Oorschot, Gerardus Adriaan van (1909-1987)

 
English | Nederlands

OORSCHOT, Gerardus Adriaan van (1909-1987)

Oorschot, Gerardus Adriaan van, (pseudoniem o.a. R.J. Peskens), uitgever en schrijver (Vlissingen 15-8-1909 - Baambrugge 18-12-1987). Zoon van Levinus Petrus van Oorschot, weekloner in diverse betrekkingen, later gemeenteraadslid en lid van de Provinciale Staten, en Johanna Wilhelmina Smallegange. Gehuwd op 10-11-1932 met Anna Jantiena Smit (geb. 1912). Uit dit huwelijk werden 2 zoons geboren. Na echtscheiding (30-9-1943) gehuwd op 23-2-1944 met Hillechiena Munneke (1920-1979). Uit dit huwelijk werden 2 zoons geboren.

afbeelding van Oorschot, Gerardus Adriaan van

Geert van Oorschot groeide op in Vlissingen als het tweede kind en de oudste zoon in het arbeidersgezin met twee jongens en twee meisjes. Zijn vader bracht het tot gemeenteraadslid en lid van Provinciale Staten van Zeeland voor de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP). Zijn anarchistische moeder was voorzitster van de Vlissingse afdeling van de Coöperatieve Vrouwenbond. Thuis werden Multatuli, Herman Heijermans, Ferdinand Domela Nieuwenhuis en Michail Bakoenin gelezen: 'Die boeken lazen we niet alleen ter ontspanning, maar ook omdat we onszelf er in herkenden' (Huisman). De combinatie van sterke politieke betrokkenheid en liefde voor literatuur loopt als een rode draad door Geert van Oorschots leven.

Van Oorschot werd in navolging van zijn ouders al snel politiek actief. Op veertienjarige leeftijd werd hij lid van de Jeugdbond voor Onthouding. Hij vond toen al niet dat alles wat hij anderen voorhield ook voor zichzelf moest gelden; zo schijnt hij er later niet voor te zijn teruggedeinsd om, met enkele borrels op, een geheelonthoudersbijeenkomst toe te spreken. Met de verkoop van boeken begon hij al bij de Jeugdbond als leider van een 'brosjurehandel'. In het blad De Jonge Onthouder publiceerde hij op zijn zestiende een propagandastukje.

Na het eindexamen HBS vertrok Van Oorschot in 1926 naar Rotterdam. Eerst werkte hij in de haven, later was hij een periode werkloos. In 1929/1930 zat hij tien maanden in de Scheveningse strafgevangenis wegens algehele dienstweigering. De jonge Van Oorschot schreef gedichten die door de socialistische dichteres Henriette Roland Holst zeer werden geprezen. Lof die hij later vervloekte; Roland Holst was enthousiast over alle strijdbare poëzie, en Van Oorschot had graag een wat kritischer oordeel gehad. In de door de Jeugdbond uitgegeven verzamelbundel Voor kamp en kouter (1931) stonden twee van zijn gedichten.

In 1931 sloot Van Oorschot zich aan bij het schrijverscollectief Links Richten, een 'Bond van revolutionnaire arbeiders, schrijvers en dichters, welke zich hebben verenigd met het doel, op geregelde tijden goedkope bundels revolutionnair proletariese literatuur onder de massa te brengen'. Van Oorschot werd er landelijk colportageleider. Het eerste werk dat hij colporteerde, betrof zijn eigen dichtbundel Gevangenis (1931), daarnaast gaf Links Richten onder andere twee bloemlezingen uit waar Van Oorschot ook aan bijdroeg. Toen er in 1932 binnen het collectief stemmen opgingen om zich aan te sluiten bij het communistische Internationaal Verbond van Proletarische Schrijvers zegde hij zijn medewerking direct op. Al vroeg was hij anticommunist; een overtuiging die hem nooit zou verlaten. Met geestverwanten die uit Links Richten waren getreden, richtte Van Oorschot het schrijverscollectief Het Roode Baken op. Zij gaven een tweetal dichtbundels uit, met bijdragen van onder anderen Jac. van Hattum, Garmt Stuiveling en Van Oorschot zelf. In hetzelfde jaar, 1932, werd zijn bundel De Turfgravers gepubliceerd bij uitgeverij De Arbeiderspers.

Eveneens in 1932 trad Van Oorschot in het huwelijk met Anna Smit, met wie hij twee zoons zou krijgen: Geert in 1933 en Levien in 1937. Ook nadat hij Links Richten de rug had toegekeerd, bleef Van Oorschot boeken aan de man brengen. Als vertegenwoordiger was hij achtereenvolgens in dienst van uitgeverijen De Jongh in Antwerpen en A.A.M. Stols in Maastricht. In 1939 werd hij verkoopleider bij Em. Querido in Amsterdam. Van Oorschot verstond zijn vak uitstekend: 'zelfs bij een slager heb ik hem eens een dichtbundel zien slijten' (B. Meijer in Links Richten).

In 1932 werd Van Oorschot lid van de Onafhankelijke Socialistische Partij (OSP), waar het begin ligt van zijn verbondenheid met de politicus en publicist Jacques de Kadt, die als secretaris een belangrijke rol speelde in de partij. Na twee jaar werd Van Oorschot echter uit de partij gezet, omdat hij een brochure van de door de partij geroyeerde De Kadt verkocht. In 1934 richtten De Kadt en Sal Tas het tijdschrift De Nieuwe Kern op, waarbij ook Van Oorschot was betrokken. Dit 'Socialistisch Maandblad voor Politiek, Cultuur en Wetenschap' beleed het cultuursocialisme van De Kadt, waarin niet de materiële vooruitgang, maar de culturele ontplooiing het hoogste doel was.

Tijdens de Duitse bezetting ging Van Oorschot op illegale wijze door met het samenstellen en verspreiden van politieke en culturele pamfletten en brochures, in een groep met onder anderen Joop den Uyl en Sal Tas, waaruit na de bevrijding het blad De Baanbreker zou voortkomen. Nadat het in het voorjaar van 1942 voor de joodse werknemers van Em. Querido onmogelijk was geworden in functie te blijven, werd Van Oorschot in augustus als bedrijfsleider aangesteld. Hij bleef dat tot de uitgeverij in 1944 werd geliquideerd.

In 1943 kwam het tot een echtscheiding tussen Van Oorschot en Anna Smit. Hij hertrouwde spoedig met de elf jaar jongere Hilly Munneke, en uit dit huwelijk zouden eveneens twee zoons worden geboren: Guido in 1944 en Wouter in 1952. Al tijdens de bezetting maakte hij plannen met haar voor een eigen uitgeverij, en in 1945 werd uitgeverij Van Oorschot opgericht. Aanvankelijk leidde hij het bedrijf samen met een zwager van zijn vrouw, J. Bloemsma, maar al binnen een jaar ging hij alleen verder. De rol van zijn vrouw Hilly in de uitgeverij is nooit echt duidelijk geworden. Voor de buitenwereld lijkt zij niet veel invloed te hebben gehad, maar hun zoon Wouter heeft altijd beklemtoond dat zij als een echt uitgeversechtpaar samen de uitgeverij bestierden. In het archief van de uitgeverij bevinden zich wel enkele zakelijke brieven van haar. Ook de anekdote dat het echtpaar zich in 1962 met het manuscript van de lijvige roman Bij nader inzien van J.J. Voskuil een paar dagen lezend in bed terugtrok, geeft aan dat zij in ieder geval bij de uitgeverij was betrokken.

De zelfmoord van hun eerste zoon Guido op negentienjarige leeftijd in 1963 heeft grote invloed gehad op het leven, de relatie en het gezin van Van Oorschot en zijn vrouw. Het verdriet veroorzaakte een verwijdering tussen beiden en een overdreven aandacht voor het welbevinden van hun andere zoon. Getuigenissen van vrienden laten zien dat Van Oorschot tot op het laatst van zijn leven met de zelfmoord van zijn zoon heeft geworsteld (Brouwers, Voskuil, W. van Oorschot).

Van Oorschot heeft vaak beweerd dat hij alleen uitgaf wat hij zelf mooi vond: 'Mijn uitgeverij is, behalve een zaak, ook een literair programma' (Huisman). Deze instelling leidde ertoe dat uitgeverij G.A. van Oorschot - na een wat zoekend begin - weldra over een indrukwekkend fonds beschikte. In navolging van zijn leermeester Stols besteedde hij veel aandacht aan de vormgeving van zijn boeken, eerst met typograaf Helmut Salden, later met Gerrit Noordzij. De eerste jaren liet het fonds een sterke nadruk zien op sociaal-culturele non-fictie, waaronder in 1946 de heruitgave van Prometheus (1909) van Carry van Bruggen en Het fascisme en de nieuwe vrijheid (1939) van Jacques de Kadt. Later legde Van Oorschot zich steeds meer toe op literatuur. Zijn fonds wordt wel als behoudend getypeerd, alleen al omdat hij de 'Vijftigers' links liet liggen. Maar Van Oorschot bracht, naast vele overleden auteurs, ook schrijvers als Jan Hanlo, Hans Lodeizen, Willem Frederik Hermans en Gerard (Kornelis van het) Reve, en was zijn tijd ver vooruit met dag- en brievenboeken.

Bijzondere en grootschalige projecten kenmerken het uitgeversbestaan van Van Oorschot. Een belangrijke plaats nemen de verzamelde werken in: kloeke werken van 'klassieke' auteurs, of van auteurs die vanwege de uitgave van hun werk door Van Oorschot als 'klassiek' auteur werden bestempeld. Een ander groots project is 'De Russische Bibliotheek'. Vanaf 1953 werden de verzamelde werken van grote Russische schrijvers als Leo Tolstoj, Anton Tsjechov, Ivan Toergenjev en Fjodor Dostojevski uitgegeven. Onder redactie van de schrijver, dichter en vertaler Charles B. Timmer werden vele vermaard geworden vertalers aangetrokken, onder wie Karel van het Reve. Projecten als deze kon Van Oorschot verwezenlijken omdat hij een meester was in het verkrijgen van subsidies en financiële zekerheid creëerde door het werven van voorintekenaars. Ook had hij een goede verstandhouding met zijn leveranciers; van zowel papierfabriek, drukkerij als binder kreeg hij krediet.

Van Oorschot is vrijwel altijd bezig geweest met het uitgeven of plannen van brochures, tijdschriften of andere periodieken. Dit werd niet anders toen hij een uitgeverij begon. De tijdschriften die bij uitgeverij Van Oorschot verschenen hadden een wisselend literair en politiek accent. Van Oorschot voelde zich in de traditie staan van het politieke tijdschrift De Nieuwe Kern, dat in 1940 ter ziele was gegaan, en van het literaire Forum van Menno ter Braak en Eddy du Perron.

Op 30 juni 1945 verscheen het eerste nummer van De Baanbreker. Onafhankelijk weekblad voor socialistische politiek en cultuur. Hoewel het blad pas vanaf de tweede jaargang door zijn uitgeverij werd uitgegeven, was Van Oorschot vanaf het begin bij de uitgave betrokken; hij schreef in het eerste nummer een artikel over het gevaar van het communisme voor de democratie. Door financiële problemen was de tweede jaargang ook al weer de laatste. In 1948 werd Libertinage opgericht, dat - eveneens uitgegeven door Van Oorschot - de literaire tegenhanger van De Baanbreker moest worden, de échte voortzetting van Forum. In 1949 ging het meer literair-historisch gerichte Libertinage samen met het veeleer op de literaire actualiteit gerichte Criterium van uitgeverij Meulenhoff. Maar omdat Van Oorschot de redactie te weinig bevlogen en te intellectualistisch vond, trok hij zich als uitgever terug. Het blad zou nog een jaar zonder hem - uitgegeven door een door de redactie opgerichte stichting - bestaan, maar werd in 1953 alsnog opgeheven.

Na jaren zoeken en plannen maken kwam uitgeverij Van Oorschot in 1957 met het nieuwe tijdschrift Tirade. Weer een blad dat zowel politieke als literaire onderwerpen had, maar met de nadruk sterk op de literatuur. Dat dit blad wèl levenskrachtig bleek, betekent niet dat er geen strubbelingen waren tussen uitgever en redactie. Zo werd al in 1958, gedurende de eerste jaargang, de voltallige redactie wegens incompetentie door Van Oorschot ontslagen, met uitzondering van Rob Nieuwenhuys, een van de belangrijkste oprichters. Van Oorschots kritiekloze bewondering voor zijn politieke vriend De Kadt bracht hem nogal eens in aanvaring met verschillende redactieleden, die er niet steeds van overtuigd waren dat alle stukken van laatstgenoemde zonder meer een plaats in Tirade verdienden. In 1967 stapten enkele redactieleden op tijdens de ruzie die de 'De Kadt-crisis' is gaan heten, en vanaf 1968 begon een periode van negen jaren waarin de uitgever alleen de redactie vormde. In 1981 verliet Van Oorschot zelf de redactie.

Van Oorschot vocht tegen het communisme en voor vrijheid van meningsuiting: eerst in de linkse beweging, maar al in de jaren zestig in de Partij van de Arbeid sloot hij zich aan bij de behoudende vleugel van het Democratisch Appèl tegen Nieuw Links. Met De Kadt had hij veel sympathie voor DS'70, maar een lidmaatschap daarvan heeft hij in latere jaren nadrukkelijk ontkend.

Niet alleen met de redacties van zijn tijdschriften lag de eigenzinnige Van Oorschot overhoop, ook met verschillende auteurs kwam het tot botsingen. Vooral de conflicten met twee van zijn belangrijkste auteurs Willem Frederik Hermans en Gerard (Kornelis van het) Reve hebben veel stof doen opwaaien. Kwam Reve weer bij zijn oude uitgever terug met een deel van zijn titels, met Hermans is het nooit meer goed gekomen. Het conflict met Hermans heeft nog een literair gevolg gehad: de kwaadaardige eenakter Uitgever Oorwurm (1962), waarin Van Oorschot model stond voor de onbetrouwbare en op geld beluste 'Oorwurm'. De grillige Van Oorschot - die zich, naar verluidt, bewoog tussen warm, hartelijk, vrijgevig en joviaal enerzijds en zuinig, onbetrouwbaar en hard anderzijds - heeft wel meer schrijvers geïnspireerd. De uitgever die met sigaar, jeneverglas en brede gestrikte das door de Nederlandse literaire wereld stampte, komt voor in verschillende romans en verhalen.

Wilde hij aan de ene kant zoveel mogelijk literaire titels voor zoveel mogelijk mensen beschikbaar stellen, aan de andere kant was Van Oorschot toch de opvatting toegedaan dat wat echt bijzonder was slechts door een select gezelschap van fijnproevers werd gewaardeerd. Dit bleek maar al te zeer toen hij zelf zeer hoge verkoopcijfers behaalde met zijn semi-autobiografische boeken Twee vorstinnen en een vorst (1975) en Mijn tante Coleta (1976): 'Een boek dat door veertigduizend mensen prachtig wordt gevonden, daar moet eigenlijk iets niet mee in orde wezen' (De Coninck). In 1981 werden deze twee succesvolle boeken door Otto Jongerius onder de titel Twee vorstinnen en een vorst verfilmd. Van Oorschot schreef de meeste van zijn literaire werken onder de naam R.J. Peskens - een pseudoniem bestaande uit de voorletters van zijn twee lievelingsdichters Richard Minne en Jan van Nijlen en de achternaam van een anarchist uit de Vlissingse politiek van zijn jeugd. De verhalen - van liefdesgeschiedenissen, jeugdherinneringen en familietaferelen tot een verhaal over een poes - zijn geschreven in een sober proza dat een groot lezerspubliek aansprak.

Was in de jaren zestig en begin zeventig Van Oorschots oudste zoon Geert bij de uitgeverij werkzaam, vanaf 1977 was de jongste zoon, Wouter, met een tussenperiode, bij zijn vader in dienst. In de jaren tachtig nam Van Oorschot hem, samen met medewerkster Gemma Nefkens, op in de directie. Aan zijn opvolgers gaf hij als raad: 'Blijf zelfstandig en geef uit wat je mooi vindt'. Het is niet alleen een goede raad, maar ook een mooie typering van zijn eigen uitgeversschap.

In de loop der jaren ontving Van Oorschot verschillende prijzen en onderscheidingen voor zijn werk als uitgever, zoals de D.A. Thieme-prijs (1953), de Laurens Janszoon Coster-prijs (1977), de Jaap van Praag-prijs (1979) en een eredoctoraat in de letteren aan de Katholieke Universiteit Brabant te Tilburg (1986).

Langzaam maar zeker verminderde Van Oorschot zijn activiteiten, hoewel hij tot het einde van zijn leven betrokken bleef bij de uitgeverij en andere literaire projecten. In het jaar van zijn dood kon hij nog trots aanwezig zijn bij de onthulling van het borstbeeld van Multatuli op de Torensluis over het Singel in Amsterdam, waar hij als initiatiefnemer koningin Beatrix toesprak. In de laatste maanden van zijn leven trok hij zich terug in zijn huis bij buitenplaats 'Donkervliet' in Baambrugge. Hij schonk een groot deel van zijn eigen bibliotheek aan openbare bibliotheken, waaronder die van zijn geboorteplaats Vlissingen. Eind december 1987 overleed hij aan leverkanker in zijn huis in Baambrugge, 78 jaar oud.

Zoals Karel van het Reve in zijn in memoriam al vermoedde: 'We vrezen Geerts toorn zelfs van gene zijde', liet Van Oorschot ook na zijn dood nog van zich horen. In het eerste nummer van Tirade (32 (1988) 1 (jan./febr.) 314) na zijn dood, stond een handgeschreven oproep: 'Ondergetekende is nu gestorven en gecremeerd. Ik vraag de zeer vele wanbetalers eindelijk het fatsoen op te brengen om hun achterstallige schulden (soms van meerdere jaren) eindelijk te betalen. En ik vraag iedereen die op Tirade gesteld is één abonnee te winnen, want Tirade komt er enkele honderden te kort om te blijven voortbestaan. Minzaam aanbevelend Dr. G.A. van Oorschot'.

A: Persdocumentatie over G.A. van Oorschot en het archief van uitgeverij G.A. van Oorschot tot 1987 in het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum te 's-Gravenhage.

P: Naast enkele in tijdschriften gepubliceerde verhalen en de in de tekst genoemde publicaties: Uitgestelde vragen en andere verhalen (Amsterdam 1964); Mijn moeder was eigenlijk een Italiaanse. Verhalen [herz. en uitgebr. uitgave van Uitgestelde vragen (Amsterdam 1964)] (Amsterdam 1977); De man met de urn (Amsterdam 1981); De Vlissingse verhalen van R.J. Peskens. Twee vorstinnen en een vorst, Mijn tante Coleta en andere verhalen (Amsterdam 1995); Brieven van een uitgever (Amsterdam 1995); Hierbij de hele god in proef. Brieven aan Willem Frederik Hermans. Bezorgd door Nop Maas (Amsterdam 2003); Briefwisseling [met Gerard Reve], 1951-1987. Bezorgd door idem (Amsterdam 2005).

L: Behalve necrologieën o.a. door Karel van het Reve, in NRC Handelsblad, 21-12-1987, Carel Peeters, in Vrij Nederland, 25-12-1987, Jaap Goedegebuure, in Jaarboek van de Maatschappij van Nederlandse Letterkunde te Leiden, 1989/1990 (Leiden 1989) 110-114: interview door Pierre H. Dubois, in Het Vaderland, 9-12-1972; Links Richten. Volledige reprint 1932-1933. Met een nawoord van Martin Mooij (Z.pl. 1973); interview door Herman de Coninck, in Vrij Nederland, 6-8-1977; interview door J. Huisman, in Algemeen Dagblad, 17-12-1983; Jeroen Brouwers, Het tuurtouw. Ter herinnering aan Geert van Oorschot (Amsterdam 1989); Gert Jan de Vries, Ik heb geen verstand van poëzie. G.A. van Oorschot als uitgever van poëzie (Amsterdam 1994); J.J. Voskuil, 'Geert', in Tirade 45 (2001) 2 (apr./mei) 99-137; L.H. Wiener, Een handdruk en een vuist. L.H. Wiener - G.A. van Oorschot (1966-1982) (Heiloo 2003); Willem Frederik Hermans, Je vriendschap is werkelijk onbetaalbaar. Brieven aan Geert van Oorschot. Bezorgd door Nop Maas (Amsterdam 2004); Wouter van Oorschot, Verkleed als mens. Vertelling (Amsterdam 2004); Themanummer over Geert van Oorschot van ZL. Literair-historisch tijdschrift 4 (2005) 2. Op 20-12-1997 zond de TROS de televisiedocumentaire Uit egoïsme en inhaligheid over het leven van G.A. van Oorschot van Roy Logger uit.

I: ANP Historisch Fotoarchief, beeldnummer 52486 [Van Oorschot in mei 1978].

Marsha Keja


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 6
Laatst gewijzigd op 12-11-2013