Hamer, Ferdinand Hubertus (1840-1900)

 
English | Nederlands

HAMER, Ferdinand Hubertus (1840-1900)

HAMER, Ferdinand Hubertus, rooms-katholiek bisschop en missionaris in China (Nijmegen 21-8-1840 - Tuocheng [Tuoketuo] (Binnen-Mongolië, China) 23-7-1900). Zoon van Henricus Hamer, kantoorbediende, later kruidenier, en Alida Francisca van Aernsbergen.

afbeelding van Hamer, Ferdinand Hubertus

Ferdinand was het achtste kind van een katholieke kruidenier in Nijmegen. Broer Jacob (1827) werd Franciscaan, broer Jan (1831) jezuïet. Ook de serieuze, ijverige maar niet buitengewoon begaafde Ferdinand voelde zich aangetrokken tot het priesterschap. In de voetsporen van zijn broers ging hij studeren aan het door de jezuïeten geleide kleinseminarie 'Kuilenborg' in Culemborg. Toen Ferdinand niet geschikt geacht werd om toe te treden tot de jezuïeten, zette hij zijn studie in 1860 voort aan het nieuwe grootseminarie 'Rijsenburg' bij Driebergen. Op 10 augustus 1864 werd Hamer in Utrecht tot priester gewijd.

Een maand eerder was hij in contact gekomen met de Belgische pater Théophile Verbist. Deze legeraalmoezenier had in 1862 in Scheut, bij de Brusselse voorstad Anderlecht, de Congregatie van het Onbevlekt Hart van Maria (CICM) gesticht, die zich geheel wilde toeleggen op het missiewerk in China. Om jonge priesters te werven voor zijn congregatie trok Verbist in 1864 langs de grootseminaries in Nederland. Zijn gloedvolle toespraak in 'Rijsenburg' deed Hamer besluiten zich bij Scheut aan te melden.

De Propaganda Fide, het Vaticaanse 'ministerie' van missie, wees Mongolië toe aan de CICM. De eerste Scheut-karavaan, bestaande uit Verbist, Van Segvelt, Vranckx, Hamer en een knecht, Paul Splingaerd, verliet op 25 augustus 1865 de thuisbasis. De paters reisden eerst naar Rome, waar ze door paus Pius IX in een speciale audiëntie ontvangen werden. Daarna ging men via Cairo, Ceylon, Saigon en Hongkong naar Sjanghai in het voor hen nog onbekende China. Vanaf Sjanghai reisden de paters per opiumschip naar de Noord-Chinese kust bij Tianjin. Op 5 december 1865 bereikten zij hun voorlopige eindbestemming: het katholieke dorp Xiwanzi in Mongolië, ten noorden van Peking buiten de Chinese Muur, dat zij overnamen van de Franse lazaristen.

Algemeen overste en pro-vicaris Verbist zond Hamer in januari 1866 uit om samen met de Chinese priester Lin het oostelijk deel van het missiegebied te gaan verkennen en zich daar als beginnend missionaris te vestigen. Van Segvelt werd pastoor van het oosten van Mongolië, waarvan Jehol, nu Chengde, de belangrijkste stad was. De missie van Scheut richtte zich niet zozeer op de nomadische Mongolen, maar vooral op de boeren die het eigenlijke onveilige China in steeds grotere aantallen ontvluchtten en ten noorden van de Grote Muur een nieuw bestaan hoopten op te bouwen. De meeste tijd besteedde Hamer voorlopig noodgedwongen aan het leren van de taal. Maar ook moest hij zich aanpassen aan het barre klimaat van zijn nieuwe omgeving, een lange extreem koude winter en een korte hete zomer, en aan primitieve behuizing, ander voedsel, andere kleding en allerlei Chinese gewoontes.

De jonge Hamer wende betrekkelijk snel aan de nieuwe omgeving. Zijn oudere medemissionarissen hadden het een stuk moeilijker. Zij leefden zo Europees mogelijk en daardoor ongezond. Voorjaar 1867 stierf Van Segvelt aan de gevolgen van vlektyfus, nog geen jaar later overleed Verbist aan dezelfde ziekte. Vanuit Scheut arriveerden echter elk jaar nieuwe paters. Na een kort interim-bestuur van de Nederlandse ex-lazarist Antoon Smorenburg werd Hamer - nog geen dertig jaar oud - in 1869 waarnemend pro-vicaris en dus leider van de Scheutisten in China. Pas bij de komst van Jaak Bax (oktober 1871), die in 1874 als eerste Scheutist door Rome tot bisschop werd benoemd, nam Hamer zijn gewone taak als missionaris weer op zich. Maar als 'veteraan' van de Mongoolse missie was hij voor Bax een belangrijke assistent.

In 1878 breidde Rome het CICM-missiegebied uit met de Chinese provincies Gansu, Qinghai en Xinjiang. Op voordracht van algemeen overste Vranckx werd Hamer op 13 juli door paus Leo XIII benoemd tot eerste bisschop (apostolisch vicaris) van dit onmetelijke gebied. Op 27 oktober, de feestdag van het Onbevlekte Hart van Maria, werd hij door bisschop Bax in Xiwanzi gewijd. Hamer kreeg de titel bisschop van Tremite i.p.i. (in partis infidelium), genoemd naar een bisdom op Cyprus in de vroeg-christelijke tijd.

Hamer vestigde zich in Liangzhou (Gansu). In het nieuwe bisdom was kort geleden een grote moslimopstand met veel moeite bedwongen. In de twaalf jaar voorafgaand aan de komst van Scheut waren er miljoenen Chinezen om het leven gekomen. De Chinese onderkoning Zuo, ver weg van Peking en in staat nagenoeg zelfstandig te opereren, was niet gediend van weer een nieuwe bron van onrust en legde zoveel mogelijk beperkingen op aan het optreden van de missionarissen. Hamer, zich beroepend op de Chinees-Franse verdragen van 1860, was dan ook voortdurend in conflict met Chinese ambtenaren (mandarijnen). Echt succesvol met bekeringen was hij niet, maar hij dwong respect af als geestelijk vader van zijn missionarissen, en door zorgvuldig met de missiefinanciën om te gaan.

Mongolië werd in 1883 opgesplitst in drie bisdommen. Het westelijke deel langs de grote bocht van de Gele Rivier, bekend onder de naam Ordos, kampte met grote problemen. Alfons De Vos was er na zijn benoeming tot bisschop niet in geslaagd om eenheid onder de missionarissen tot stand te brengen; bovendien vertoonde de missie in het wilde westen van Mongolië elk jaar een groot tekort. Toen De Vos in juli 1888 onverwacht overleed, kreeg Hamer als diens opvolger de taak orde op zaken te stellen. Vanwege ernstige maagklachten ging hij in maart 1890 eerst terug naar Europa. In zijn geboortestad Nijmegen en elders werd hij uitbundig onthaald, maar in België raakte hij begin 1891 met algemeen overste Jérôme Van Aertselaer in conflict over het te voeren beleid. Hamer - sinds juni 1891 terug in Mongolië - werd nu niet meer gesteund door zijn eigen congregatie. Hij werd een eenzame figuur, vooral na het overlijden van zijn vriend bisschop Bax in januari 1895. Zijn confraters gingen hem geleidelijk aan zien als een oude man, met verouderde ideeën.

Buiten medeweten van Hamer had Van Aertselaer de Vlaming Alfons Bermijn in het voorjaar van 1891 benoemd tot missieprovinciaal. Bermijn kreeg bovendien grote bevoegdheden als gevolg van de door Scheut opgestelde nieuwe statuten. Bermijn, geboren in 1853, was van een nieuwe generatie met een aanpak die aansloot op het westerse imperialisme. Gesteund door zijn superieuren in België stippelde de provinciaal een eigen beleid uit. Bisschop Hamer voelde zich zo weinig betrokken bij het nieuwe Scheut dat hij in maart 1892 zijn ontslag aanbood aan Rome. Na meer dan drie jaar wachten vernam hij dat zijn aanvraag geweigerd was. Bovendien was Van Aertselaer geruime tijd voor hem onbereikbaar door een jarenlang verblijf in de Congo, een nieuw missiegebied van Scheut. Terwijl in de Ordos een hongersnood heerste, diverse missionarissen aan vlektyfus en andere ziektes overleden en een moslimopstand de streek onveilig maakte, slaagde bisschop Hamer er niet in om de eenheid binnen de missie te bewaren. De financiële problemen werden intussen steeds groter.

De groep-Bermijn, de zogeheten IJzeren Brigade, stelde zich steeds agressiever op tegenover de Chinese en Mongoolse autoriteiten. Meer dan bisschop Hamer wilde Bermijn afdwingen dat grote stukken land aan de missie werden afgestaan voor de landbouw door Chinese bekeerlingen. De oude apostolisch vicaris, levensmoe, voelde zich na de afwijzing van zijn ontslag gedwongen om het spel van Bermijn mee te spelen. In de laatste jaren van de 19de eeuw werd heel China door de buitenlandse mogendheden bij voortduring onder druk gezet om allerlei concessies te doen, door het afstaan van havens, het betalen van indemniteiten en het verlenen van gunsten.

In de Ordos, maar ook elders, werden de bewoners in 1899 getroffen door een periode van droogte en dus van grote honger. Chinese boeren zagen het opdringende Westen als de oorzaak van hun erbarmelijk bestaan. De beweging van de Boksers, in het oostelijke kustgebied, vond tal van aanhangers in het gebied waar bisschop Hamer opereerde. Bij een incident, op 18 mei 1900, waarbij in de omgeving van de nieuwe bisschoppelijke residentie Ershisiqingdi Chinese boeren door missionarissen van de IJzeren Brigade en een groep christenen van hun land werden gezet, vielen verscheidene doden. Dat zette kwaad bloed bij de plaatselijke bevolking en bij de autoriteiten. Overal verschenen antichristelijke Bokser-pamfletten.

Hamer zag het gevaar. Hij zond de bij hem verzamelde paters weg naar veiliger streken. In de brief die hij ze meegaf, schreef hij: 'Ik blijf hier, offer mij geheel op voor het heil van het vicariaat, de Eerw. Missionarissen en Christenen. Moge mijn offer aangenaam zijn aan O.L. Heer en tot heil der Missie verstrekken'. Zijn bekeerlingen wilde hij op dit kritieke moment niet in de steek laten. Op 19 juli 1900 werd Ershisiqingdi veroverd en verwoest. Hamer werd meegevoerd, berecht, onderging de lingchi-marteling en werd terechtgesteld. De Chinezen omwonden hem met watten, goten er olie overheen en staken die aan. Bisschop Hamer werd levend verbrand. Hij was een martelaar geworden.

De moord op bisschop Hamer maakte grote indruk op rooms-katholiek Nederland. De congregatie van Scheut nam het initiatief tot het oprichten van een standbeeld voor de martelaar in zijn geboortestad Nijmegen. Het monument, ontworpen door de Amsterdamse hoogleraar Bart van Hove en medegefinancierd door giften van het koninklijk huis, werd op 28 september 1902 onthuld met een rede van de rooms-katholieke voorman Herman Schaepman, een voormalige studiegenoot van Hamer in 'Rijsenburg'. In jaren van toenemende verzuiling was monseigneur Hamer hèt symbool van de missionaris-martelaar. Nijmegen werd een rooms-katholiek centrum waar zich tal van organisaties, waaronder de Scheutisten, de jezuïeten en een katholieke universiteit gingen vestigen.

Scheut zette een proces tot zaligverklaring van bisschop Hamer in. Het was echter niet eenvoudig betrouwbare getuigen te vinden. Toen de zaak op orde leek, brak de Tweede Wereldoorlog uit. Eind jaren veertig werd de procedure hervat. De Scheutisten namen een gespecialiseerde advocaat in de hand, de Zwitser K. Snider; die had echter te veel van dit soort zaken onder zijn hoede, van grotere ordes, en liet de zaak door een onbekwame assistent afhandelen. Het wachten was vooral op een paus die werkelijk belangstelling had in het voleindigen van processen van zalig- en heiligverklaringen. Zoveel geduld had Scheut niet. De missionarissen waren door de nieuwe communistische leider van China, Mao Zedong, het land uitgedreven. In Europa was er nauwelijks nog aanwas van nieuwe leden. Later maakte de Culturele Revolutie en de secularisatie van noordwest Europa een einde aan alle inspanningen. Scheut, bevreesd voor Chinese represailles bij een zaligverklaring van Hamer, zette het proces-Hamer in de jaren zeventig stop. De martelaar is nooit heilig, zelfs niet zalig verklaard.

A: Correspondentie van Ferdinand Hamer o.a. in het archief van Scheut in het KADOC te Leuven, het archief van de Sainte-Enfance te Rome, het archief van de Propaganda Fide en het archief van de Sancta Congregatio pro Causis Sanctorum te Vaticaanstad, het archief van Propagation de la Foi te Lyon. In het gemeentearchief van Nijmegen bevindt zich correspondentie van de gemeente Nijmegen met paus Pius XII betreffende de mogelijke zaligverklaring van bisschop Hamer.

L: Johannes Drüding, Mgr. Ferd. Hub. Hamer (1840-1900). Bisschop van Trémite i.p.i [Manuscript in het archief van Scheut] (Sittard 1901); A.J. de Wilt, De onthulling van het standbeeld voor Mgr. Hamer en gezellen (Nijmegen 1902); Arn. Suijs, Bisschop Hamer ('s-Hertogenbosch 1904); H.J. Boumans, Bisschop Hamer (Vught 1920); Nic. Schneiders, Mgr. Ferdinand Hamer. Een heldenfiguur uit den Bokser-opstand in China (Roermond 1938); Martin van Oss, 'Ferdinand H. Hamer, missionaris in Oost-Mongolië', in Het Missiewerk. Nederlands Tijdschrift voor Missiewetenschap 33 (1954) 193-205; Louis Morel, Nos martyrs de Chine (Brussel 1961); La Congrégation du Coeur Immaculé de Marie (Scheut). Édition critique des sources. Onder red. van Daniël Verhelst en Hyacinth Daniëls (3 banden; Leuven 1986 - ); Daniël Verhelst en Hyacinth Daniëls, Scheut vroeger en nu, 1862-1987 (Leuven 1991); Ideaal van mijn jeugd 1899-1999. Honderd jaar Scheut in Nederland. Onder red. van Harry Stultiens (Vught 1999); Patrick Taveirne, ‘Monseigneur Ferdinand Hamer’, in Verbiest Koerier (sept. 2000); idem, Han-Mongol encounters and missionary endeavors. A history of Scheut in Ordos (Hetao), 1874-1911 (Leuven 2004); Harry Knipschild, Ferdinand Hamer, 1840-1900. Missiepionier en martelaar in China. Een nieuwe kijk op de missiemethode van de Scheutisten in het noorden van China, en de reactie daarop van de Chinezen (Z.pl. 2005).

I: Katholiek Documentatie Centrum te Nijmegen, Collectie personen, afb. 3a795.

Harry Knipschild


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 6
Laatst gewijzigd op 12-11-2013