Heerma, Enneüs (1944-1999)

 
English | Nederlands

HEERMA, Enneüs (1944-1999)

Heerma, Enneüs, politicus en bestuurder (Rijperkerk 23-12-1944 - Amsterdam 1-3-1999). Zoon van Pieter Heerma, veehouder, en Sijtske Kempenaar. Gehuwd op 8-6-1968 met Anke Govertine Vonkeman (geb. 1946), administratief medewerkster. Uit dit huwelijk werden 2 zoons en 1 dochter geboren.

afbeelding van Heerma, Enneüs

Als derde zoon in een gereformeerd boerengezin van vijf kinderen mocht Enneüs ('Inne') Heerma na de lagere school doorleren. Nadat zijn ouders hun boerderij in de Friese Wouden voor een bedrijf in Oldeboorn hadden verruild, deed hij eerst MULO-B in Heerenveen. Vervolgens behaalde hij in 1963 het diploma HBS-B in Drachten. Op achttienjarige leeftijd ging Heerma politieke wetenschappen studeren aan de Vrije Universiteit in Amsterdam. In 1970 legde hij het doctoraalexamen af, waarna hij in 1971 in dienst trad bij organisatieadviesbureau Van de Bunt in de hoofdstad. Heerma was inmiddels getrouwd, en uit dit huwelijk zouden tussen 1971 en 1977 drie kinderen worden geboren. De zorg voor het gezin zou zijn vrouw Anke later combineren met een administratieve functie in een Amsterdams verzorgingstehuis.

Als gereformeerde student met politieke belangstelling was Heerma in 1967 als vanzelfsprekend toegetreden tot de Anti-Revolutionaire Partij (ARP). Na enige tijd assistent van de ARP-fractie in de Amsterdamse gemeenteraad te zijn geweest kwam hij in maart 1971 zelf voor deze partij in de raad. Toen de fracties van ARP, Christelijk-Historische Unie en Katholieke Volkspartij in de Amsterdamse raad - vooruitlopend op de landelijke fusie - in september 1974 het Christen-Democratisch Appèl (CDA) vormden, werd de dertigjarige Heerma hiervan fractieleider. Dit was opmerkelijk, omdat hij juist ten aanzien van de totstandkoming van een CDA op landelijk niveau bedenkingen koesterde. Samen met een aantal partijgenoten was hij bang dat de antirevolutionaire beginselen in een vermoedelijk door katholieken gedomineerde partij op den duur zouden ondersneeuwen.

Nauwelijks twee maanden na zijn aantreden als fractieleider boekte Heerma een eerste politiek succes, toen hij erin slaagde een wig te drijven tussen de progressieve partijen, die de meerderheid in de gemeenteraad uitmaakten. Bij de eindstemming over de aanleg van het oostelijke traject van de Amsterdamse metro staakten de stemmen, doordat de CDA-fractie zich om tactische redenen van stemming onthield. Nadat het voorstel van burgemeester en wethouders daarmee was verworpen, leidde verschil van opvatting tot onenigheid binnen het college en tussen de wethouders en hun politieke achterban. Uiteindelijk zou dit het einde inluiden voor het linkse programcollege, een jaar later. Het CDA kon daarmee zijn intrede doen in het dagelijks bestuur van Amsterdam, waarin werd samengewerkt met de Partij van de Arbeid (PvdA), Democraten '66 en de Volkspartij voor Vrijheid en Democratie (VVD).

In september 1978 werd Heerma wethouder van Economische Zaken en Luchtvaart- en Havenaangelegenheden, een portefeuille die na de raadsverkiezingen van 1982 werd aangevuld met Openbare Werken. Tevens viel hem in dat jaar het loco-burgemeesterschap ten deel. Vanaf het begin was de nieuwe wethouder er veel aan gelegen de verstoorde relatie tussen de gemeente en het bedrijfsleven te verbeteren. Hij slaagde erin verscheidene bedrijven - waaronder buitenlandse - en daarmee extra werkgelegenheid naar Amsterdam te halen.

Een groot succes behaalde Heerma in januari 1983. Samen met de extraverte PvdA-wethouder van Stadsvernieuwing J.L.N. Schaefer - in politiek, maar vooral in karakterologisch opzicht de tegenpool van de degelijke en eerder bescheiden Heerma - wist hij toen de dreigende sluiting van de scheepswerf Amsterdamse Droogdok Maatschappij te voorkomen. Doordat zij in een 111 uur durende, vrijwel ononderbroken onderhandelingsmarathon onverwachte financiële middelen wisten te vinden, werd de werkgelegenheid van duizenden werknemers in de Amsterdamse haven vooralsnog gered. Heerma boekte overigens niet uitsluitend successen. Zo liep het onder de verantwoordelijkheid van de wethouder vallende prestigieuze Stopera-project op een financieel debacle uit. Deze nieuwbouw van stadhuis, annex muziektheater werd veel duurder dan was begroot.

Na vijftien jaar verruilde Heerma de gemeente- voor de landspolitiek. Als wethouder had hij veel waardering en gezag verworven, wat in Den Haag niet onopgemerkt was gebleven. Op 17 juli 1986 trad hij als staatssecretaris van Economische Zaken, speciaal belast met buitenlandse handel, toe tot het tweede kabinet-Lubbers, een coalitie van CDA en VVD. Amsterdam zag hem ongaarne vertrekken, zo zeer had deze 'Friese gastarbeider' - zoals Heerma zichzelf typeerde - zich voor de hoofdstad ingespannen.

Nog maar net ingewerkt maakte Heerma na drie maanden, op 27 oktober 1986, de overstap naar het departement van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, waar hij zijn voortijdig afgetreden partijgenoot G.Ph. Brokx als staatssecretaris opvolgde. Tijdens zijn bijna achtjarige ambtsperiode - tot 22 augustus 1994 - zou Heerma enkele ingrijpende veranderingen tot stand brengen. In de nota Volkshuisvesting in de jaren negentig. Van bouwen naar wonen (1988) ontvouwde hij zijn plannen voor een terugtredende overheid, wat vooral neerkwam op decentralisatie van verantwoordelijkheden en verzelfstandiging van de afzonderlijke plaatselijke woningcorporaties. Deze ingrijpende wijziging in het woningbouwbeleid, die de centrale overheid vele miljarden guldens zou besparen en die als 'bruteringsoperatie' is bekend geworden, werd eind 1993 zonder noemenswaardige tegenstand door de Tweede Kamer aangenomen.

Daarnaast wilde Heerma graag een sociaal volkshuisvestingsbeleid voeren. Toen onder de kabinetten Lubbers-II (1986-1989) en Lubbers-III (1989-1994) grootscheepse bezuinigingen werden doorgevoerd, wist de staatssecretaris - bekend met de problemen van de oude volkswijken in de grote steden - een vergaande aantasting van de individuele huursubsidie voor de laagste inkomens te verhinderen.

In 1989 verruilde het CDA de VVD als regeringspartner voor de PvdA. Bij de formatie van het het derde kabinet-Lubbers gold Heerma enige tijd als kandidaat voor een ministerspost. Tevens werd zijn naam genoemd als mogelijke fractievoorzitter. Maar om partijpolitieke redenen kwam het er in beide gevallen niet van en werd zijn staatssecretariaat gecontinueerd - overigens allerminst tegen zijn zin. Naast de genoemde wapenfeiten dient de Huisvestingswet te worden vermeld, die Heerma in 1992 in het Staatsblad bracht. Deze wet maakte het de afzonderlijke gemeenten mogelijk een meer op de plaatselijke situatie toegesneden woningdistributiestelsel te hanteren.

In zijn jaren als staatssecretaris had Heerma zich nauwelijks als een typische partijpoliticus geprofileerd. Dit veranderde toen er onrust de CDA-gelederen binnensloop, veroorzaakt door slechte opiniepeilingen, onenigheid over het verkiezingsprogramma en wrevel over het in sommige ogen te opzichtige optreden van L.C. Brinkman, de beoogde opvolger van premier Lubbers als politiek leider van het CDA. Heerma was bepaald geen bewonderaar van Brinkmans optreden. Voor hem was 'het openbaar bestuur een heel serieuze zaak', waarmee 'niet frivool moet worden omgegaan' (Vrij Nederland, 25-12-1993). Hij schrok bovendien van de arrogantie van de macht die zich van sommige leden van zijn partij - met het ongekende aantal van 54 zetels de grootste Tweede-Kamerfractie - leek te hebben meester gemaakt en die hem, met de minderheidspositie van de christen-democraten in de Amsterdamse gemeenteraad nog in gedachten, een doorn in het oog was. Door deze onafhankelijke opstelling had Heerma zich feitelijk voor het eerst meer dan uitsluitend als bewindspersoon gemanifesteerd.

Toen het CDA bij de verkiezingen van mei 1994 in één klap twintig Kamerzetels verloor, belandde de partij in de oppositiebanken. Op 18 augustus van dat jaar koos de fractie met grote meerderheid de op 17 mei tot Kamerlid beëdigde Heerma tot haar nieuwe voorzitter, als opvolger van Brinkman, die de consequenties uit de verkiezingsnederlaag had getrokken. Evenals bij zijn overstap van Amsterdam naar Den Haag in 1986 aanvaardde Heerma slechts de verantwoordelijkheid omdat hij - naar eigen zeggen - geen argumenten had om 'nee' te zeggen.

Heerma's politieke leiderschap stond van begin tot einde onder een ongelukkig gesternte. De partij was na de verkiezingsnederlaag in een ernstige identiteitscrisis beland en de gedecimeerde en sterk gouvernementeel gerichte fractie had behoefte aan duidelijk leiderschap. De voormalige staatssecretaris moest al zijn bestuurlijke ervaring aanspreken om de partij 'door de woestijn te leiden', zoals Heerma het zelf in de tale Kanaäns verwoordde. Daarbij had hij ten minste twee dingen tegen. In de eerste plaats kregen hij en de fractie in feite niet de tijd zich na het verkiezingsdebacle van 1994 te hervinden. Daarbij kwam de kritiek van politieke tegenstanders, maar ook uit de eigen gelederen op het vaak ontbreken van een krachtig en eigen CDA-geluid in de Tweede Kamer. Verder beschikte Heerma niet over de moderne communicatieve vaardigheden die zijn nieuwe rol vereiste. Hij leidde de fractie enigszins paternalistisch, zoals hij als staatssecretaris zijn ambtenaren placht aan te sturen. In het debat nam hij vaak een krampachtige en afwachtende houding aan, waardoor kern en inhoud van zijn redevoeringen dikwijls niet op hun waarde werden geschat en zijn rol als leider van de grootste oppositiepartij onvoldoende uit de verf kwam.

Uiteindelijk had Heerma het meest te duchten van onbehagen in eigen kring. Toen hij in december 1995 lucht kreeg van anoniem geuite twijfel aan zijn leiderschap, dreigde hij met opstappen, zo ontdaan was hij over deze 'ratten in de fractie' (geciteerd in: Versteegh, 126). Slechts met grote moeite kon hij van dit voornemen worden afgehouden. Wel had hij enkele maanden eerder gehoord dat het CDA-bestuur in Heerma niet de lijsttrekker voor de toekomst zag, maar dat hij - bij gebrek aan een alternatief - als fractievoorzitter voorlopig kon aanblijven. Het weerhield de geplaagde Heerma er intussen niet van veel tijd en energie in het herstel van het gezag van partij en fractie te steken.

Voor Heerma was de maat vol toen ook prominente CDA'ers als de oud-ministers A.A.M. van Agt en W.K.N. Schmelzer via de media openlijke kritiek op Heerma spuiden - Van Agt: 'te voorzichtig, te prudent, te bangelijk' - en vice-fractievoorzitter J.G. de Hoop Scheffer nadrukkelijk naar voren werd geschoven. Toen deze in het voorjaar van 1997 als lijsttrekker voor de Kamerverkiezingen van 1998 werd aangewezen, hield Heerma het voor gezien. Op 27 maart droeg hij de voorzittershamer aan De Hoop Scheffer over en kort daarna, op 9 april, gaf hij zijn parlementszetel op, omdat hij zijn opvolger 'niet voor de voeten wilde lopen'.

Heerma stond op het punt tot burgemeester van Hilversum te worden benoemd toen in het najaar van 1997 zich bij hem de eerste tekenen van longkanker openbaarden. Nadat er enige tijd hoop op herstel was geweest, overleed hij in het vroege voorjaar van 1999 op 54-jarige leeftijd.

Het weinig gelukkige politiek leiderschap van het CDA heeft, mede omdat het zijn laatste belangrijke publieke functie was, de beeldvorming over Enneüs Heerma onevenredig zwaar bepaald. Ten stadhuize en op het departement was deze geboren bestuurder meer op zijn plaats dan in de vergaderzaal van de Tweede Kamer, waar hij als ringvechter tekort schoot. Alle mediatrainers en -adviseurs - hij schoor op hun advies zelfs zijn onafscheidelijke ringbaardje af - konden Heerma er niet van overtuigen dat het in de politiek van de jaren negentig niet meer aankwam op wát men zei, maar vooral op hóe men het zei. 'Soberheid past bij een kind van Kuyper', legde hij zichzelf op, en hij voelde zich vooral verbonden met hen die dezelfde nuchterheid toonden. Hoezeer ook vergroeid met het politieke métier voelde hij zich toch vooral thuis bij zijn zeer hechte gezin en in de weilanden van zijn Friese 'heitelân' dat - hoewel hij reeds lang Amsterdammer was geworden - grote aantrekkingskracht op hem bleef uitoefenen en waar hij, wanneer de tijd het toeliet, urenlang van de kieviten en andere weidevogels kon genieten.

L: Behalve necrologieën o.a. door Kees Versteegh, in NRC Handelsblad, 2-3-1999, door Hans Goslinga, in Trouw, 3-3-1999, door Jan Hoedeman, in de Volkskrant, 3-3-1999, door Max van Weezel, in Vrij Nederland, 6-3-1999, door Willem Aantjes, in HN Magazine, 13-3-1999 en door Helmer Koetje, in Jaarboek Parlementaire Geschiedenis 1999 ('s-Gravenhage 1999) 134-139: John Kroon, 'Op Enneüs Heerma zit een Friese kop', in NRC Handelsblad, 18-6-1990; interview door Marcel ten Hooven, in Trouw, 11-7-1992; interview door Leonard Ornstein en Max van Weezel, in Vrij Nederland, 25-12-1993; interview door Kees Versteegh en John Kroon, in NRC Handelsblad, 21-3-1994; interview door Frits Baltesen en Alain van der Horst, in HP/De Tijd, 24-2-1995; interview door Cisca Dresselhuys, in Opzij 23 (1995) 5 (mei) 76-83; interview door Hans Goslinga, Trouw, 15-3-1997; Marcel Metze, De stranding. Het CDA van hoogtepunt naar catastrofe (Nijmegen 1995); Pieter Gerrit Kroeger en Jaap Stam, De rogge staat er dun bij. Macht en verval van het CDA, 1974-1998 (Amsterdam 1998); Kees Versteegh, De honden blaffen. Waarom het CDA geen oppositie kan voeren (Amsterdam 1999).

I: CD/Actueel, 17-9-1994, p. 17 [Foto: Mieke Schlaman].

W. Slagter


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 6
Laatst gewijzigd op 12-11-2013