© Huygens ING - Amsterdam. Bronvermelding: W.E. Krul, 'Kooning, Willem de (1904-1997)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. URL:http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn6/kooning [12-11-2013]
KOONING, Willem de (1904-1997)
Kooning, Willem de, schilder en beeldhouwer (Rotterdam 24-4-1904 - East Hampton (New York, Verenigde Staten) 19-3-1997). Zoon van Leendert de Kooning, groothandelaar in dranken, en Cornelia Nobel, caféhoudster. Gehuwd op 9-12-1943 met Elaine Marie Fried (1918-1989), schilderes en kunstcritica. Dit huwelijk bleef kinderloos. Uit een relatie met Joan Ward, reclametekenares, werd 1 dochter geboren. De Kooning kreeg op 13-3-1962 de Amerikaanse nationaliteit.
Willem de Kooning werd geboren in armelijke omstandigheden in een arbeidersbuurt in Rotterdam-Noord. Hij was het vijfde en jongste kind in een mislukt huwelijk. Behalve zijn oudste zuster stierven de overige kinderen kort na de geboorte. Toen hij twee jaar was gingen zijn ouders uit elkaar. Willem werd grootgebracht door zijn opvliegende en hardhandige moeder en haar nieuwe echtgenoot, die onder meer als caféhouder moeizaam probeerde in zijn bestaan te voorzien. Na de lagere school moest Willem gaan werken. Omdat hij goed kon tekenen, kwam hij in 1916 als jongste bediende terecht bij een firma in binnenhuisarchitectuur.
De gebroeders Gidding specialiseerden zich in luxueuze interieurverzorging. Jaap Gidding, later zelf een bekend sierkunstenaar uit de Nederlandse 'art déco', zag iets in zijn jeugdige medewerker en liet hem vanaf 1917 in de avonduren, na gedane arbeid bij het bedrijf, op zijn kosten een kunstopleiding volgen. Op de Rotterdamse Academie van Beeldende Kunsten en Technische Wetenschappen kreeg De Kooning een gedegen traditionele scholing in het tekenen en schilderen. Door docenten als de graficus en schilder Jac. Jongert en de typograaf en industrieel ontwerper Piet Zwart kwam hij daarnaast in aanraking met modernistische denkbeelden over de toegepaste kunst. Tot 1922 zou hij hier, met onderbrekingen, lessen blijven volgen.
Intussen was De Kooning in 1920 als werknemer overgestapt naar Bernard Romein, die in Rotterdam winkelinrichtingen en etalages verzorgde. De Kooning hield zich toen vooral met belettering bezig. Maar Romein attendeerde hem ook op het werk van de schilder Piet Mondriaan en nieuwe kunststromingen als De Stijl en het Bauhaus. Nog vele jaren bleef De Kooning ervan overtuigd dat hij zijn toekomst moest zoeken in de moderne vormgeving en ontwerpkunst. In 1924/1925 verbleef hij met twee schilderende vrienden een aantal maanden in Brussel, waar hij zich in leven hield met het maken van uithangborden en portretten.
Na terugkeer in Nederland besloot De Kooning zijn geluk nog verder weg te beproeven. Er was thuis weinig dat hem bond. In 1926 maakte hij als verstekeling aan boord van het Britse vrachtschip SS 'Shelley' de overtocht naar de Verenigde Staten. Hij was toen 22 jaar en sprak geen woord Engels. Hij voelde zich tot Amerika aangetrokken - zo zei hij later - door wat hij ervan in bioscoopfilms had gezien, in het bijzonder de vrouwen. Het eerste jaar woonde hij in een tehuis voor Nederlandse zeelieden in Hoboken (New Jersey), maar in 1927 vond hij een onderkomen in Manhattan.
De Kooning hoopte in New York als reclameontwerper en etaleur aan de slag te kunnen, maar tot zijn verbazing merkte hij al snel dat hij als zodanig minder verdiende dan in het bouwbedrijf. Hij nam daarom nog lange tijd opdrachten aan als timmerman en huisschilder. Daarnaast begon hij te experimenteren met de vrije schilderkunst. Zijn vrienden zocht 'Bill' bij voorkeur in het New-Yorkse kunstenaarsmilieu, zoals de kunsttheoreticus John Graham, en de schilder Arshile Gorky. Velen van hen waren immigranten als hijzelf, die in de Verenigde Staten belangstelling probeerden te wekken voor de nieuwste Europese kunststromingen. In het gezelschap van deze uitbundige en welbespraakte mannen maakte De Kooning soms een wat timide indruk. Hij zou het Engels nooit helemaal machtig worden; zijn leven lang hield hij een zwaar Nederlands accent. Over zijn status en ambities als kunstenaar verkeerde hij voortdurend in twijfel, nog eens te meer toen hij eindelijk als reclametekenaar een goed salaris kon vragen. Hij genoot van de kameraadschap in het 'vie de bohème', maar liet zich niet binden, ook niet door een van zijn talrijke vriendinnen.
In 1935 introduceerde de regering van president F.D. Roosevelt, in het kader van de Works Progress Administration (WPA), het Federal Art Program, bedoeld om werkloze kunstenaars financieel te steunen en aan opdrachten te helpen. Ofschoon hij niet werkloos was en er in inkomen zelfs op achteruit zou gaan, meldde De Kooning zich als deelnemer. Het programma gaf hem de mogelijkheid zich bij wijze van proef volledig aan de beeldende kunst te wijden. De opdrachten bestonden grotendeels uit het maken van wandschilderingen in openbare gebouwen. Zo ontwierp hij onder leiding van de Franse modernistische schilder Fernand Léger een muurdecoratie voor de ontvangsthal van een scheepvaartmaatschappij, die echter nooit werd uitgevoerd. In 1936 was er voor het eerst in het openbaar werk van De Kooning te zien op een door het WPA-programma gehouden expositie in het Museum of Modern Art in New York. Toen hij in 1937 ontslag moest nemen, omdat het project werd gesloten voor niet-Amerikaanse kunstenaars, hield hij vast aan zijn eerder genomen besluit. Voortaan was hij alleen nog kunstschilder.
Van de politieke twisten die de links-georiënteerde Amerikaanse kunstwereld aan het eind van de jaren dertig verdeelden, hield De Kooning zich afzijdig. In een ideaal van proletarische solidariteit kon hij zich goed vinden, maar hij had een afkeer van theoretische scherpslijperij. Zijn kunstopvatting was even weinig dogmatisch. De indertijd door velen als dwingend voorgestelde keuze tussen figuratie en abstractie legde hij naast zich neer. Hij bleef beide typen kunst naast elkaar beoefenen, op een vergelijkbare manier als de Spaanse schilder Picasso, een van zijn grote voorbeelden. In 1938 begon De Kooning met zijn eerste reeks melancholieke staande mannen- en vrouwenfiguren. Daarnaast maakte hij ook zuiver abstracte schilderijen, waarin echter toch altijd nog herinneringen aan een landschap waren te vinden, of in elk geval een suggestie van ruimte. De Kooning noemde later de ruimte zelfs het hoofdthema van zijn werk.
Over zijn prestaties was De Kooning steeds zeer kritisch, maar door zijn collega's werden zijn schilderijen als verrassend en vernieuwend ervaren. Hij leek de meest uiteenlopende invloeden te kunnen verwerken en toch de anderen steeds een stap voor te zijn. Tegen het einde van de jaren dertig kreeg De Kooning de reputatie van een 'painter's painter'. Zijn kennissenkring breidde zich uit. Omstreeks 1938 maakte hij kennis met schilders als Stuart Davis, Franz Kline en Barnett Newman. Enkele jaren later kwam hij voor het eerst in contact met de schilders Jackson Pollock en Mark Rothko. Hij bevond zich nu in het middelpunt van de New-Yorkse avant-garde en liet zich meeslepen in de sfeer van wedijver die daar heerste.
Op vrouwen oefende De Kooning met zijn robuuste, openhartige en tegelijk wat verlegen voorkomen een grote aantrekkingskracht uit; volgens sommigen leek hij wel op een filmster. Hij knoopte gemakkelijk verhoudingen aan, maar brak die even onbekommerd weer af. In 1938 ontmoette hij twee kunststudentes, de zusters Elaine en Marjorie Fried, die geregeld voor hem poseerden. Met de twintigjarige Elaine, zelf een getalenteerd schilderes, begon hij een gepassioneerde en tumultueuze verhouding, die zich over vele jaren uitstrekte. In 1943 trouwden zij, en al gingen zij omstreeks 1955 uit elkaar, zij zijn nooit formeel gescheiden. Behalve als kunstenares werkte Elaine ook als kunstcritica. Met haar publicaties en haar vele sociale contacten heeft zij niet alleen veel gedaan voor haar eigen bekendheid, maar ook voor de roem van De Kooning.
In financieel opzicht is de periode vanaf de Tweede Wereldoorlog tot het begin van de jaren 1950 voor De Kooning de zwaarste tijd geweest. In 1946 maakte hij uit geldgebrek een reeks grote abstracte doeken met zwarte en witte kozijnlak, de goedkoopste verf die hij kon krijgen. Met deze schilderijen kreeg hij in 1948 zijn eerste eenmanstentoonstelling in de galerie van Charles Egan in New York. Aangemoedigd door positieve kritieken zette hij de reeks voort met een aantal met brede en energieke gebaren geschilderde abstracties in felle kleuren. Maar het publiek bleef nog lang afwachtend tegenover de nieuwe stroming in de Amerikaanse schilderkunst, die weldra de naam 'abstract expressionisme' kreeg. In 1948 vulde De Kooning zijn inkomen aan door lessen te geven aan het experimentele Black Mountain College in Noord-Carolina, waar hij samenwerkte met de uit het Bauhaus afkomstige Josef Albers en met de componist John Cage. In 1950/1951 doceerde hij aan de Yale University School of Art.
De internationale roem van De Kooning dateert vanaf 1953, toen hij in de galerie van Sidney Janis in New York zijn reeks 'Vrouwen' tentoonstelde. Deze grote, ogenschijnlijk met ruwe hand vervaardigde doeken, waar de verf vanaf leek te spatten, trokken zowel door de stijl als door het onderwerp algemeen de aandacht. Sommige puristische critici beschouwden het figuratieve element als een stap achteruit, terwijl anderen zich geschokt voelden door de agressieve en in hun ogen vulgaire behandeling van het vrouwelijk naakt. Maar velen bewonderden deze werken als uitingen van een stoere, authentiek Amerikaanse viriliteit of - subtieler - als expressie van de existentiële conflicten van de moderne man. De Kooning zelf hield zich verre van zulke interpretaties. Hij vond zijn voorbeelden in filmaffiches, straat- en krantenreclames, en legde zo een band met de cultuur van alledag, die niet veel later een hoofdthema in de Amerikaanse kunst zou worden.
Na de dood van Jackson Pollock in 1956 was De Kooning volgens de criticus Thomas Hess 'de invloedrijkste levende kunstenaar ter wereld'. Zijn reputatie werd ondersteund door een aantal invloedrijke auteurs, onder wie naast Hess ook Harold Rosenberg en Meyer Schapiro. Woman I was al in 1954 aangekocht door het Museum of Modern Art. De Koonings kleurgebruik en penseelvoering werden op grote schaal nagevolgd. Hij kon nu voor zijn schilderijen forse prijzen vragen. In 1959 woonde hij een aantal maanden in Rome, waar hij als een Amerikaanse 'star' werd opgenomen in de toenmalige jetset.
Na de 'Vrouwen'-serie maakte De Kooning opnieuw een reeks min of meer abstracte landschappen met een steeds bredere toets en een geleidelijk lichter wordend palet. Zijn schilderijen leken uitbarstingen van spontane energie, maar zij waren in werkelijkheid resultaat van langdurig nadenken en experimenteren. De Kooning kon een werk maar moeilijk als voltooid beschouwen. Hij begon vaak van voren af aan op hetzelfde doek. Om zijn aarzelingen te overwinnen nam hij meer en meer zijn toevlucht tot de drank. Perioden waarin hij zich opsloot in zijn atelier werden afgewisseld met dagen waarin hij beschonken over straat zwierf en soms letterlijk uit de goot moest worden gehaald. Toch ging hij telkens met hernieuwde gedrevenheid aan de arbeid. Een belangrijk emotioneel houvast vond hij in zijn dochter Lisa, die in 1956 was geboren uit een relatie met de tekenares Joan Ward, die hij vier jaar eerder had ontmoet.
Toen hij het zich eenmaal kon veroorloven, reisde De Kooning geregeld heen en weer tussen Manhattan en de oostkust van Long Island, waar veel welgestelde New Yorkers de zomer doorbrachten. Het landschap onderweg inspireerde hem in 1957 en 1958 tot een reeks 'Highway paintings'. In juni 1963 besloot hij zich definitief op het eiland te vestigen. Hij kocht een huis in Springs nabij East Hampton en liet er naar eigen ontwerp een groot modern atelier bouwen. Hier maakte hij een opnieuw geruchtmakende serie doeken met frontaal en agressief uitgebeelde vrouwenfiguren aan de waterkant. In 1969 - na een reis door Europa, waarin hij in 1968 ook, voor het eerst na 43 jaar, kort Nederland aandeed - begon hij met het boetseren van sculpturen. De plastische werkzaamheid beschreef hij als een 'reizen in de ruimte'. Tussen 1972 en 1974 onderbrak hij het schilderen zelfs geruime tijd en was hij alleen nog actief als beeldhouwer. Maar vervolgens keerde hij terug tot de landschapskunst, in een serie schilderijen die bekend zijn geworden als uitbeelding van het 'Noord-Atlantisch licht'.
Na 1977 kreeg De Kooning toenemende problemen met zijn geheugen. Zijn vrouw Elaine Fried, met wie hij al sinds het midden van de jaren vijftig niet meer samenleefde, nam nu de organisatie van zijn leven opnieuw op zich. Zij had zelf met succes een ontwenningskuur ondergaan, en wist haar man zover te krijgen dat hij het drinken definitief opgaf. De Koonings verstandelijke vermogens bleven echter afnemen. Toen Elaine - die zijn toestand voor de buitenwereld verborgen had willen houden - in februari 1989 was gestorven werd bij hem de ziekte van Alzheimer vastgesteld. De jaren daarvóór had hij in een ongewoon hoog tempo en in een afwijkende stijl echter nog ongeveer driehonderd schilderijen gemaakt. Dit deel van zijn oeuvre is altijd controversieel gebleven. Sommigen herkenden in dit werk een laatste fase van uiterste concentratie, maar anderen beschouwden het als commercieel maakwerk - ten dele vervaardigd door assistenten - van een kunstenaar die niet langer zichzelf was. Tot aan zijn dood in 1997, op 92-jarige leeftijd, is De Kooning, op het laatst volledig hulpbehoevend, verpleegd in zijn atelier in East Hampton.
De levensgeschiedenis van Willem de Kooning, van jongste bediende tot miljonair, is vaak naverteld als een typisch Amerikaans succesverhaal. Hij was een van de best betaalde kunstenaars van zijn tijd. Zijn schilderijen, vooral die uit de jaren 1950 en 1960, brengen op veilingen nog steeds astronomische bedragen op. Nadat hij in 1962 de Amerikaanse nationaliteit had aangenomen, kreeg De Kooning in 1964 uit handen van president L.B. Johnson de Presidential Medal of Freedom. In 1986 werd hem door de regering van president R.W. Reagan de National Medal of Arts toegekend, de hoogste kunstonderscheiding in de Verenigde Staten. Maar al genoot hij van het leven in Amerika en van de erkenning die hij daar kreeg, toch bleef De Kooning alleen al door zijn spraak als Nederlander herkenbaar. De kust van Long Island, met zijn duinen en wijde luchten, ervoer hij als een geïdealiseerd Hollands landschap. Hij ging er graag fietsen langs het strand. In de Nederlandse musea is zijn oeuvre relatief goed vertegenwoordigd. De kunstafdeling van de Academie van Beeldende Kunsten en Technische Wetenschappen in Rotterdam werd in 1998 de Willem de Kooning Academie genoemd.
A: Archief-Willem de Kooning in Archives of American Art, Smithsonian Instititution te Washington D.C (Verenigde Staten).
P: The collected writings of Willem de Kooning. Uitgeg. door George Scrivani (New York 1988).
L: Thomas B. Hess, Willem de Kooning (New York 1959); Harold Rosenberg, De Kooning (New York 1974); Willem de Kooning. Het Noord-Atlantisch Licht 1960-1983. Onder red van Edy de Wilde [e.a.] (Amsterdam 1983); Sally Yard, Willem de Kooning. The first twenty-six years in New York (New York 1986); Diane Waldman, Willem de Kooning (New York 1988); Lee Hall, Willem de Kooning & Elaine Fried. Portret van een huwelijk [Vert. uit Engels] (Haarlem 1993); Amei Wallach, 'The private face of the master', in The New York Times, 30-3-1997; Cornelia H. Butler [e.a.], Willem de Kooning. Tracing the figure (Los Angeles 2002); Barbara Hess, Willem de Kooning. Het wezen van de vluchtige blik (Keulen 2004); Bernhard M. Bürgi [e.a.], Willem de Kooning. Paintings, 1960-1980 (Bazel 2005); Ingried Brugger [e.a.], Willem de Kooning (Zwolle 2005); Mark Stevens en Annalyn Swan, De Kooning. Een Amerikaanse meester [vert. uit Engels] (Amsterdam 2006)). Op 9-12-1983 zond het Humanistisch Verbond de televisiedocumentaire Willem de Kooning en het onverwachte van Erwin Leiser uit. Op 7-10-1984 zond de NOS de televisiedocumentaire De Kooning over De Kooning van Courtney Sale uit.
I: Mark Stevens en Annalyn Swan, De Kooning. Een Amerikaanse meester [vert. uit Engels] (Amsterdam 2006) omslagfoto.
W.E. Krul
Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 6Laatst gewijzigd op 12-11-2013