Heijn, Albert (1865-1945)

 
English | Nederlands

HEIJN, Albert (1865-1945)

Heijn, Albert, ondernemer (Oostzaan 15-10-1865 - Amsterdam 13-11-1945). Zoon van Jan Heijn, winkelier, en Antje de Ridder. Gehuwd op 27-5-1887 met Neeltje de Ridder (1869-1946). Uit dit huwelijk werden 2 zoons en 6 dochters geboren, van wie 1 dochter jong overleed.

afbeelding van Heijn, Albert

De ouders van Albert Heijn dreven een goedlopende winkel met een zeer breed assortiment, die hen in Oostzaan tot aanzien en welstand bracht. Zijn vader ontwikkelde daarnaast allerlei andere activiteiten; hij was wethouder en hielp mee met de oprichting van een stoomveerdienst op Amsterdam en een brandverzekering. Albert was de tweede zoon in een gezin dat uiteindelijk zes kinderen zou tellen. Hij kon goed leren en mocht als enige van de kinderen naar de HBS in Zaandam, waar hij het overigens maar één leerjaar uithield. Hij ging daarop bij zijn ouders in de winkel werken Heijn gaf hier blijk van grote aanleg voor het winkeliersvak. Toen hij in 1887 op 21-jarige leeftijd trouwde met zijn plaatsgenote Neeltje de Ridder - een nichtje van zijn moeder - , mocht hij van zijn ouders hun winkel voor het niet geringe bedrag van 4.600 gulden overnemen. Vier maanden na het huwelijk werd hun eerste kind geboren; tot 1905 zouden er nog zeven volgen.

Heijns succes als ondernemer steunde voor een deel op zijn karakter. Hij was joviaal en graag gezien in Oostzaan en omgeving. Hij speelde cornet in de harmonie, en zijn bijnaam 'Ab de Danser' duidt op charmes die niet iedere kruidenier bezit. Daarnaast begreep Heijn echter welke kant de detailhandel opging. Toen hij de zaak van zijn ouders overnam, verkeerde de branche namelijk in een zeer dynamische periode. De toename van industrieel gefabriceerde consumentenproducten en de versnelling van het vervoer bevorderden de opkomst van het grootwinkelbedrijf in de vorm van kettingbedrijven. Vanuit de warenhuizen verspreidde dergelijke winkels zich naar de confectie- en naar de levensmiddelenbranche.

Deze ontwikkeling bedreigde het voortbestaan van winkels, zoals die van Heijn. Zijn ouders hadden eigenlijk een klein warenhuis gedreven, met een assortiment dat reikte van levensmiddelen tot meubels, brandstof en allerhande landbouwbenodigdheden. Evenals bijvoorbeeld Simon de Wit en P. de Gruijter & Zoon, die min of meer gelijktijdig hun eerste winkels openden, onderkende Heijn de toekomstmogelijkheden van specialisatie op één bepaalde branche, gekoppeld aan schaalvergroting. Hoewel hij nog geruime tijd een breed gesorteerde grossierderij aanhield, verkleinde hij zijn winkelassortiment drastisch tot kruidenierswaren als levensmiddelen, thee en koffie, terwijl hij tegelijkertijd probeerde met innovatieve reclamemiddelen zijn klantenkring uit te breiden.

In 1895 waagde Heijn een grote stap door in Purmerend zijn eerste filiaal te openen. De spiksplinternieuwe winkel was geheel ontworpen overeenkomstig Heijns bedrijfsfilosofie: licht, modern en stijlvol, maar zonder kostbare opsmuk. Daarmee mikte hij op een breed publiek, of, zoals hij het in zijn reclame uitdrukte, 'arm èn rijk kunnen bij mij hun inkoopen doen', dit in tegenstelling tot een concurrent als De Gruijter, die het deftige segment opzocht. Heijns formule sloeg dadelijk aan, en vier jaar later bezat hij vijf winkels in Noord- en Zuid-Holland. Omdat deze niet langer vanuit Oostzaan konden worden bevoorraad, verhuisde Heijn eind 1899 naar een woning met aangebouwd pakhuis in Zaandam.

Om zich geheel op het grootwinkelbedrijf te kunnen concentreren opende Heijn met opzet geen zaak in zijn nieuwe woonplaats, zodat hij en zijn vrouw Neeltje verschoond bleven van de voortdurende aanloop van klanten die het gezinsleven tot dan toe beheerst had. Eenmaal weg uit Oostzaan nam hij geleidelijk ook wat afstand van de Nederlandsche Hervormde Kerk en ontwikkelde hij zich tot een enthousiast vrijmetselaar, wat hij tot het eind van zijn leven zou blijven.

Vanuit de nieuwe basis in Zaandam groeide Heijns bedrijf zeer snel, tot 23 filialen in 1907 en bijna 50 in 1914, waarmee Albert Heijn qua omvang - na W. van Amerongen - de tweede kruidenier van Nederland werd. Bij deze snelle expansie greep Heijn ook wel eens mis. Experimenten met een sigarenwinkel en een vleeswarenzaak mislukten; herhaaldelijk bleken de gekozen locaties toch niet geschikt voor een filiaal. Een Rotterdamse vestiging leverde zoveel teleurstellingen op dat Heijn de stad helemaal opgaf.

Om een deftiger clientèle te trekken kregen de winkels geleidelijk een chiquer aanzien en kwamen er meer luxeartikelen in het assortiment. Tegelijkertijd ontwikkelde Heijn huismerkartikelen, die ten dele in eigen fabrieken werden vervaardigd. Vanaf 1910 verkocht hij Albert Heijn chocolade, gevolgd door zeep. Het jaar daarop begon in Zaandam een bescheiden productie van koekjes, wat later die van ontbijtkoek, suikerwerk en ten slotte chocolade. Ook het koffiebranden werd van een ambachtelijke naar een fabrieksschaal getild. Met zijn eigen productie wilde Heijn onafhankelijker komen te staan van fabrikanten, die hem niet altijd de gewenste kwaliteit konden leveren in een volume en tegen een prijs die hem bevielen. De fabrieken bleven dus ondergeschikt aan het winkelbedrijf, en de huismerkartikelen kwamen naast en niet in de plaats van andere merken. Ook in dit opzicht verschilde Heijn van De Gruyter, wiens winkels als verlengstuk van zijn fabrieken alleen eigen artikelen verkochten.

In 1915 hadden de zaken zo'n omvang aangenomen dat Heijn een directie benoemde, waarin zijn zoon Gerrit, zijn schoonzoon Johan Hille en wat later ook zoon Jan Heijn plaatsnamen. Het bedrijfsbestuur onderging vervolgens een hoognodige reorganisatie. De omzet bedroeg inmiddels omstreeks vier miljoen gulden, maar de centrale administratie was nog die van een eenmanszaak, met een enkelvoudige boekhouding zonder scheiding tussen bedrijf en huishouden. Voorzien van een moderne administratie hervatte Heijn in 1918 zijn expansie, na de stagnatie tijdens de Eerste Wereldoorlog. Tevens verzekerde hij de bedrijfscontinuïteit door in 1920 zijn firma om te zetten in de naamloze vennootschap Maatschappij tot Exploitatie van Albert Heijn's Fabrieken en Handelszaken. Jan en Gerrit Heijn namen met Hille de leiding over; Albert Heijn deed een stap terug en werd president-commissaris.

Heijns terugtreden getuigt van een zelfinzicht dat bij concernbouwers niet vanzelfsprekend is. Zijn bedrijf was nu volwassen en stond voor een nieuwe fase van concurrentiestrijd met andere grootwinkelbedrijven en met grote fabrikanten. Hoewel pas 55 jaar oud en energiek genoeg om leiding te blijven geven, besefte Heijn waarschijnlijk dat hij de gaven en misschien ook het geduld miste voor de complicaties en formele procedures die de zaken inmiddels met zich brachten. Hij bleef nauw bij zijn bedrijf betrokken en doteerde bijvoorbeeld in 1925 uit eigen zak 50.000 gulden voor de stichting van een premievrije sociale regeling voor het personeel. Maar hij verhuisde uit Zaandam, eerst naar Aerdenhout, vervolgens naar Amsterdam, en wijdde zich aan andere besognes. Het kenmerkt Heijn dat hij nauwelijks commissariaten aannam en zich - naast zijn liefhebberijen schaken en bridge - liever bezighield met actieve zaken.

Buiten de levensmiddelendetailhandel bleek Heijns slag echter minder trefzeker. Hij kreeg onvoldoende greep op een door hem overgenomen garagebedrijf met vestigingen in Amsterdam en in Den Haag, zodat hij de leiding uiteindelijk aan zijn zoons overdeed. Heijn wist zijn zoons eveneens te interesseren voor zijn idee om op deftige winkellocaties - zoals de Amsterdamse Kalverstraat - luxe lunch- en tearooms onder de naam 'Formosa' te vestigen, maar het verwachte succes bleef uit. Een cacaofabriek waarbij Heijn nauw betrokken was, ging failliet in 1924. Onder leiding van de tweede generatie bleef het kruideniersbedrijf zich echter zeer voorspoedig ontwikkelen. Bij het veertigjarig bestaan in 1927 verleende koningin Wilhelmina Albert Heijn het felbegeerde predicaat hofleverancier, een fraai blijk van de waardering die de zaak intussen had verworven. Over Heijns laatste jaren is weinig bekend. Een half jaar na de bevrijding, eind 1945, overleed hij op tachtigjarige leeftijd. Hij werd gecremeerd in Driehuis-Westerveld, wat voor die tijd vrij ongebruikelijk was.

Als pionier van het Nederlandse grootwinkelbedrijf bouwde Albert Heijn een zaak op die binnen één generatie tot een begrip uitgroeide. Hij gaf dat bedrijf bovendien principes mee die de basis vormden voor een verdere, succesvolle ontwikkeling: kwaliteit voor een kiene prijs, alertheid op nieuwe ontwikkelingen, nauwe betrokkenheid bij de klant, zorg voor het personeel. Geleid door die beginselen wisten zijn kinderen en kleinkinderen het bedrijf steeds met de maatschappij te laten evolueren. Zodoende bleef Albert Heijns naam en bedrijf springlevend, terwijl zijn oorspronkelijke concurrenten allemaal uit het straatbeeld verdwenen.

A: Collectie-Albert Heijn senior in het archief van de Koninklijke Ahold te Zaandam.

L: H.G. Cannegieter, 'Karakterschets. Albert Heyn', in Morks Magazijn 30 (1928) II, 57-68; J.W. Groesbeek, Drie eeuwen Heijn aan de Zaan, 1645 - 1945 [familieuitgave 1987]; J.L. de Jager, Arm en rijk kunnen bij mij hun inkopen doen. De geschiedenis van Albert Heijn en Koninklijke Ahold (Baarn 1995); idem, Albert Heijn. De memoires van een optimist (Baarn 1997) 15-27.

I: J.L. de Jager, Arm en rijk kunnen bij mij hun inkopen doen. De geschiedenis van Albert Heijn en Koninklijke Ahold (Baarn 1995) 19.

J.P.B. Jonker


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 6
Laatst gewijzigd op 12-11-2013