© Huygens ING - Amsterdam. Bronvermelding: H. de Liagre Böhl, 'Polak, Willem (1924-1999)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. URL:http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn6/polakw [12-11-2013]
POLAK, Willem (1924-1999)
Polak, Willem, journalist en bestuurder (Amsterdam 14-9-1924 - Ilpendam (N.H.) 1-10-1999). Zoon van Philip Polak, magazijnbediende, later handelsreiziger in textiel, en Clara Jacobs. Gehuwd op 14-5-1947 met Johanna Charlotta van 't Kruijs (geb. 1924). Uit dit huwelijk werden 1 zoon en 1 dochter geboren.
De familie waarin Wim Polak als enig kind opgroeide, werd door hem zelf omschreven als 'mensen die altijd goed hun brood hebben verdiend' en 'typisch een goed-burgerlijk milieu, niet een arbeidersgezin' (Hol). Hoewel buitenkerkelijk, was het in menig opzicht een echt joods milieu. Men at op vrijdagavond kippensoep, en als dertienjarige deed Wim 'bar mitswa'. De vader was vakbondslid, stemde op de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP) en las Het Volk, maar bij de arbeidersbeweging was hij niet actief betrokken. Zoals vele Amsterdamse joden indertijd deden, verhuisde het gezin Polak in de jaren twintig vanuit de oude Jodenbuurt naar 'De Pijp' en vervolgens, begin jaren dertig, naar een comfortabeler behuizing in de Rivierenbuurt.
Polak volgde het middelbaar onderwijs op de Tweede Openbare Handelsschool in de P.L. Takstraat. Met goede cijfers deed hij daar in 1941 eindexamen HBS-A. Inschrijving aan de Universiteit van Amsterdam, waar hij economie wilde studeren, was toen sinds enkele maanden voor joden verboden. Ter compensatie nam hij privé-lessen bij de latere hoogleraar economie Salomon Kleerekoper.
In oktober 1942 werden zijn ouders door de Duitse bezetter weggevoerd: zijn moeder werd vermoord in het vernietigingskamp Sobibor en zijn vader kwam 'ergens in Midden-Europa' om het leven. Polak zelf vond door bemiddeling van een oom, die evenals zijn vader handelsreiziger was, eind 1942 een onderduikadres bij een arbeidersgezin in Rossum, ten noorden van Oldenzaal. Hier hield hij zich tweeënhalf jaar schuil, zijn tijd grotendeels lezend doorbrengend. Hij ontmoette er Jo van 't Kruijs, op wie hij verliefd werd. Na de bevrijding reisde hij naar haar woning in de Amsterdamse Rivierenbuurt. Zij woonde daar alleen met haar vader. Polak trok bij hen in en trouwde in 1947 met Jo. Uit dit huwelijk werden in 1948 en 1951 twee kinderen geboren.
Samen met zijn vrouw sloot Polak zich onmiddellijk na de bevrijding aan bij de SDAP, die zich kort daarna verbreedde tot de Partij van de Arbeid (PvdA). In oktober 1946 ging Polak als journalist werken op de financieel-economische redactie van de socialistische krant Het Vrije Volk. In 1950 werd hij - 26 jaar oud - chef van die afdeling en lid van de hoofdredactionele staf. Deze functie zou hij vijftien jaar uitoefenen. Na de bevrijding had Polak zich als student economie ingeschreven aan de Universiteit van Amsterdam, maar hij gaf aan deze studie een lagere prioriteit dan aan zijn journalistieke werk. In 1948 haalde hij het kandidaatsexamen, maar verder is hij niet gekomen.
In 1951 - kort nadat Polak met zijn gezin was verhuisd naar de Amsterdamse nieuwbouwwijk 'Bos en Lommer' - werd hij binnen de Amsterdamse PvdA voorzitter van de afdeling Nieuw-West. In 1954 werd hij tweede voorzitter van het federatiebestuur. Dezelfde ontwikkeling voltrok zich eind jaren vijftig: in 1958, niet lang nadat hij met zijn gezin naar de nieuwbouwwijk 'Slotervaart' was verhuisd, werd Polak vice-voorzitter van de pas opgerichte PvdA-afdeling Slotervaart-Osdorp. Hoewel hij wegens zijn journalistieke en politieke werkzaamheden vaak van huis was, betoonde hij zich een huiselijke man, die graag in zijn gezin verkeerde. Polak loochende zijn joodse afkomst geenszins. Maar die identiteit had voor hem niets exclusiefs, en hij ging er opvallend ontspannen mee om (Menno Polak, NIW).
In september 1962 werd Polak tot lid van de gemeenteraad van Amsterdam gekozen. Dankzij de expertise die hij zich als journalist in sociaal-economische aangelegenheden had verworven, maakte hij daar snel carrière. In mei 1964 werd hij voorzitter van de PvdA-fractie, en in september 1965 volgde zijn benoeming tot wethouder voor Financiën, Belastingen en Kunstzaken. Na vijf jaar werd hij - als oudste wethouder - tevens loco-burgemeester. In die functie heeft hij wegens ziekte van I. Samkalden het burgemeesterschap van oktober 1971 tot maart 1972 waargenomen en opnieuw in de zomer van dat jaar.
Als beheerder van de portefeuille Financiën had Polak te kampen met een deficit van 90 à 100 miljoen gulden op de begroting. Bij zijn aantreden als wethouder sprak hij dan ook de gedenkwaardige woorden: 'Wie ben ik, dat ik zo'n groot tekort mag beheren?' ( Het Vrije Volk, 1-9-1965). In 1966 was de financiële situatie dermate nijpend dat Polak tijdens zijn zomervakantie in Schotland vrijwel elke dag naar het stadhuis belde met de vraag of er nog genoeg geld in de kas zat om de ambtenaren te betalen (Roegholt, 310).
Tegenover zijn ambtenaren was wethouder Polak veeleisend. Als oud-journalist was hij een vaardige stilist, en met die bekwaamheid kon hij zijn ambtenaren danig op de huid zitten. Wanneer hij een ambtelijke tekst in handen kreeg, ging hij er onmiddellijk in schrappen en wijzigen. Soms werd, wanneer hij dat nodig vond, zelfs de hele tekst door hem herschreven (Slot, 95). Niettemin vonden de ambtenaren hem innemend, en zij waardeerden hem vooral als de gewone Amsterdammer met zijn snelle humor.
Op 11 mei 1973 verruilde Polak zijn wethouderszetel voor de post van staatssecretaris van Binnenlandse Zaken in het kabinet-Den Uyl. Aangezien hij in deze functie speciaal was belast met de gemeentefinanciën, kreeg hij de kans de financiële problemen van de grote steden aan te pakken. Zo zorgde Polak ervoor dat het ministerie van Binnenlandse Zaken een coördinerende bevoegdheid kreeg inzake alle aspecten van de financiën van gemeenten en provincies. Amsterdam werd door zijn toedoen van 1975 tot 1983 een zogeheten 'Artikel 12'-gemeente, waardoor de stad onder curatele van het rijk kwam te staan: elke uitgave vereiste voortaan voorafgaande departementale toestemming. Overigens opereerde Polak, wanneer de Amsterdamse belangen aan de orde waren, uiterst behoedzaam in het Haagse milieu. Achteraf herinnerde hij zich hierover: 'Ik zorgde ervoor, dat ik als staatssecretaris nooit zelf Amsterdam deed. Elke schijn van partijdigheid moest worden vermeden' (Roegholt, 314).
Kort na de val van het kabinet-Den Uyl op 22 maart 1977 werd Polak benoemd tot burgemeester van Amsterdam als opvolger van Samkalden. Op 15 juni van dat jaar werd hij geïnstalleerd. Doordat nu 'een doodgewone Amsterdamse jongen' de ambtswoning aan de Herengracht 502 betrok, kwam er volgens de pers een einde aan de reeks hoofdstedelijke burgemeesters van deftigen huize ( NRC Handelsblad, 15-6-1977). Dit beeld werd door Polaks voorkomen bevestigd. Hij was een kleine, beweeglijke man met een scherp getekend gezicht, getooid met grijze haren en een grote zwarte bril en daaronder een eeuwige glimlach. Vooraf liet Polak weten niet langer dan één zesjarige termijn burgemeester te willen blijven. 'Ergens ligt immers die bananenschil waarover ik kan uitglijden', verklaarde hij (Roegholt, 348). Uitglijders vielen er genoeg te maken, want hij aanvaardde zijn ambt juist op het moment dat er binnen de Amsterdamse gemeenteraad uitzonderlijk scherpe controverses over de stadsvernieuwing leefden, die vooral zijn eigen PvdA-fractie in twee onverzoenlijke kampen verdeelden.
Polaks ambtsperiode was eveneens het tijdsbestek waarin de kraakbeweging het meest actief was. Bij herhaling werd hij als burgemeester gedwongen panden gewapenderhand door de Mobiele Eenheid te laten ontruimen. Een dergelijk besluit nam hij nooit lichtvaardig. Een ontruiming door de politie kostte immers veel tijd en energie. Zijn grote frustratie was dat hij zich in zulke periodes niet kon wijden aan de werkelijke problemen van de stad, zoals het behoud van werkgelegenheid en de economische ontwikkeling. Terwijl het pand 'Groote Keyser' aan de Keizersgracht, dat eind 1979 was gekraakt, nog na taaie onderhandelingen kon worden vrijgemaakt, leidde het verwijderen van krakers uit de 'Vondelvrijstraat' in februari 1980 tot massaal gewelddadig verzet. Polak maakte daaraan een eind door met een bulldozer-tank van het leger de door de krakers opgerichte barricades te verwijderen. Hij deed dat zonder steun van de politieke leiders in de gemeenteraad, die in meerderheid terugschrokken voor hard optreden.
Kort na de rellen in de Vondelstraat vond op Koninginnedag 1980 in Amsterdam de inhuldiging van koningin Beatrix plaats. Krakersacties onder de leuze 'Geen woning, geen kroning' liepen uit op felle gevechten in de binnenstad. Met de mogelijkheid van demonstraties had het gemeentebestuur van meet af aan rekening gehouden. Maar toen de politieleiding aan Polak voorstelde om van te voren alle bruggen tussen het Waterlooplein en de binnenstad op te halen - om te verhinderen dat de actievoerders naar de Dam zouden optrekken - wees hij dat plan af. Achteraf merkte hij hierover op: 'Opgehaalde bruggen in de stad had ik immers al een keer meegemaakt: in februari 1941 toen de SS de bruggen om de oude Jodenbuurt had opgehaald of versperd als inleiding tot de eerste grote razzia op joodse mannen en jongens' ( Amsterdammer en sociaal-democraat). De Mobiele Eenheid moest met honden, paarden, waterkanonnen en traangas optreden om het krakersgeweld te beteugelen. Slechts met moeite kon worden voorkomen dat de relschoppers de Dam bereikten, waar in de Nieuwe Kerk de inhuldigingsplechtigheid plaatsvond.
Gedurende Polaks gehele burgemeestersperiode is hij door de krakers persoonlijk aangevallen en bedreigd met teksten als 'Polak, jij zwijn, we krijgen je wel klein'. Hijzelf merkte in een interview over die beschimpingen op: 'Als ik op een muur gekalkt zie 'Polak is een zak', dan doet me dat niet zo vreselijk veel - dat hoort bij mijn werk. Wat ik wel vies vind, zijn de antisemitische telefoontjes die geregeld binnenkomen' ( De Echo, 29-4-1980).
Tot Polaks verdiensten als burgemeester behoort de besluitvorming inzake de bouw van de 'Stopera'. Voor het in 1979 geopperde plan om een nieuw stadhuis en een operatheater in één complex samen te brengen, heeft hij zich met al zijn bestuurskracht ingespannen. De bouwvergunning werd in oktober 1981 verleend.
In de pers werd vaak de indruk gewekt dat Polak weinig doortastend optrad en dat in het college van B en W de socialistische wethouder van Stadsvernieuwing J.L.N. Schaefer - Polaks voormalige collega staatssecretaris - als de eigenlijke burgemeester van Amsterdam optrad. Maar deze voorstelling van zaken is eenzijdig. Polak was een gedegen bestuurder. Hij ging bij voorkeur bedachtzaam te werk en besteedde veel aandacht aan het bedenken van spitsvondige compromissen. Wanneer het erop aankwam, zoals met betrekking tot de ordehandhaving, was hij niet alleen slagvaardig, maar ook onverzettelijk. Dat Polak een grote afkeer had van geweld, was algemeen bekend. Hij ging - zeker bij ontruimingen - tot het uiterste om ingrijpen van de Mobiele Eenheid te voorkomen. Maar stond zijn besluit om gewapenderhand op te treden eenmaal vast, dan toonde hij zich doortastend.
Na zijn afscheid als burgemeester, op 1 juli 1983, betrok het echtpaar Polak in Ilpendam een door de architect G. Rietveld ontworpen bungalow. Van 1984 tot 1994 had hij zitting in de Raad van State. Daar was hij lid van de afdelingen Binnenlandse Zaken en Financiën en voorzitter van de afdeling Economische Zaken. Tevens was hij lid van de bijzondere commissie die het jaarlijks conceptadvies van het college over de Miljoenennota opstelde. Naast het lidmaatschap van de Raad van State vervulde hij tot aan zijn dood vele bestuurlijke nevenfuncties. Na een kort ziekbed overleed hij in 1999 op 75-jarige leeftijd aan kanker.
Polaks verdiensten als wethouder, staatssecretaris, burgemeester en staatsraad betroffen vooral de verhouding tussen de rijksoverheid en de grote steden op financieel terrein. Op grond van die deskundigheid is hij als burgemeester binnengehaald, en als zodanig voldeed hij volledig aan de verwachtingen. Onder zijn leiding werd Amsterdam door moeilijke jaren van politieke consternatie en recessie geloodst en zette de stad de eerste stappen op weg naar een nieuwe, gezondere economie.
A: Particulier archief-W. Polak (Inv.nr. 1120: interview door Sebastiaan Hol (1991)) en persdocumentatie betreffende W. Polak van het Stadsarchief Amsterdam.
P: Wim Polak. Amsterdammer en sociaal-democraat. Opstellen van en over Wim Polak. Samengest. door Menno Polak en Gerrit van Herwijnen (Amsterdam 2003).
L: Behalve necrologieën op 4-10-1999 door o.a. Hubert Smeets, in NRC Handelsblad, Frans Peeters, in Het Parool en Marc van den Broek, in de Volkskrant: 'Willem Polak als wethouder', in Het Vrije Volk, 1-9-1965; 'Wim Polak wil gewoon in de stad een pilsje drinken', in NRC Handelsblad, 15-6-1977; 'Burgemeester Polak openhartig over zijn ervaringen '40-'45', in De Echo, 29-4- 1980; Ben Kroon [e.a.], 'Amsterdam ontdekt zijn Polak', in De Tijd, 12-11-1982; Eric Slot, Vijf gulden eeuwen. Momenten uit 500 jaar gemeentefinanciën: 1490 - Amsterdam - 1990 (Amsterdam 1990); Richter Roegholt, Amsterdam na 1900 ('s-Gravenhage 1993); Henk E. Koning, 'Toespraak ter gelegenheid van de overdracht van het archief van wijlen Wim Polak_', in Amstelodamum 88 (2001) 4 (juli/aug.) 23-27; Menno Polak, Wim Polak toegankelijk [Brochure Wim Polak Stichting] (Amsterdam 2001); idem, 'Hoe joods was de burgemeester?' in Nieuw Israëlitisch Weekblad, 2-11-2001.
I: Amstelodamum 88 (2001) 4 (juli/aug.) 24 [Foto: Capital Photo's, Schiphol, Amsterdam].
H. de Liagre Böhl
Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 6Laatst gewijzigd op 12-11-2013