Leer, Bernard van (1883-1958)

 
English | Nederlands

LEER, Bernard van (1883-1958)

Leer, Bernard van, ondernemer (Amersfoort 27-12-1883 - 's-Gravenhage 6-1-1958). Zoon van Willem van Leer, handelsreiziger, en Cato Kalker. Gehuwd op 15-8-1912 met Polly Henriette Josephine Rubens (1893-1973). Uit dit huwelijk werden 2 zoons geboren.

afbeelding van Leer, Bernard van

Bernard ('Bé') van Leer stamde uit een joodse handelsfamilie, die in de loop van de 19de eeuw een zekere welstand bereikt had. Hij was de vierde zoon in een gezin van acht kinderen, waarin naast een goede educatie ook de joodse religie een belangrijke rol speelde. Bernards vader was koopman - eerst tot 1885 in Amersfoort, vervolgens in Haarlem (1885-1886), Amsterdam (1886-1892) en Nijmegen (1892-1904) - , maar met weinig succes. Zijn belangstelling lag meer op het literaire, politieke en religieuze vlak. Daardoor raakten de zaken op het tweede plan, en dat leidde in 1904 tot zijn zoveelste faillissement, waarna hij eerst naar het Duitse Kleef en ten slotte voorgoed naar Zwitserland vertrok.

De schoolcarrière van Bernard in Amsterdam en Nijmegen was, in tegenstelling tot die van zijn broers en zusters, weinig geslaagd. Daarom ging hij op zijn veertiende als arbeider werken bij The Automatic Screw Works, een schroevenfabriek in Nijmegen. In 1902 vertrok Van Leer naar Amsterdam, waar hij in dienst trad bij de firma in bouwartikelen D.S.M. Kalker. Twee jaar later stapte hij over naar de technische groothandel R.S. Stokvis & Zonen in Rotterdam. Bij deze firma voldeed hij uitstekend, en in 1907 werd hij manager van een nieuwe vestiging in Amsterdam. In korte tijd bracht Van Leer deze zaak tot grote bloei. Vooral in de Eerste Wereldoorlog wist hij te profiteren van de neutrale status van Nederland. In 1918 nam hij echter ontslag, waarschijnlijk na onenigheid over financiën.

Inmiddels was Van Leer in 1912 getrouwd met Polly Rubens, de jongste dochter van een Amsterdamse commissionair. Hoewel zij net als Bernard een vrome joodse opvoeding had gekregen, speelde de religie in het huwelijk en de opvoeding van hun twee zoons Wim en Oscar - respectievelijk geboren in 1913 en 1914 - geen rol van betekenis meer.

Bijna 36 jaar oud begon Van Leer in 1919 voor zichzelf. In Amsterdam richtte hij de NV Van Leer's Vereenigde Fabrieken op, een samenbundeling van enkele door hem opgekochte verpakkingsfabriekjes, waar (massa)artikelen vervaardigd werden, zoals blikken, vaten, dozen en kisten van allerlei formaat. Financieel ging het in die eerste jaren allerminst voorspoedig met het bedrijf, maar het tij keerde toen Van Leer midden jaren twintig een grote order voor asfaltvaten wist binnen te halen van de Bataafsche Petroleum Maatschappij.

In 1927 sloeg Van Leer zijn slag, toen hij met een Amerikaans bedrijf van vatsluitingen een licentieovereenkomst sloot. Daarbij werd hem toegestaan hun zeer geavanceerde sluitingen in een groot aantal landen buiten de Verenigde Staten te produceren en te verkopen. Vanaf die tijd concentreerde Van Leer zich op vaten en vatsluitingen, waarmee hij zich ook richtte op de internationale markt. Eerst zette hij in Groot-Brittannië, Frankrijk, Duitsland en België vatenfabrieken op, daarna - meestal in samenwerking met Shell - ook in Afrika (Egypte, Nigeria, Zuid-Afrika), Nederlands-Indië en de Caraïben (Trinidad, Curaçao). Met energie en veel bluf wist hij - ondanks een moordende concurrentie en een internationale economische crisis - zijn producten te verkopen.

Van Leer was een man met koopmansgeest, intuïtie en commercieel inzicht. 'Zeg mij niet dat het niet kan', placht hij zijn medewerkers voor te houden. Een rusteloze ondernemer, die voor de zaken alles en iedereen opzij schoof. Een gedreven individualist, een snelle denker, ongedurig, lastig, maar voor zijn familie een pater familias. 'Laat anderen maar praten', was een van zijn gevleugelde woorden, 'wij werken'.

Omstreeks het midden van de jaren dertig reikten Van Leers financiële mogelijkheden tot grote hoogten en kon hij enkele van zijn diepgekoesterde wensen in vervulling doen gaan. Als hartstochtelijk ruiter begon hij paarden van zeldzame rassen te kopen en deze zelf te dresseren. In 1935 gaf hij aan twee architecten opdracht een klein en transportabel saloncircus te ontwerpen naar Frans model, dat plaats zou bieden aan ongeveer driehonderd toeschouwers. Dit 'Circus Kavaljos' werd - afgezien van enkele professionele musici en balletdansers - geheel gedreven door amateurs. Familieleden, kantoorpersoneel, iedereen werd ingeschakeld, als stalknecht, als ouvreuse of zelfs als leeuw of beer. Van Leer zelf trad er op met een dressuurnummer. Hij gaf voorstellingen in Amsterdam, maar ook in Parijs, Brussel en Kopenhagen. De opbrengsten waren altijd bestemd voor goede doelen.

Tussen deze beslommeringen door begon Van Leer in het najaar van 1937 aan een nieuwe zakelijke onderneming. Aangezien het steeds moeilijker werd staal in te kopen tegen een redelijke prijs, meende hij er verstandig aan te doen op eigen kosten een plaatwalserij - de eerste in Nederland - te bouwen. Toen Van Leer's Walsbedrijven in 1938 op het terrein van Hoogovens in Velsen officieel in gebruik werden gesteld, kwamen niet alleen de minister van Economische Zaken en prins Bernhard deze bezichtigen, maar de gehele Nederlandse industriële elite.

De Tweede Wereldoorlog en de Duitse bezetting vormden een ingrijpende episode in het leven van Van Leer. Hoewel er op 14 mei 1940 in IJmuiden een schip klaarlag om hem en zijn familie naar Groot-Brittannië te brengen, besloot hij, na lang wikken en wegen, op zijn post te blijven. Al een paar dagen na de capitulatie van de Nederlandse strijdkrachten kwamen de eerste Duitse vatenorders binnen. In overleg met zijn staf ging Van Leer tot levering over. Weigeren leek hem onverstandig; de Duitsers zouden hem als jood waarschijnlijk onmiddellijk vervangen door een bewindvoerder.

Spoedig bleek dat de arisering van het Nederlandse bedrijfsleven nog slechts een kwestie van tijd was. Toen Van Leer er lucht van kreeg dat enkele Duitse concurrenten zich reeds opmaakten om zijn bedrijven onder elkaar te verdelen, begon hij in de zomer van 1940 zelf in het geheim verkoopbesprekingen met de Düsseldorfse ijzergigant Mannesmann Röhrenwerke, een bedrijf waarover hij eerder van enkele gevluchte Duits-joodse collega's positieve berichten had ontvangen. Het ministerie van Economische Zaken in Berlijn, dat de touwtjes graag in eigen hand hield, zette daarop een tegenoffensief in. De Generaldirektor van Mannesmann werd op Van Leer afgestuurd om - mede namens de andere belangstellenden - met hem over de verkoop van zijn bedrijven te spreken. Dwang zou er niet worden uitgeoefend, er zou alleen worden onderhandeld als Van Leer het zelf wilde. Maar hij deed er wel verstandig aan de geboden kans nu te grijpen. Als joods ondernemer zou hij zich op de lange duur toch niet kunnen handhaven.

Na maanden van onderhandelen werd er op 14 maart 1941 een voorlopige verkoopakte getekend. Hierin was vastgelegd dat Van Leer voor ruim vijf miljoen gulden - de helft van het door hem geëiste bedrag - zijn bedrijven in bezet gebied zou verkopen. In ruil daarvoor zou hij toestemming krijgen om met enkele familieleden, het in kisten opgeborgen circus en de paarden naar de Verenigde Staten te vertrekken. De definitieve toestemming uit Berlijn liet vervolgens nog lang op zich wachten en dat terwijl de anti-joodse maatregelen met de week talrijker werden.

Uiteindelijk kon Van Leer op 23 juni 1941 met veertien medereizigers - negen familieleden, de circusdirecteur met zijn gezin en de violist en kapelmeester Max Tak - en negentien paarden Nederland per trein verlaten. Enkele dagen eerder had hij de Duitsers nog een bedrag van twee miljoen gulden aan belasting - lees: losgeld - moeten betalen. Een kwart miljoen gulden van zijn privé-vermogen had Van Leer mogen wegschenken. De rest moest door de liquidateur gebruikt worden voor 'uitkeringen aan De Joodsche Raad'. Bedoeld werd dat deze gelden ten goede moesten komen aan door de Raad te bepalen joodse doelen. Verder mocht hij, naast wat handbagage en sieraden, drieduizend dollar uitvoeren.

Na een enerverende reis via Spanje en Cuba bereikte Van Leer op 22 juli 1941 New York. Op een landgoed in Briarcliff Manor, benoorden New York, kocht hij een huis met stallen. Hier zou hij de gehele duur van de oorlog blijven wonen. Al in december 1941 trad Van Leer zelf met een paardendressuurnummer op in Radio City Music Hall in New York. In de daaropvolgende zomer organiseerde hij een grote circustournee langs de Amerikaanse oostkust. Ondanks het enthousiasme van het publiek moest hij die echter al na een paar weken wegens gebrek aan financiële middelen afbreken.

De vluchtelingstatus viel Van Leer niet gemakkelijk, te meer daar hij wegens geldproblemen het gevoel had onder curatele te staan. Hij was namelijk in een voortdurend gevecht gewikkeld met de Nederlandse autoriteiten in Londen, die niet alleen zijn buitenlandse tegoeden bevroren hadden, maar ook uiterst argwanend stonden tegenover de voor hen ondoorzichtige wijze waarop hij als joods ondernemer uit bezet gebied was weggekomen.

Nadat hij in de zomer van 1945 in het bevrijde Nederland was teruggekeerd kreeg Van Leer ook hier met dit wantrouwen te maken. Zijn aan de Duitsers verkochte fabrieken kocht hij in 1946 door middel van rechtsherstel terug, en aanvankelijk leek hij zich ongehinderd op de wederopbouw van zijn onderneming te kunnen richten. Maar in 1948 begon de afdeling Collaboratie van de Politieke Recherche alsnog een onderzoek naar zijn gedragingen tijdens het eerste oorlogsjaar. Het ging daarbij vooral om de vatenleveringen aan de Duitsers en de verkoop van zijn bedrijven. Volgens Van Leer was de laatstgenoemde transactie onder dwang tot stand gekomen, terwijl de recherche uitging van vrijwilligheid. Tot een rechtszaak kwam het niet. In januari 1949 werd Van Leer onvoorwaardelijk buiten vervolging gesteld. Mogelijk werd die beslissing beïnvloed door het dreigement dat hij zijn hoofdkantoor naar het buitenland zou verplaatsen.

Van Leer breidde in de naoorlogse jaren zijn onderneming sterk uit. Om belastingtechnische redenen verplaatste hij zijn domicilie naar het Zwitserse Luzern en woonde hij, wanneer hij in Nederland was, in het Amsterdamse Amstel Hotel. Zijn vrouw en oudste zoon Wim vestigden zich in Israël, zijn jongste zoon Oscar bleef in de Verenigde Staten. Eind jaren veertig liet Van Leer in Zwitserland notarieel vastleggen dat na zijn dood zijn hele nalatenschap - hij was enig aandeelhouder! - ondergebracht zou worden in een aantal stichtingen, bestemd voor charitatieve doeleinden. Daarbij onterfde hij zijn naaste familieleden, een regeling die niet in Nederland, maar wel in Zwitserland mogelijk was. Tegelijkertijd richtte hij een familiefonds op met het doel geen Van Leer onverzorgd achter te laten.

Van Leer ontpopte zich als een filantroop van formaat. Had hij in de jaren dertig al veel geld geschonken ten behoeve van joodse vluchtelingen uit Duitsland, na de oorlog zette hij grote hulpacties op, die naast humanitaire zeker ook publicitaire doelen dienden. Aanzienlijke bedragen gingen er - vrijwel altijd anoniem - naar allerlei goede doelen. Op den duur deed iedereen een beroep op hem, vaak tot vervelens toe. Daarmee was Van Leer een rijk, maar ook een eenzaam man geworden, meer en meer op afstand van de hebberige buitenwereld.

Zijn leven lang gaf Van Leer blijk van een uitzonderlijk gevoel voor show en publiciteit. Zo lunchte hij in 1946 met sir Winston Churchill om de door hem bewonderde Britse oorlogsleider zijn twee mooiste paarden te laten zien. In 1947 maakte hij een twee maanden durende wereldreis langs al zijn fabrieken in een gecharterd KLM-vliegtuig, en begin jaren vijftig trok hij met een rijdende vatenfabriek door Europa. Groots en met allure moest het zijn, zoals ook het nieuwe hoofdkantoor van zijn onderneming in Amstelveen, waartoe de Amerikaanse architect Martin Breuer in 1957 de ontwerpopdracht kreeg.

Bernard van Leer overleed begin 1958 in Den Haag, 74 jaar oud. Zijn vrouw en zoons bepaalden dat hij in Jeruzalem begraven zou worden. In een hangar op Schiphol werd een herdenkingsdienst gehouden, waarna het stoffelijk overschot per vliegtuig naar Israël werd overgebracht.

A: Bedrijfsarchief (ongeïnventariseerd) van de Van Leer Group Foundation te Amstelveen; dossier-B. van Leer van de Politieke Recherche Afdeling Collaboratie in het Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging in het Nationaal Archief te 's-Gravenhage.

L: Pauline Micheels, De Vatenman. Bernard van Leer (1883-1958) (Amsterdam 2002).

I: Pauline Micheels, De Vatenman. Bernard van Leer (1883-1958) (Amsterdam 2002) fotokatern na p. 288 [Van Leer in 1946. Foto (detail): Archief Van Leer Group Foundation, Amstelveen].

Pauline Micheels


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 6
Laatst gewijzigd op 12-11-2013