Hulst, Hendrik Christoffel van de (1918-2000)

 
English | Nederlands

HULST, Hendrik Christoffel van de (1918-2000)

Hulst, Hendrik Christoffel van de, sterrenkundige (Utrecht 19-11-1918 - Leiden 31-7-2000). Zoon van Willem Gerrit van de Hulst, hoofd van een lagere school, en Jeannette Maan. Gehuwd op 29-5-1946 met Wilhelmina Mengerink (geb. 1922), psychologe. Uit dit huwelijk werden 2 zoons en 2 dochters geboren.

afbeelding van Hulst, Hendrik Christoffel van de

In het gezin waarin Henk van de Hulst als vierde kind, samen met twee broers en drie zusters, opgroeide, werd het Nederlands-hervormde geloof met ernst beleden. Zijn vader was hoofd van een christelijke lagere school, maar genoot vooral bekendheid als de schrijver van vele in protestantse kringen populaire kinderboeken. Als kind was Henk ziekelijk en dus veel thuis, maar de schoolprestaties leden daar niet onder. Toen hij in 1930 naar het Christelijk Gymnasium in Utrecht ging, had hij alle opgaven uit het meetkundeboek voor de eerste klas al gemaakt. Na het eindexamen (gymnasium-ß) ging hij in 1936 in Utrecht wis- en natuurkunde studeren, hoewel ook een studie aan de Technische Hoogeschool in Delft was overwogen.

Aanvankelijk lag Van de Hulsts belangstelling bij de natuurkunde, maar na kennismaking met de nieuwe hoogleraar sterrenkunde M.G.J. Minnaert koos hij voor de astronomie. Tijdens zijn studie - in 1939/1940 onderbroken door de mobilisatie - werd Van de Hulst betrokken bij bestudering van het zonnespectrum, het onderzoeksterrein van Minnaert. Zijn afstuderen werd bemoeilijkt door het feit dat de laatstgenoemde in 1942 door de Duitse bezetter werd opgesloten in het gijzelaarskamp in Sint-Michielsgestel, maar schriftelijk contact bleef mogelijk. Ook al was Van de Hulst in het voorjaar van 1943 klaar met zijn doctoraalstudie, afstuderen stelde hij uit tot na de bevrijding. Hij werkte in de laatste bezettingsjaren als assistent op de Utrechtse sterrenwacht.

In 1941 had Minnaert Van de Hulst gewezen op een prijsvraag van de Leidse faculteit van Wis- en Natuurkunde over het ontstaan, de groei en het effect op het sterrenlicht van het microscopische gruis in de interstellaire ruimte. Hoewel het antwoord dat Van de Hulst begin 1942 opstuurde, niet werd bekroond, kreeg het vanwege de getoonde 'rijpe wetenschappelijke geest' wel een eervolle vermelding. Door de inzending kwam Van de Hulst in contact met de Leidse sterrenkundige J.H. Oort, een van de beoordelaars. Deze nodigde hem en de twee andere inzenders uit hun bevindingen te presenteren op een bijeenkomst van de Nederlandsche Astronomen Club in januari 1943 in Leiden, wat leidde tot een gemeenschappelijke publicatie 'De vorming van vaste deeltjes in het interstellaire gas' in het Nederlandsch Tijdschrift voor Natuurkunde (10 (1943) 238-257). Op uitnodiging van Oort was Van de Hulst ook van begin januari tot begin april 1944 als student-onderzoeker werkzaam op de Leidse sterrenwacht.

Het verblijf in Leiden bracht een beslissende wending in het leven van Van de Hulst. Oort wist van Amerikaans onderzoek over nog raadselachtige radiostraling vanuit de ruimte, aanvankelijk gezien als hinderlijke ruis die het intercontinentale radioverkeer stoorde, later opgevat als een mogelijk nieuwe bron voor de kennis van de bouw van het universum. Deze radiostraling - met grote golflengtes - werd niet gesmoord door interstellaire materie, zodat daarmee dieper in de kosmos kon worden gekeken dan met gewoon zichtbaar licht. Oort vroeg Van de Hulst te onderzoeken of er in het radiospectrum ook een spectraallijn voorkwam. Spoedig vond Van de Hulst dat neutraal waterstof een spectraallijn van 21 cm golflengte kende en dat er voldoende waterstof in het heelal was om deze lijn te kunnen detecteren. Op een door Oort belegde bijeenkomst van de Nederlandsche Astronomen Club op 15 april 1944 in Leiden deed Van de Hulst deze voorspelling, die op dat moment nog van zuiver theoretische aard was.

Na de bevrijding was Oort onmiddellijk begonnen aan de bouw van een radiotelescoop, en in 1951 slaagde hij erin de spectraallijn van waterstof waar te nemen. Op basis hiervan was het mogelijk de spiraalvormige structuur van het melkwegstelsel aan te tonen. Zodoende beschikte de sterrenkunde over een venster op de ruimte dat ook openstaat wanneer de lucht bedekt is met wolken; in Nederland niet ongebruikelijk. Op het moment dat Oort zijn eerste radiotelescoop begon te bouwen, moest Van de Hulst echter nog afstuderen. Dat gebeurde in september 1945. Driekwart jaar later, op 17 juni 1946, promoveerde hij bij Minnaert in Utrecht cum laude op het proefschrift Optics of spherical particles. Hierin bouwde Van de Hulst voort op het onderzoek over lichtverstrooiing in de ruimte dat het onderwerp was geweest van zijn inzending op de Leidse prijsvraag. Hij slaagde erin de hoogst abstracte theorie van de lichtverstrooiing van Mie toe te passen op de waarnemingen van het licht dat ons uit de ruimte bereikt en tegelijk deze theorie verder te verfijnen.

Tweeënhalve week voor zijn promotie was Van de Hulst getrouwd met Wil Mengerink, een studente sterrenkunde die hij in 1943 had leren kennen op het dak van de Utrechtse sterrenwacht. Later zwaaide zij om naar de psychologie, waarin ze later ook werkzaam zou zijn. Eerst vertrok het echtpaar echter in de zomer van 1946 naar de Verenigde Staten. Een Amerikaanse sterrenkundige van Nederlandse afkomst, G.P. Kuiper, die als officier in het Amerikaanse leger na de Tweede Wereldoorlog door Europa reisde, had kennisgemaakt met Van de Hulst en hem uitgenodigd na zijn promotie een tijd als onderzoeker te komen werken op Yerkes Observatory van de Universiteit van Chicago, waar ook Kuiper zelf werkte. Tijdens dit verblijf - van 1946 tot 1948 - zette Van de Hulst zijn werk over lichtverstrooiing voort, maar deed hij ook, in het team van Kuiper, onderzoek naar de bouw van het zonnestelsel. Dit zou leiden tot het hoofdstuk 'The chromosphere and the corona' in Kuipers compendium The Sun (1953).

Hoewel er ook aanbiedingen in de Verenigde Staten waren, keerde Van de Hulst in september 1948 terug naar Nederland, waar Oort hem een lectoraat in de sterrenkunde in Leiden had aangeboden. Hij doceerde er astrofysica en - als een van de eersten in de wereld - radiosterrenkunde; de laatstgenoemde colleges zouden in 1951 verschijnen als A course in radioastronomy. In 1952 werd Van de Hulst buitengewoon hoogleraar en in 1955 gewoon hoogleraar, en ondanks verleidelijke aanbiedingen van elders is Van de Hulst tot zijn emeritaat in 1984 de Leidse universiteit trouw gebleven. Tussendoor was hij gastdocent en onderzoeker in Harvard (1951), het California Institute of Technology in Pasadena (1954) en Columbia University in New York (1962/1963).

In Leiden was Van de Hulst jarenlang de naaste collega van de dominante Oort, en door zijn nuchtere, beschouwende aard was Van de Hulst in staat het niet alleen met Oort uit te houden, maar ook een goede samenwerking op te bouwen. Zijn werk laat een grote variatie aan onderwerpen zien: interstellaire gassen, radioastronomie, de bouw van het melkwegstelsel, lichtverstrooiing en het zonnestelsel. Als generalist onder de sterrenkundigen trok Van de Hulst ook vele promovendi aan; in totaal heeft hij 28 proefschriften begeleid. Zijn lijvige monografie uit 1957 Light scattering by small particles vond ook verspreiding buiten de kring van sterrenkundigen. In 1981 zou het inmiddels klassieke werk nog worden herdrukt door Dover Publications in New York.

De carrière van Van de Hulst kreeg in 1958 een nieuwe wending toen Oort hem vroeg - zelf was hij verhinderd - om naar een bijeenkomst van de International Council of Scientific Unions (ICSU) in Londen te gaan. Daar werd - nog onder de indruk van de lancering van de Russische satelliet Spoetnik I in oktober 1957 - gesproken over mogelijkheden de vreedzame exploratie van de ruimte te bevorderen. Met dit doel werd ter plaatse het Committee on Space Research (COSPAR) opgericht. Als vertegenwoordiger van een klein land werd Van de Hulst aangewezen als voorzitter van COSPAR. 'I was catapulted into a space career', zei hij daarover later: toen hij naar Londen ging wist hij amper wat de ICSU was, toen hij terugkwam stond hij in het centrum van het internationale ruimteonderzoek.

Van de Hulst bleek op dit terrein een verstandig organisator, en spoedig was hij ook op Europees niveau actief. Van 1960 tot 1975 werkte hij mee aan de opbouw van de European Space Research Organisation (ESRO), de Europese organisatie voor ruimteonderzoek, en van 1975 tot 1986 was hij nauw betrokken bij de European Space Agency (ESA), die uit ESRO was voortgekomen. Sinds 1958 lid van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen had hij zitting in de Commissie voor Geofysica en Ruimte Onderzoek (GROC), die door de Akademie was opgericht; van 1959 tot 1984 was hij hiervan voorzitter. Door zijn werk voor deze commissie was Van de Hulst nauw betrokken bij de bouw van allerlei instrumenten die - in internationaal verband - in Nederland voor het ruimteonderzoek werden gebouwd, zoals de twee satellieten ANS (1974) en IRAS (1983).

Door zijn betrokkenheid bij het ruimteonderzoek nam de internationale reputatie van Van de Hulst snel toe, en dit leidde tot een groot aantal onderscheidingen en lidmaatschappen van wetenschappelijke organisaties. In 1955 kreeg hij - pas 37 jaar oud - zowel de Eddington Medal van de Britse Royal Astronomical Society als de Henry Draper Medal van de Amerikaanse National Academy of Sciences. Later ontving hij nog de Rumford Medal van de Britse Royal Society (1964), de Bruce Medal van de Astronomical Society of the Pacific in San Francisco (1978) en - lang na zijn emeritaat - de Karl Schwarzschild Medaille van de Duitse Astronomische Gesellschaft (1995). Lid, buitenlands lid of erelid was Van de Hulst van onder andere de American Philosophical Society (1960), de American Academy of Arts and Sciences (1960), de National Academy of Sciences (1976), de Royal Society (1991) en de American Astronomical Society (1993).

Toch was Van de Hulst niet iemand die alleen maar leefde voor de sterrenkunde. Al in 1953 had hij samen met de filosoof C.A. van Peursen een boek over de grondslagen van de natuurwetenschappen gepubliceerd, Phaenomenologie en natuurwetenschap. Bezinning op het wereldbeeld, waarin hij overigens tot de sceptische conclusie komt dat een goede filosofische onderbouwing van de natuurwetenschap niet mogelijk is. In de jaren tachtig raakte Van de Hulst geïnteresseerd in psychotherapie. Samen met zijn vrouw Wil, die als psychologe groepstherapieën leidde met nadruk op Tibetaanse contemplatie, nam hij geregeld deel aan workshops psychotherapie overal in Europa. Het gaf hem een bevrediging die hij niet meer vond in het Nederlands-hervormde geloof dat hij van huis uit had meegekregen.

Na zijn emeritaat in 1984 bleef Van de Hulst actief in de wetenschap en bezocht hij nog bijna dagelijks de sterrenwacht of het astrofysisch laboratorium in Leiden. Ook bleef hij geregeld publiceren. Vanaf 1995 ging zijn gezondheid echter geleidelijk achteruit. Nadat een calciumdeficiëntie was geconstateerd - en verholpen - leek hij weer de oude te worden, totdat hij in 1999 opnieuw sterk vermagerde en een niet te opereren longtumor werd geconstateerd. Van de Hulst nam het bericht stoïcijns op en vroeg de arts: 'Ik hoef me dus geen zorgen te maken over de wisseling van het millennium', waarop de arts zei: 'Nee, dat hoeft u niet' (Habing, in Levensberichten). Halverwege het jaar 2000 overleed Van de Hulst, helder tot op het laatst.

De wijze waarop Henk van de Hulst zijn levenseinde onderging, kenmerkte hem ten volle. Hij was nuchter, relativerend, beschouwelijk. In gezelschappen was hij nooit degene die de boventoon voerde, maar hij imponeerde wel door de antwoorden die hij gaf en de gezichtspunten die hij aandroeg. Door zijn sterke gevoel voor de betrekkelijkheid der dingen en zijn analytische inslag hield hij zich staande en veroverde hij een eigen plaats in een wereld met grote ego's. 'Hij was een man met vele talenten, maar niet met een eigen missie', aldus een van zijn naaste collega's. 'Hij arbeidde waar hij dacht dat hij kon bijdragen, maar had geen diepgevoelde behoefte uit zichzelf iets groots tot stand te brengen' (Habing, 35).

Juist door deze instelling heeft Van de Hulst echter veel voor de sterrenkunde betekend. Zijn voorspelling - daartoe aangespoord door Oort - dat er voldoende interstellaire waterstof was om een spectraallijn bij 21 cm op te kunnen vangen gaf een beslissende wending aan de radioastronomie, die het sterrenkundig onderzoek in de 20ste eeuw fundamenteel veranderde. Ook zijn werk over lichtverstrooiing - uitgelokt door een Leidse prijsvraag, waar Minnaert hem op wees - maakte internationaal veel indruk, terwijl door het werk dat Van de Hulst op het terrein van het ruimteonderzoek deed - daartoe wederom op het spoor gezet door Oort - Nederland een leidende rol speelde op dit nieuwe onderzoeksterrein. Door dit alles heeft Van de Hulst de positie van Nederland als de kleinste van de grote mogendheden in de sterrenkunde nogmaals bevestigd.

A: Typoscript van een interview door David DeVorkin in The Niels Bohr Library van de American Physical Society te Washington D.C. (Verenigde Staten).

P: Een lijst van (geselecteerde) publicaties van Van de Hulst in het onder L genoemde levensbericht van Van Woerden. Een uitvoeriger bibliografie op de website van de afdeling Natuur- en Sterrenkunde van de Sonoma State University (Californië, Verenigde Staten): http://www.phys-astro.sonoma.edu/brucemedalists/vandeHulst/index.html [17-1-2008].

L: Behalve necrologieën o.a. door Harm Habing, in NRC Handelsblad, 2-8-2000, door Barbara L. Welther, Bulletin of the American Astronomical Society 32 (2000) 1688-1689, door Alan Cook, in Biographical Memoirs of the Fellows of the Royal Society 47 (nov. 2001) 466-479, door J.W. Hovenier, in Journal of Quantitative Spectroscopy and Radiative Transfer 68 (2001) iii-v en 107 (2007) e1-e3, door H.J. Habing, in Levensberichten en herdenkingen [van de] Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen 2002 (Amsterdam 2002) 29-36 en door A. Blaauw, in Proceedings of the American Philosophical Society 146 (2002) 419-423: interview door George Beekman, in NRC Handelsblad, 30-1-1992; H. van Woerden, lemma in New Dictionary of Scientific Biography VII (Detroit 2008) 126-132.

I: Levensberichten en herdenkingen [van de] Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen 2002 (Amsterdam 2002) 29.

K. van Berkel


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 6
Laatst gewijzigd op 12-11-2013