© Huygens ING - Amsterdam. Bronvermelding: E. Broeksma-van Capelle, 'Premsela, Benno (1920-1997)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. URL:http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn6/premsela [12-11-2013]
PREMSELA, Benno (1920-1997)
Premsela, Benno, vormgever en emancipator (Amsterdam 4-5-1920 - Amsterdam 27-3-1997). Zoon van Benedictus Premsela, huisarts en seksuoloog, en Rosalie de Boers.
Benno Premsela had een gelukkige jeugd. Hij groeide op in Amsterdam in een welgesteld, vrijzinnig joods gezin. Geborgen, warm, onconventioneel, onbevooroordeeld, sociaal: het zijn de terugkerende trefwoorden wanneer hij in interviews over zijn ouders praat. Samen met een broer en zuster werd hij, als nakomertje, open en zonder taboes opgevoed. Alles was bespreekbaar, en de kinderen waren vrij te doen wat ze wilden, mits zij een vak leerden waarmee ze in hun onderhoud konden voorzien. Benno's vader, huisarts en Nederlands eerste seksuoloog, gaf - heel vooruitstrevend - al in de jaren dertig op de VARA-radio wekelijks medische en seksuele voorlichting. Hij werd wel de 'rooie dokter van Amsterdam' genoemd.
Onder invloed van een met zijn ouders bevriende binnenhuisarchitect raakte Premsela al op dertienjarige leeftijd geïnteresseerd in het ontwerpen van interieurs. Na enkele minder succesrijke jaren op de HBS, waar hij enkele malen doubleerde en die hij zonder diploma verliet, ging hij in 1937 naar de particuliere Nieuwe Kunstschool in Amsterdam. Architect Alexander Bodon, een aanhanger van de Nieuwe Zakelijkheid (Bauhaus), werd hier zijn grote leermeester. Deze bracht hem in aanraking met Das japanische Wohnhaus (1935), een boek van de Japanse architect Yoshida Tetsuro over voorbeeldige ruimtebeheersing. Vanaf die tijd dateert Premsela's voorkeur voor eenvoud en functionaliteit, voor zuivere constructie en ruimte. Een ander aspect van zijn ontwerperschap was zijn gevoel voor afgewogen kleurcombinaties.
Nog tijdens zijn opleiding, op 1 januari 1942, zag Premsela zich vanwege zijn jood-zijn gedwongen om onder te duiken. Nadat hij zich ruim drie jaar had schuilgehouden in achtereenvolgens Zandvoort, Haarlem en Amsterdam, bleek in mei 1945 alleen zijn broer Robert ('Boet'), de latere Amsterdamse boekhandelaar, nog in leven. Zijn ouders en zuster Elly waren in het vernietigingskamp Auschwitz vermoord.
In 1947 werd Premsela actief lid van de een jaar eerder opgerichte vereniging voor homoseksuelen, de Shakespeare Club, in 1949 omgedoopt tot COC (Cultuur en Ontspannings Centrum). Hij deed dat onder zijn eigen naam en niet - zoals vele andere leden - onder een schuilnaam. 'Het einde van de oorlog betekende een bevrijding', zei hij later. 'Er kon me niets meer gebeuren na wat me was overkomen. Homoseksualiteit bestond toen niet in de samenleving, maar dankzij mijn opvoeding en na wat ik had doorgemaakt, vond ik het volstrekt onaanvaardbaar een dubbelleven te leiden om mijn seksuele voorkeur te verbergen' (Brusse).
Tijdens zijn onderduik voorzag Premsela in zijn onderhoud met het maken van leren damestassen, een activiteit die hij na de bevrijding als kleine zelfstandige voortzette. In 1949 kreeg hij een baan bij de meubelafdeling van warenhuis De Bijenkorf, die hij met veel verve inrichtte. Om zijn blik te verruimen verruilde Premsela vervolgens Nederland voor Italië. Vanaf 1951 woonde Premsela twee jaar - eerst bij een vriendin, later bij een vriend - in Florence, waar hij voor verschillende studio's (gordijn)stoffen ontwierp en bedrukte. Aan dit verblijf zou hij een levenslange liefde voor Italië overhouden. Uit die tijd dateert ook het boek Dit is Florence (1954), dat hij samen met fotograaf Cas Oorthuys samenstelde. Na terugkeer in Nederland, in 1953, werd Premsela een veel gevraagd ontwerper voor het inrichten van beurzen en tentoonstellingen. Deze waren weliswaar tijdelijk van aard, maar 'de sympathiekste ijdeltuit van Nederland' (Van den Berg, 34) zorgde ervoor dat zijn werk goed werd gedocumenteerd.
Eveneens in 1953 werd Premsela lid van het bestuur van het COC, en van 1962 tot 1971 zou hij het voorzitterschap van de vereniging bekleden. In de laatstgenoemde functie trad hij steeds tactvol op. Het is zijn verdienste dat hij door ieders standpunt serieus te nemen tegenstellingen binnen het COC wist te overbruggen en daardoor in deze turbulente periode de continuïteit van de vereniging heeft mogelijk gemaakt. Als voorzitter van het COC kwam Premsela op 30 december 1964, tijdens een televisie-interview in Achter het Nieuws, het actualiteitenprogramma van de VARA, als een van de eerste Nederlanders publiekelijk uit voor zijn geaardheid, wat ophef veroorzaakte. Mensen discrimineren en dwingen hun identiteit te verbergen zag Premsela als een maatschappelijk onrecht, en hij achtte het zijn morele plicht hierover niet te zwijgen.
Intussen was Premsela in 1956 opnieuw in dienst getreden van De Bijenkorf, nu als chef van de etalage-afdeling. Zijn opvatting over etaleren was geheel nieuw. Hij beschouwde de etalage als een ruimte die vanuit een architectonische visie moest worden benaderd. Door deze benadering ging er van die etalages een grote aantrekkingskracht uit. Premsela schroomde niet om kunstenaars als de schilders Co Westerik en Herman Gordijn, industrieel vormgever Kho Liang Ie en couturier Max Heymans bij zijn ontwerpen te betrekken. De etalages van De Bijenkorf maakten zoveel furore, dat hele gezinnen naar de binnenstad van Amsterdam trokken om ze te bekijken, als waren het kunstwerken in een galerie. Zij hebben ongetwijfeld bijgedragen aan de smaakverandering van het grote publiek. De naam Benno Premsela werd daarna een begrip.
In 1963 begon Premsela samen met binnenhuisarchitect Jan Vonk het Bureau Premsela Vonk. Het tweetal ontwierp talloze tentoonstellingen en beursstands en richtte vele interieurs opnieuw in, onder meer in 1974 alle Nederlandse kantoren van de AMRO-bank. Toen Premsela in 1967 de verantwoordelijkheid kreeg voor de vormgeving en productontwikkeling bij de tapijtfabriek Van Besouw Tapijt BV in Goirle bij Tilburg, ontstond er binnen het bureau al gauw een aparte studio voor industriële vormgeving, die zich onder leiding van Premsela hoofdzakelijk op textiele producten richtte. Premsela kreeg van de directie van Van Besouw carte blanche, en samen met zijn team ontwierp hij het revolutionaire katoenen tapijt - een tapijt voor mensen die niet van tapijt hielden - dat in binnen- en buitenland een groot succes werd.
Premsela omschreef zichzelf dikwijls als iemand met een gelukkig gesternte, die steeds weer de juiste mensen op de juiste plaats ontmoette: 'Ik heb altijd progressieve, moedige opdrachtgevers gehad, die me vertrouwden en volkomen vrij lieten' (Video Van Dijk). Ook van Vescom BV, producent van stoffen en wandbekleding in het Oost-Brabantse Deurne, waarvoor hij vanaf 1972 ontwerpen verzorgde, kreeg hij alle ruimte. Op hun beurt waren ook de opdrachtgevers tevreden over Premsela: 'Hij dacht multifunctioneel. Hij besteedde aan alle facetten aandacht. Niet alleen het product moest goed zijn, maar ook het productieproces, de huisstijl, de advertenties en de teksten' (Idem).
Als werkgever was Premsela enthousiasmerend, maar ook overheersend. Elke maandag verzamelde hij zijn team om zich heen om dan al zijn in het weekend geboren ideeën op hen af te vuren. De aangenomen plannen moesten vervolgens door het team worden uitgewerkt. Hoewel 'Premsela' inmiddels een goed handelsmerk was geworden, stoorde het sommige medewerkers toch dat alleen zijn naam aan het eindproduct werd verbonden.
Bij particuliere opdrachten voor interieurontwerpen ging Premsela er steeds van uit dat de te ontwerpen omgeving dienstbaar en aangenaam moest zijn: de ruimte behoorde in dienst te staan van de mens, die er goed moest kunnen wonen en werken. In 1987 ging Bureau Premsela Vonk een nieuwe uitdaging aan door de fusie met het grafisch vormgevingsbureau BRS. In 1990 nam Premsela op zeventigjarige leeftijd afscheid van BRS Premsela Vonk, dat inmiddels zeventig medewerkers had.
Premsela's invloed op de Nederlandse kunstwereld was groot. Hij was niet alleen van belang als ontwerper, inrichter en beleidsmaker, maar ook als kunstliefhebber en verzamelaar. Kunst was voor hem een graadmeter voor ontwikkelingen in de samenleving. In zijn persoonlijke collectie ontbrak bijna geen enkele belangrijke hedendaagse kunstenaar. Overigens was hij wars van status en modieuze trends; van het postmodernisme moest hij bijvoorbeeld niet veel hebben.
De kunst die Premsela inspireerde was terughoudend: 'Minder is meer', luidde zijn credo. Ook zijn eigen ontwerpen getuigen van terughoudendheid, zoals de plantenbak en de spiegel uit 1956, het tapijt van katoenen lusjes, de Lotek-lamp uit 1981 - bestaande uit een eenvoudige kubus van ijzerdraad, waaromheen vlieseline was gespannen - en de vaas uit 1993 voor die ene mooi gebleven bloem uit een verdord boeket.
In 1962 werd Premsela gevraagd zitting te nemen in de Rijksadviescommissie Gebonden Kunsten. In die hoedanigheid kwam hij op voor indertijd veronachtzaamde kunstvormen als vrije textiel, keramiek en sieraden. Zo begon een lange carrière als bestuurder en adviseur in vele culturele commissies op het gebied van beeldende kunst, muziek en ballet. Op een gegeven moment bekleedde hij wel dertig functies, waarin hij zich steeds consciëntieus, kritisch en onafhankelijk opstelde. Vanuit deze positie heeft hij bovendien talloze kunstenaars gestimuleerd, zowel in de gebonden als de beeldende kunst. Overigens was niet iedereen ingenomen met de invloed die Premsela zich op deze manier verwierf. Volgens een medebestuurder was hij 'intussen zo'n belangrijke bobo geworden, dat er grote groepen met andere kunstopvattingen waren die hem haatten. Ze vonden hem een vreselijke kunstpaus' (De Swaan). Voor zijn activiteiten zou Premsela verschillende onderscheidingen ontvangen, waaronder in 1985 de Sikkensprijs en in 1995 de Zilveren Anjer van het Prins Bernhard Fonds voor zijn bestuurlijke inzet voor de kunst en de emancipatie van homoseksuelen.
Vrijheid vond Premsela het hoogste goed, niet alleen in de kunst maar ook in zijn persoonlijke leven. Zijn relaties waren open en vrij. Een van zijn ex-partners zei hierover: 'Benno was een ongelooflijk dwingende persoonlijkheid. Als je niet helemaal in zijn tempo mee kon gaan, werd het wel eens moeilijk' (De Swaan). Zolang hij met iemand samenwoonde, sprak Premsela nooit over 'mijn vaste vrind', maar over 'mijn vastere vrind'. In 1968 ontmoette hij de toen 26-jarige architect Friso Broeksma, de 'vastere vrind' met wie hij tot aan zijn dood zou samenwonen. Premsela hechtte veel waarde aan zijn vriendschappen, en zijn sociale leven wist hij goed met zijn werkzame bestaan te mengen. Tijdens wekelijkse etentjes bracht hij mensen uit totaal verschillende werelden, kunstenaars, politici en zakenmensen met elkaar in contact. Zijn huis op de Amsterdamse Keizersgracht was een trefpunt van de artistieke society, met Premsela als het alerte, serieuze èn humorvolle middelpunt.
Benno Premsela overleed in 1997 op 76-jarige leeftijd in het Academisch Medisch Centrum in Amsterdam aan buikvlieskanker. Daarmee verdween een veelzijdige man, een beeldvormende ontwerper, een grote inspirator en stimulator van de kunsten, die een belangrijke rol speelde in het culturele en maatschappelijke leven van Nederland na 1945.
A: Persoonlijk archief-B. Premsela in het Stadsarchief Amsterdam.
P: Behalve de in de tekst genoemde publicatie: Benno Premsela onder anderen [Tentoonstellingscatalogus Stedelijk Museum te Amsterdam] (Amsterdam 1981); De harmonie van het contrast. Ulf Moritz en Benno Premsela. Onder red. van Marijke Andriese [Tentoonstellingscatalogus Nederlands Textiel Museum te Tilburg] (Tilburg 1988). Een overzicht van werk, leven en bestuursfuncties van Benno Premsela, geïllustreerd met foto's en een bibliografie van artikelen, beeld- en geluidsproducties zijn te vinden in de onder L genoemde publicatie van Len van den Berg [e.a.].
L: Behalve necrologieën o.a. door Max van Rooy, in NRC handelsblad, 29-3-1997: Benno Premsela. Een vlucht naar voren. Onder red. van Len van den Berg [e.a.] (Utrecht 1996); interview door Pieter Webeling, in de Volkskrant, 15-3-1997; Bert Boelaars, Benno Premsela, 1920-1997. Voorvechter van homo-emancipatie (Bussum 2008). Op 14 december 1990 maakte Henk van Dijk een video-opname van het afscheid van Premsela van BRS Premsela Vonk (Berust bij Henk van Dijk te Amsterdam). Op 14 september 1991 zond de AVRO als deel 8 van de televisieserie De Orangerie een interview door Peter Brusse met Benno Premsela uit. Op 17 november 1999 zond de Humanistisch Omroep de televisiedocumentaire Benno Premsela van Carrie de Swaan uit.
I: Benno Premsela. Een vlucht naar voren. Onder red. van Len van den Berg [e.a.] (Utrecht 1996) 46 [Foto Carel Blazer; Premsela na 1945].
E. Broeksma-van Capelle
Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 6Laatst gewijzigd op 12-11-2013