan intellectuele middelmaat. Hij stoorde zich ook meer en meer aan de conservatieve koers van de VVD-leiding. Ondanks deze kritische houding werd hij lijsttrekker bij de gemeenteraadsverkiezingen van juni 1966.

In maart van dat jaar kwam het echter tot een conflict met de partijtop, toen de republikein Gruijters weigerde de receptie bij te wonen ter gelegenheid van het huwelijk van kroonprinses Beatrix en Claus van Amsberg op 10 maart 1966. 'Ik heb wel wat beters te doen', was in eerste instantie zijn provocerende reactie. Hij verklaarde later het niet eens te zijn met de controversiële partnerkeuze van de kroonprinses, die afbreuk deed aan 'de samenbindende functie van de monarchie' (Van der Land, 21). Gruijters' houding werd niet geaccepteerd door de koningsgezinde partijleiding. Toen hij daarop in de gemeenteraad ook nog het optreden van de politie rond het huwelijk ter discussie wilde stellen, werd hij door partijleider E.H. Toxopeus ter verantwoording geroepen. Op 21 maart besloot hij de VVD en de gemeenteraad te verlaten.

In april 1966 nam Gruijters, samen met een aantal jonge niet-partijgebonden intellectuelen die ontevreden waren over het functioneren van het Nederlandse politieke bestel, het initiatief tot de oprichting van Democraten '66 (D'66). Deze nieuwe vrijzinnig-liberale partij beoogde het staatsbestel te hervormen en verder te democratiseren. Gruijters toonde zich daarbij geïnspireerd door de Verenigde Staten. Al in 1965 had Gruijters een serie artikelen geschreven in het Algemeen Handelsblad over de wenselijkheid van staatkundige vernieuwing naar Amerikaanse snit, met een scherpe scheiding van de staatsmachten en een direct gekozen regeringsleider. Verzoeken om zelf de nieuwe partij te leiden wees Gruijters van de hand. Hij wilde geen beroepspoliticus worden en vond zichzelf meer een solist dan een teamleider. Bij het opstellen van de kandidatenlijst voor de Tweede-Kamerverkiezingen van februari 1967 liet hij zich dan ook op de laatste plaats van de lijst zetten. H.A.F.M.O. van Mierlo, voormalig collega bij het Algemeen Handelsblad, werd de partijleider.

Intellectuele bevrediging haalde Gruijters uit het lidmaatschap van de staatscommissie-Cals/Donner over de herziening van de Grondwet en de kieswet, die in augustus 1967 werd ingesteld. Uitdagend was voor hem ook het werk in de commissie- Mansholt, in december 1971 op voorstel van Van Mierlo ingesteld ter wegbereiding van een 'progressieve concentratie' van Partij van de Arbeid (PvdA), Politieke Partij Radicalen (PPR) en D'66. Deze zes leden tellende commissie boog zich tot maart 1972 over de gevolgen voor Nederland van de in het rapport van de Club van Rome, Grenzen aan de groei, gesignaleerde ontwikkelingen. De commissie bepleitte in haar eindrapport maatschappelijke, politieke en ecologische hervormingen.

Intussen had Gruijters in 1967 ontslag genomen bij het Algemeen Handelsblad, uit onvrede met het besluit tot een technisch samenwerkingsverband met de 'foute' Telegraaf. Van 1971 tot 1973 was hij hoofdredacteur wetenschappelijke uitgaven bij Verenigde Nederlandse Uitgeversbedrijven (VNU), waar hij verantwoordelijk was voor de uitgave van de Grote Spectrum Encyclopedie. Verder schreef hij columns voor de Haagse Post en Het Parool.

In juni 1970 nam Gruijters toch een politieke functie op zich door voor D'66 zitting te nemen in de Provinciale Staten van Noord-Holland. Maar al in april 1971 trok hij zich hieruit verveeld terug. In het najaar van 1972 toonde Gruijters zich ten slotte bereid de tweede plaats op de kandidatenlijst van D'66 voor de Tweede Kamer in te nemen. Voor de staatkundige hervorming van Nederland begon de tijd immers te dringen, zo vond hij. Tijdens zijn sterk persoonlijke, op Amerikaanse leest geschoeide campagne zette hij zich stevig af tegen de confessionele partijen. Legendarisch werd zijn aantijging: 'Bij de confessionelen blijf ik mijn vingers natellen, nadat ik handen heb geschud' (NRC Handelsblad, 18-8-1972). Voor Gruijters stonden de confessionelen voor '2 millennia van onbetrouwbaarheid' (Jansen van Galen).

Op 7 december 1972 kwam Gruijters in de Tweede Kamer. Hij bleef slechts enkele maanden parlementslid, want tijdens de lange formatie werd hem een plaats toebedeeld in het kabinet-Den Uyl, dat bestond uit bewindslieden uit PvdA, KVP, Anti-Revolutionaire Partij (ARP), PPR en D'66. Op 11 mei 1973 werd Gruijters minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, ondanks bezwaren van de Katholieke Volkspartij (KVP) vanwege zijn onvriendelijke teksten tijdens de campagne. Hij was daarmee de eerste D'66-minister.

Gruijters liet het volkshuisvestingsbeleid goeddeels over aan zijn twee staatssecretarissen M.P.A. van Dam en J.L.N. Schaefer - beiden PvdA - en richtte zich vooral op de ruimtelijke ordening en het milieu. Tijdens zijn bewindsperiode zagen de Oriëntatienota ruimtelijke ordening (1974) en de Verstedelijkingsnota (1976) het licht en vond de behandeling van de nota Openbaarheid bij de voorbereiding van ruimtelijk beleid plaats.

Gruijters droeg met zijn scherpe humor op geheel eigen wijze bij aan de sfeer in de ministersploeg. Zo zat hij tijdens de vergaderingen van de ministerraad tijdens agendapunten die niet zijn directe belangstelling hadden soms een boek te lezen. Toen premier J.M. den Uyl daarover een opmerking maakte, zou hij gezegd hebben: 'Anders dan u, mijnheer de voorzitter, kan ik wel twee dingen tegelijk doen' (Rogmans, 109). In de Tweede Kamer sprak hij veelal uit zijn hoofd, tot ergernis van enkele parlementariërs, die zich niet helemaal serieus genomen voelden.

Gruijters was de enige minister van D'66 in Den Uyls 'rode kabinet met de witte rand'. Hierdoor, maar ook doordat hij nauwelijks contact onderhield met zijn fractie en geen deel uitmaakte van de sociaal-economische driehoek in de ministerraad, bleef zijn politieke invloed beperkt, zo vond hij zelf. De electorale neergang van zijn partij tussen 1974 en 1977 - op het partijcongres in 1975 werd opheffing van D'66 nipt voorkomen - tastte zijn politieke positie verder aan.

Na zijn aftreden op 19 december 1977 bleef Gruijters twee jaar ambteloos burger, een periode die hij vooral benutte om te lezen. Hij ging deel uitmaken van de zogeheten 'Herenclub'. Deze groep bevriende journalisten, schrijvers, kunstenaars en (ex-)politici, onder wie H.J.A. Hofland, Harry Mulisch en Van Mierlo, dineerde eenmaal per week met elkaar in een Amsterdams restaurant.

Nadat in 1979 de post van commissaris van de Koningin in Utrecht nog aan Gruijters' neus voorbij was gegaan, werd hij per 1 januari 1980 de eerste burgemeester van Lelystad. Hij aanvaardde deze functie, omdat de hoofdstad van de nieuwe provincie Flevoland 'niet zo ver van Amsterdam ligt. Als ik buiten Amsterdam naar bed ga, dan heb ik heimwee' (Het Parool, 17-9-1992). Gruijters maakte zich in Lelystad niet altijd populair; hij had de naam moeilijk benaderbaar te zijn en tijdens gemeenteraadsvergaderingen bruuskeerde hij geregeld raadsleden met zijn scherpe opmerkingen. In 1983 solliciteerde hij nog naar de post van - eerste - commissaris van de Koningin in Flevoland, maar hij werd pijnlijk gepasseerd ten faveure van zijn vriend J.C.J. Lammers - die hem gezworen had niet te solliciteren. Het betekende het einde van de vriendschap.

Gruijters combineerde het burgemeesterschap steeds met andere publieke functies. Vanaf 1980 was hij tevens voorzitter van de interdepartementale commissie voor het Binnenlands Bestuur. Van mei 1982 tot maart 1984 was hij ook lid van de staatscommissie inzake de relatie kiezers-beleidsvorming, de zogeheten commissie-Biesheuvel. Verder was Gruijters vanaf 1982 voorzitter van de Rijks Planologische Commissie, waarmee hij achter de schermen grote invloed uitoefende op het overheidsbeleid inzake de ruimtelijke ordening. In 1984 kwam daar het voorzitterschap van de Rijks Milieuhygiënische Commissie bij. Beide overheidsfuncties zou hij tot april 2002 bekleden.

Een enkele keer haalde Gruijters nog de publiciteit. Tijdens de parlementaire enquête naar de bouwsubsidies (1986-1988) werd hij als oud-minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening door de onderzoekscommissie gehoord over overheidssteun aan woningbouwprojecten van het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds. Met zijn lucide optreden - 'U bent bezig punaises te poetsen en u vergeet de kist' (Handelingen Tweede Kamer (1987/1988) 19 623, nr. 31) - leek hij de verantwoordelijkheid voor het gerommel met subsidies af te wimpelen. Zijn rol werd door de commissie uiteindelijk toch als 'ontoelaatbaar' beoordeeld. Opschudding veroorzaakte Gruijters met zijn standpunt over de immigratiepolitiek. Begin jaren tachtig verklaarde hij dat Nederland geen immigratieland was. In 1993 bepleitte hij een stop op het toelaten van asielzoekers. Zelfs zijn partijgenoten vielen massaal over hem heen.

Na zijn pensionering als burgemeester, op 1 juli 1996, schreef Gruijters in het weekblad HP/De Tijd columns over buitenlandse politiek. In januari 2004 verliet hij D'66, waarin hij eigenlijk al in de jaren zeventig het vertrouwen had verloren. Gruijters overleed drie maanden later onverwacht aan een hartaanval.

Hans Gruijters werd bewonderd èn gevreesd vanwege zijn scherpe verstand en dito opmerkingen. Hij riep met zijn bijtende humor nogal eens weerstand op, wat zijn politieke carrière niet bevorderde. Datzelfde effect hadden zijn karakteristieke dwarsheid en individualisme. 'Ik kan mijn mond niet houden, ook al komt er rotzooi van, moest hij zelf toegeven' (Löwenhardt). Hierdoor bleef zijn politieke invloed geringer dan zijn talenten beloofden.

P: '"Wisselende kiezers" bij de verkiezingen van 23 maart 1966. Enige gegevens uit een Amsterdams onderzoek', in Acta Politica 2 (1966) 3-28; Daarom D'66. Politiek program van de Democraten '66 (Amsterdam 1967); samen met K. Schermer en K. Slootman, Experimenten in democratie (Amsterdam 1967); samen met Frans Backer, Nixon, McGovern? (Utrecht 1972); samen met J.J. Vis, 29.11.72: Verkiezingen (Utrecht 1972).

L: Behalve necrologieën o.a. door Hans Goslinga, in Trouw, 20-4-2005, door Jeroen Hoorn, in Leeuwarder Courant, 20-4-2005, door Michiel Kruijt, in de Volkskrant, 20-4-2005, door J.M. Bik, in NRC Handelsblad, 20-4-2005, door Roel Bekker, in Trouw 23-4-2005 en door J.Th.J. van den Berg, in Jaarboek Parlementaire Geschiedenis 2005 ('s-Gravenhage [etc.] 2005) 156-158: interview door John Jansen van Galen, in Haagse Post, 30-8-1972; Igor Cornelissen, 'Gruijters blijft bang voor de revolutie', in Vrij Nederland, 25-11-1972; 'Dr. J.P.A. Gruijters', in Toekomst van het Christendom. Samengest. door G. Puchinger (Delft 1974) 23-48; interview door Bibeb, in Vrij Nederland, 20-12-1975; 'Den Uyl als premier', in Joop den Uyl. Politiek als hartstocht. Een portret in twintig interviews. Onder red. van John Jansen van Galen en Bert Vuijsje (Weesp 1985) 180-198; Ben Rogmans, Hans van Mierlo. Een bon-vivant in de politiek (Utrecht 1991); Henk Snijders, 'Lelystad moet een beetje te vroeg een feestje vieren', in Het Parool, 17-9-1992; Jan Hoedeman, Hans Wiegel en het spel om de macht (Utrecht 1993) 28-34; H.T. Siraa, A.J. van der Valk en W.L. Wissink, Met het oog op de omgeving. Een geschiedenis van de zorg voor de kwaliteit van de leefomgeving. Het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (1965-1995) ('s-Gravenhage 1995); Anita Löwenhardt, 'Knapste jongetje van de klas, maar zonder vrienden', in Trouw, 15-6-1996; Peter Bootsma en Willem Breedveld, De verbeelding aan de macht. Het kabinet-Den Uyl, 1973-1977 ('s-Gravenhage 1999); Menno van der Land, Tussen ideaal en illusie. De geschiedenis van D66, 1966-2003 ('s-Gravenhage 2003).

I: Beeldbank van het Nationaal Archief in Den Haag [Foto: Bert Verhoeff; Collectie ANEFO; Gruijters december 1972].

Alexander van Kessel


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 6
Laatst gewijzigd op 12-11-2013