Lardinois, Petrus Josephus (1924-1987)

 
English | Nederlands

LARDINOIS, Petrus Josephus (1924-1987)

Lardinois, Petrus Josephus, minister, Europees commissaris en bankier (Noorbeek 13-8-1924 - Amsterdam 16-7-1987). Zoon van Joannes Petrus Josephus Lardinois, molenaar en graanhandelaar, en Maria Cornelia Henrietta Lemlijn. Gehuwd op 14-10-1950 met Maria Hubertina Gérardina Peeters (1923-1982). Uit dit huwelijk werden 2 zoons en 3 dochters geboren.

afbeelding van Lardinois, Petrus Josephus

De wieg van Pierre Lardinois stond in het Zuid-Limburgse Noorbeek, dichtbij de Belgische grens. Na het overlijden van zijn vader in 1937 werd diens graanhandelsbedrijf voortgezet door zijn moeder. Pierre, tweede zoon uit een gezin van zeven kinderen, werd in 1936 naar de kostschool van het Bisschoppelijk College in Rolduc gestuurd. De discipline binnen deze gemeenschap van vijfhonderd jongens viel hem zwaar.

Na het behalen van het diploma HBS-B ging Lardinois in 1942 tuinbouw studeren aan de Landbouwhoogeschool te Wageningen. In maart 1943 weigerde hij de door de Duitse bezetter van de studenten verlangde loyaliteitsverklaring te ondertekenen. Maar om te voorkomen dat zijn moeder het slachtoffer zou worden van represaillemaatregelen, besloot hij wel gehoor te geven aan de oproep zich in het kader van de Arbeitseinsatz te melden voor tewerkstelling in de Duitse oorlogsindustrie. Zijn tweejarig verblijf in werkkampen in Duitsland vond hij echter een minder onaangename ervaring dan zijn kostschooltijd. Het feit dat hij terechtkwam in een gezelschap dat, ondanks politieke en religieuze verschillen, een eenheid wist te vormen, zou de ontwikkeling van zijn politieke opvattingen mede bepalen.

In 1945 keerde Lardinois terug naar Wageningen. De studie boeide hem maar matig, het sociëteitsleven des te meer. Zo werd hij lid van het bestuur van de Rooms-Katholieke Studentenvereniging 'St. Franciscus Xaverius'. Op 23 januari 1951 legde Lardinois het doctoraalexamen akker- en weidebouw af, na gedurende een jaar praktijkervaring te hebben opgedaan nabij Parijs. Inmiddels was hij getrouwd met de Belgische Maria Peeters, afkomstig uit de vlakbij Noorbeek gelegen Voerstreek.

In oktober 1951 werd Lardinois benoemd tot adjunct-voorlichter bij de Landbouwvoorlichtingsdienst in Purmerend. Wat hem van deze eerste betrekking vooral zou bijblijven was het karige salaris van slechts 308 gulden netto per maand. Een jaar later stapte hij als voorlichter over naar de Landbouwvoorlichtingsdienst in Eindhoven. In mei 1954 werd hij in deze stad benoemd tot rijkslandbouwconsulent. In deze functie kreeg Lardinois tot taak de kleine boeren op de Oost-Brabantse zandgronden ertoe te brengen hun bedrijven te rationaliseren en te mechaniseren. Boeren behoorden in zijn ogen ondernemers te zijn, die goed en doelmatig produceerden volgens de eisen van de moderne tijd. Om deze bedrijfsvernieuwing te verwezenlijken dienden zij te investeren. 'Een gulden kost maar vier cent', zo hield hij hun, onder verwijzing naar de lage rentestand, voor. De voorlichting concentreerde zich op kleine gebieden - 'rationalisatiekernen' - waar de bedrijfsvoering te wensen overliet en de bedrijfsinkomsten te laag waren.

Aan het begin van de jaren vijftig kreeg Lardinois belangstelling voor de politiek en werd hij lid van de Katholieke Volkspartij (KVP). Maar in 1954 bedankte hij weer na het bisschoppelijk mandement, waarin het rooms- katholieken werd verboden socialistische bijeenkomsten te bezoeken en geregeld naar de VARA te luisteren. Bovendien werd hun het lidmaatschap van de Partij van de Arbeid ontraden. Voor Lardinois was het mandement een grote stap terug in de samenwerking met andersdenkenden. Niettemin werd hij later opnieuw lid van de KVP. Bij de Tweede-Kamerverkiezingen van 1959 nam hij zelfs op verzoek van de partij een onverkiesbare plaats op de kandidatenlijst in.

In juli 1959 werd Lardinois vrijgesteld van zijn functie als rijkslandbouwconsulent om zich geheel te kunnen wijden aan de ontwikkeling van nieuwe bedrijfssystemen in de landbouw. De inmiddels verworven kennis kon hij in Noord-Brabant niet meer in de praktijk brengen. Lardinois werd begin februari 1960 overgeplaatst naar Den Haag om zich op het ministerie van Landbouw en Visserij voor te bereiden op de functie van landbouwattaché aan de Nederlandse ambassade in Groot-Brittannië. Hij vestigde zich in mei van dat jaar met zijn gezin in Watford, een voorstad van Londen. Lardinois maakte een goede indruk op de ambtelijke top van het departement; men zag in hem een talent voor de toekomst.

Nadat hij een jaar eerder nog had geweigerd een vrijgekomen zetel in te nemen, werd Lardinois in 1963 door het KVP-bestuur benaderd zich beschikbaar te stellen voor de Tweede-Kamerverkiezingen. Toen hij werd gekozen, keerde hij met zijn gezin terug naar Eindhoven. Op 17 september 1963 ging hij in de Kamer de kwaliteitszetel voor buitenlandse agrarische aangelegenheden bezetten, als opvolger van V.G.M. Marijnen, die minister-president werd. Lardinois ging deel uitmaken van de vaste commissie voor Landbouw en Visserij en specialiseerde zich in handelspolitiek en Europese integratie. In oktober 1963 werd hij tevens lid van het Europees Parlement. Hij noemde zich dan ook graag 'parlementariër in Den Haag, Brussel en Straatsburg'.

Sinds 1965 combineerde Lardinois zijn parlementaire taken met het voorzitterschap van de Noord-Brabantse Christelijke Boerenbond (NCB), met circa 35.000 leden de grootste landbouworganisatie in Nederland. Door deze politicus met deskundigheid en contacten te benoemen brak het bestuur van de NCB met de gewoonte de leiding toe te vertrouwen aan een boer of tuinder. Bovendien was het een benoeming op een koopje, want Lardinois wilde geen salaris; hij bedong slechts een auto met chauffeur. De boodschap die de nieuwe NCB-voorzitter uitdroeg, was ten dele dezelfde die hij eerder als landbouwconsulent had verbreid: moderniseren, rationaliseren en investeren. Hij probeerde de boeren over te halen zich toe te leggen op de intensieve veehouderij.

Zijn positie als voorman van het 'groene front' verschafte Lardinois een goede uitgangspositie voor zijn politieke ambities. Nadat hij bij de Tweede- Kamerverkiezingen van februari 1967 was opgetreden als lijstaanvoerder van de KVP in Noord-Brabant, werd hij op 5 april 1967 beëdigd als minister van Landbouw en Visserij in het kabinet-De Jong (1967-1971). De NCB zag hem met gemengde gevoelens als voorzitter vertrekken: 'De NCB onthoofd! In 's lands belang', kopte het weekblad van de Bond.

Hoewel Lardinois als minister geen echte vernieuwer was, wist hij het nodige tot stand te brengen. Zo voerde hij op zijn departement een ingrijpende reorganisatie door, waarmee de positie van Landbouw temidden van de andere departementen werd versterkt. Zijn werkwijze was onorthodox. In plaats van zich te verdiepen in de door zijn ambtenaren opgestelde nota's vormde Lardinois zijn oordeel door gesprekken met relevante personen. Berucht waren zijn zaterdagse telefonades. Ambtenaren die zich niet wapenden met recente informatie over de ontwikkelingen in de land- en tuinbouw kregen het moeilijk. De meningen over Lardinois liepen dan ook sterk uiteen. In sommige perspublicaties werd hij omschreven als impulsief, chaotisch, ongedurig en wel eens driftig. Zijn collega-ministers leerden hem vooral kennen als strateeg en tacticus. Zijn partij afficheerde hem als een 'gezonde, volle man, die Limburgse gemoedelijkheid paart aan Brabantse werkzaamheid' (Elseviers Magazine, 23-12-1972).

Lardinois was de eerste minister van Landbouw die werd geconfronteerd met de keerzijde van het succes van het Europese landbouwbeleid: de zuiveloverschotten. Laverend tussen enerzijds zijn collega-bewindslieden op Financiën, Economische Zaken en Buitenlandse Zaken, die aandrongen op verlaging van de melkprijs, en anderzijds de agrarische achterban, voor wie dit onverteerbaar was, moest hij in Brussel zaken doen. Lardinois liet zich kennen als een keihard en slim onderhandelaar, die wist wat hij wilde en die was opgewassen tegen de Brusselse marathonvergaderingen. Na afloop van zo'n bijeenkomst discussieerde hij vaak onder het genot van enkele whisky's met journalisten om vervolgens enkele uren later zo fit als een hoentje weer aan te treden.

Na een succesrijke eerste periode keerde Lardinois in 1971 als minister van Landbouw terug in het eerste kabinet-Biesheuvel (1971-1972). Eind januari 1972 werd de behartiging van Surinaamse en Antilliaanse Zaken aan zijn portefeuille toegevoegd, vanwege zijn ministeriële ervaring en het feit dat hij Suriname reeds kende. Lang heeft zijn nieuwe termijn als minister niet geduurd. In de zomer van 1972 ging het kabinet ten onder aan interne tegenstellingen over de hoogte van de overheidsuitgaven. Kort na de vervroegde verkiezingen van november 1972 droeg het tweede kabinet-Biesheuvel (1972-1973) hem voor als opvolger van de vertrekkende Europees commissaris voor landbouwaangelegenheden, S.L. Mansholt.

Met zijn aantreden op 1 januari 1973 als lid van de Europese Commissie kwam er een einde aan Lardinois' tienjarig weekendhuwelijk: doordeweeks op een flatje in Den Haag en in het weekend bij zijn gezin in Eindhoven. Samen met zijn vrouw en zijn twee jongste kinderen ging hij in Brussel wonen. De ambtenaren van de Europese Commissie moesten wennen aan zijn onorthodoxe aanpak. Ook hier telefoneerde Lardinois 's avonds en in het weekend nog met zijn medewerkers en liet hij zich graag uit bed bellen. In korte tijd wist hij aanzien te verwerven. Het belangrijkste probleem waarmee hij als commissaris werd geconfronteerd, waren de voortdurend stijgende kosten van het Europese landbouwbeleid als gevolg van de groeiende overproductie. Aangezien een prijsverlaging met twintig procent niet haalbaar was, wilde hij de boeren financieel medeverantwoordelijk maken voor het markt- en prijsbeleid. Het resultaat was de invoering van de medeverantwoordelijkheidheffing op melk. Hoewel Lardinois als strateeg veel lof oogstte, voelde hij zich in Brussel niet thuis: 'Ik ben als landbouwcommissaris te veel brandweerman en te weinig architect' (De Graaf (1986)). De aankondiging in 1976 van zijn terugtreden maakte veel reacties los. Hij werd als een van de weinigen beschouwd die de enorme problemen van de landbouw binnen de EEG nog in de hand hadden kunnen houden.

Lardinois werd met ingang van 1 januari 1977 voorzitter van de hoofddirectie van de Rabobank in Utrecht, de belangrijkste verstrekker van krediet aan de Nederlandse boeren. Na een vierjarig verblijf in Brussel verhuisde hij nu met zijn gezin naar Zeist. Zijn nieuwe functie als 'bankwerker' beviel hem al direct goed. 'Ik heb nu eindelijk de tijd om goed geïnformeerd beslissingen te nemen. In de politiek kon ik het lang niet allemaal bijhouden', bekende hij een jaar na zijn aantreden (Oppenheim). Lardinois zag zich bij zijn aantreden voor de taak gesteld de in zichzelf gekeerde Rabobank zodanig uit te rusten dat zij de internationale financiële wereld tegemoet kon treden. Met verbazing ontdekte hij dat van de 23.000 werknemers die de Rabobank in dienst had, niemand in het buitenland werkte, zodat bijvoorbeeld één telefoontje uit Parijs al kon leiden tot enorme schrikreacties. Lardinois gooide dan ook het roer om. Hij nam het initiatief tot het stichten van buitenlandse kantoren en vormde daarmee de ietwat slaperige spaarbank voor boeren om tot een grote algemene bank met internationale vertakkingen. Daarnaast bracht de oud-politicus met enige regelmaat in de pers, en op radio en televisie het 'Rabo-geluid' naar voren. Het leverde hem de bijnaam 'Mr. Rabo' op.

Het privé-leven van Lardinois verliep intussen minder voorspoedig. Het overlijden van zijn vrouw in juni 1982 gaf hem een gevoel van wroeging. Hij besefte meer voor zijn werk te hebben geleefd dan voor zijn gezin. Bij zijn afscheid van de Rabobank in 1986 nam Lardinois zich voor meer aandacht te gaan besteden aan zijn - inmiddels volwassen - kinderen en aan zijn hobby's. Op de vraag wat die hobby's waren, moest hij het antwoord echter schuldig blijven. Veel verder dan 'zijn archief opruimen' kwam hij niet. Ook na zijn vertrek bij de bank was Lardinois geregeld op kantoor te vinden. Veel rust - zo hij al in staat zou zijn om daarvan te genieten - werd hem niet gegund. Hij had al langer problemen met zijn gezondheid en deed daar ook nooit geheimzinnig over. Het was voor Lardinois, die vaak een Bourgondiër en 'zo sterk als een beer' werd genoemd, nooit een reden om de geneugten des levens opzij te zetten.

Pierre Lardinois overleed in 1987, ruim tien maanden na zijn pensionering, op 62-jarige leeftijd in het VU-ziekenhuis in Amsterdam. Hiermee kwam, te vroeg, een einde aan een bestuurder die zich gedurende 35 jaar in velerlei functies heeft ingespannen voor de belangen van 'zijn' boeren. Hoewel hij geen uitgesproken vernieuwer was, heeft hij een belangrijke bijdrage geleverd aan de modernisering van de Nederlandse land- en tuinbouw.

L: Behalve necrologiën op 17-7-1987 in o.a. Algemeen Dagblad, NRC Handelsblad, Trouw, de Volkskrant en in CD/Actueel, 12-9-1987: interview door Bibeb, in Vrij Nederland, 17-10-1970; A. Prinsen, 'Slimme boer klimt op naar EEG-top', in Algemeen Dagblad, 8-12-1972; interview door Reny Dijkman, in Haagsche Courant, 12-12-1972; interview door Alice Oppenheim, in Elseviers Magazine, 29-7-1978; interview door Michèle de Waard, in de Volkskrant, 11-8- 1986; Jaap de Graaf, 'Ster van Lardinois scheen op veel fronten', in Boerderij, 27-8-1986; idem, 'Lardinois: gangmaker van moderne landbouw', ibidem, 21-7- 1987; W.R. Foorthuis en J.D.R. van Dijk, 'De koopman: Pierre Lardinois (1924- 1987)', in Een loopbaan in de landbouw. Twaalf portretten van markante figuren in agrarisch Nederland. Onder red. van P.C.M. Hoppenbrouwers (Groningen 1991) 118-127; T. Duffhues, Voor een betere toekomst. Het werk van de Noordbrabantse Christelijke Boerenbond voor bedrijf en gezin, 1896-1996 (Nijmegen 1996); J.H. Molegraaf, Boeren in Brussel. Nederland en het Gemeenschappelijk Europees Landbouwbeleid, 1958-1971 ([Utrecht] 1999); Jan Willem Brouwer en Johan van Merriënboer, Van buitengaats naar Binnenhof. P.J.S. de Jong, een biografie ('s-Gravenhage 2001).

I: Een loopbaan in de landbouw. Twaalf portretten van markante figuren in agrarisch Nederland. Onder red. van P.C.M. Hoppenbrouwers (Groningen 1991) 118 [Foto: Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, Directie Voorlichting en Externe Betrekkingen].

M.G.M. Smits


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 6
Laatst gewijzigd op 12-11-2013