© Huygens ING - Amsterdam. Bronvermelding: Th.A.M. van der Meer, 'Schorer, jhr. Jacob Anton (1866-1957)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. URL:http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn6/schorer [12-11-2013]
SCHORER, jhr. Jacob Anton (1866-1957)
SCHORER, jhr. Jacob Anton (verheven in de Nederlandse adel bij KB d.d. 13-11-1893, nr. 25), maatschappelijk hervormer (Heinkenszand (Zld.) 1-3-1866 Harderwijk 18-8-1957). Zoon van jhr. Eduard Pieter Schorer (verheven in de Nederlandse adel bij KB d.d. 13-11-1893, nr. 25), vice-president van de arrondissementsrechtbank te Middelburg, en Gerardina Anna Paulona van Veen.
Jacob Schorer kwam uit een Zeeuwse patriciërsfamilie. Hij groeide op als tweede van vier kinderen van een Middelburgse magistraat en notabele. Na vanaf 1878 het gymnasium in zijn woonplaats te hebben doorlopen begon hij eind september 1884 aan een rechtenstudie aan de Rijksuniversiteit te Leiden. Op 16 december 1891 deed hij zijn doctoraalexamen, waarna hij terugkeerde naar Middelburg. Toen hij 27 jaar oud was, werd zijn familie in adelstand verheven, zodat hij zich voortaan jonkheer mocht noemen.
In de daaropvolgende zes jaar werkte Schorer vanuit het ouderlijk huis aan een rechtshistorische dissertatie over De geschiedenis der Calamiteuse Polders in Zeeland tot het reglement van 20 januari 1791, waarop hij op 13 februari 1897 in Leiden promoveerde. Nog datzelfde jaar werd Schorer klerk op de griffie van de arrondissementsrechtbank in Middelburg, en in juni 1899 volgde hier zijn benoeming tot plaatsvervangend kantonrechter. Beide betrekkingen verenigde hij met de uitoefening van de advocatuur. In het voorjaar van 1903 kwam een abrupt einde aan Schorers carrière. Een strafrechtelijk onderzoek wegens mogelijke seksuele contacten met een jongen onder de zestien leverde weliswaar geen strafbare feiten op, maar bracht wel aan het licht dat hij een man van zeer onzedelijke neigingen was. Hij vroeg en kreeg eervol ontslag en vertrok naar Berlijn.
In de Duitse hoofdstad voorzag Schorer in zijn onderhoud als vertegenwoordiger van de verzekeringsmaatschappij Teutonia. Hij sloot zich aan bij het Wissenschaftlich-humanitäres Komitee de eerste organisatie voor homoseksuelen ter wereld van de seksuoloog Magnus Hirschfeld. Schorer maakte zich hier diens theorieën eigen van de Zwischenstufe of het derde geslacht, die uitgingen van het aangeboren karakter van seksuele voorkeuren. Naast mannen en vrouwen vormden homoseksuelen een derde geslacht, dat zich fysiek manifesteerde in sexuelle Zwischenstufen (: tussenvormen) tussen man en vrouw. Ook in praktisch opzicht was Schorer zijn Duitse mentor behulpzaam bij zijn onderzoek naar de incidentie van homoseksualiteit onder diverse bevolkingsgroepen. Over Schorers privé-leven in deze jaren is weinig bekend. In Berlijn had hij mogelijk een relatie met een jongeman, die zelfmoord pleegde.
Al in 1904 één jaar nadat hij zich in Berlijn had gevestigd deed Schorer in Nederland van zich spreken met het artikel Wetenschap en rechtspraak in het juridisch tijdschrift Themis (65 (1904) 411-448). Hierin uitte hij zijn ergernis over de onwetendheid in Nederland over homoseksualiteit. In juni 1910 keerde Schorer terug naar Nederland, nadat zijn vader in augustus 1909 onverwachts was overleden . Hij ging toen met zijn moeder in Den Haag wonen. Tot aan haar dood was hij afhankelijk van een jaarlijkse toelage. Nadien verkreeg hij zijn inkomsten vooral uit beleggingen.
Misschien vestigde Schorer zich in Den Haag om zijn lobby op wetgevers en anderen te vergemakkelijken. Mogelijk ook omdat deze stad toentertijd meer dan andere plaatsen in Nederland de reputatie bezat een homoseksuele subcultuur te hebben. In Den Haag was hij een opmerkelijke verschijning. Van jongs af aan was hij geïnteresseerd in sport: hij zwom, wandelde en beoefende gedurende enige tijd de bokssport. Met zijn nogal gedrongen figuur en zijn baard, gaf hem dat in die jaren een enigszins martiaal uiterlijk. Hagenaars herinnerden zich later een man met wandelstok, die op een vaste wandelroute dagelijks langs hun huis kwam. Er werd dan wel over hem gefluisterd.
In 1910 begon Schorer actie te voeren tegen een wetsvoorstel van minister van Justitie E.R.H. Regout (1910-1913). Deze had eerder als Tweede-Kamerlid voor de Algemeene Bond van R.K. Kiesvereenigingen jarenlang gepleit voor een wetsartikel dat jongens moest beschermen tegen homoseksuelen. De laatstgenoemden hadden het volgens hem vooral op minderjarigen voorzien en waren er op die manier voor verantwoordelijk dat homoseksualiteit zich verspreidde. Als onderdeel van een algehele herziening en verscherping van de zedenwetgeving stelde het door Regout geïntroduceerde artikel 248bis seksuele contacten met personen van hetzelfde geslacht die jonger waren dan 21 jaar strafbaar, terwijl heteroseksuele contacten met jongeren boven de zestien jaar wel toelaatbaar werden geacht.
In reactie hierop publiceerde Schorer in 1911 de kritische brochure Tweeërlei maat. Bovendien lobbyde hij onder Kamerleden. Volgens hem zou het wetsartikel de weg vrijmaken voor chantage en leiden tot rechtsongelijkheid, tussen heteroseksuelen en homoseksuelen. Tegenover de ratio achter 248bis dat jongeren door verleiding homoseksueel werden, plaatste Schorer de derde geslachtstheorie, die inhield dat homoseksualiteit niet overgedragen kon worden, maar van nature vastlag. Zijn lobby kon niet voorkomen dat 248bis in datzelfde jaar wet werd.
In 1912 richtte Schorer de eerste Nederlandse organisatie op die opkwam voor de rechten van homoseksuelen, namelijk de Nederlandsche Afdeeling van het Wissenschaftlich-humanitäre Komitee, sinds 1919 Nederlandsch Wetenschappelijk Humanitair Komitee (NWHK) geheten. Het NWHK streefde onder het motto Per scientiam ad justitiam naar rechtsgelijkheid door verspreiding van wetenschappelijke inzichten rond homoseksualiteit. Naar Duits voorbeeld richtte het NWHK zich in eerste instantie met de door Schorer geschreven brochure Wat iedereen behoort te weten omtrent Uranisme (homosexualiteit: liefde voor personen van het eigen geslacht). Hoe Uraniërs beoordeeld moeten worden (1912) tot sleutelfiguren in de samenleving, zoals politici, hoge ambtenaren en ook tot studenten. De brochure was mede ondertekend door een dertigtal kunstenaars en medici.
Tot en met 1920 stuurde Schorer ook de jaarverslagen van het NWHK telkens weer aan eerstejaarsstudenten, tot ergernis van velen, niet in de laatste plaats ook van universitaire en juridische autoriteiten. Nog in 1924 overwoog het ministerie van justitie een wetsvoorstel om verspreiding van geschriften als die van het NWHK te verbieden. Op praktische gronden is daarvan afgezien; het was toen ook niet zo relevant meer. Voor de productie en verspreiding van de geschriften van het Komitee was Schorer afhankelijk van donaties. Na een omvangrijk zedenschandaal in 1920 in Den Haag, waarbij meer dan dertig personen werden veroordeeld op grond van artikel 248bis, liepen de donaties zodanig terug dat het Schorer aan middelen ontbrak de verspreiding van drukwerk voort te zetten. Het zou tot 1933 duren voordat hij deze activiteit kon hervatten, al blijft onduidelijk waarom. Blijkens Schorers vele (vergeefse) pogingen in die tijd om familiestukken te verkopen, had de economische crisis ook hem getroffen.
Schorers publicaties en brieven getuigen van een heilig geloof in de heilzame werking van de verspreiding van wetenschappelijke inzichten omtrent het derde geslacht. Afwijzende reacties deed hij in soms tamelijk ongezouten bewoordingen af als onwetendheid en onverantwoordelijke domheid. Hoewel de verslagen van het NWHK altijd mede ondertekend werden door enkele andere personen, was het Schorer die hiervan de belichaming was, gedurende de jaren dat het Komitee bestond. Zijn activiteiten tussen 1912 en 1940 richtten zich op hulp- en adviesverlening en ook op voorlichting aan iedereen die daarnaar zocht. Voor zover mogelijk bemiddelde hij bij conflicten met familie of met werkgevers. Hij verwees individuen naar welgezinde medici, advocaten en predikanten en voorzag die op hun beurt van advies. Tevens legde hij contacten tussen personen die daarom vroegen. Na het overlijden van zijn moeder in 1916 betrok hij een etage aan de Laan van Meerdervoort in Den Haag, waarvan een deel speciaal was ingericht voor zijn NWHK-activiteiten.
Al tijdens zijn Berlijnse jaren was Schorer begonnen met het verzamelen van wetenschappelijke werken over homoseksualiteit en van bellettrie met een homoseksueel thema. De verzameling groeide uit tot een bibliotheek van tweeduizend banden, die hij vanaf 1922 via gedrukte catalogi toegankelijk maakte voor degenen die beroepshalve met homoseksualiteit te maken kregen, zoals juristen en medici, en voor andere belangstellenden. Soms deed Schorer schenkingen aan officiële bibliotheken, die een enkele keer verontwaardigd werden geretourneerd.
In 1923 nam hij een zestienjarige Duitse scholier, Helmut Imhoff, in huis, die de status van pleegzoon kreeg. Een dergelijke vader-zoonrelatie was indertijd niet ongebruikelijk onder vooraanstaande homoseksuelen. Deze pleegzoon zou tot 1933 bij hem blijven. Hoewel Imhoff in Nederland bleef wonen, werd hij vroeg lid van de Duitse nazi-partij. Hij trouwde, kreeg een zoon en sneuvelde tijdens de Tweede Wereldoorlog als Duits soldaat aan het Oostfront.
In de meidagen van 1940 vernietigde Schorer met enkele vrienden het archief van het NWHK. Drie weken na de capitulatie namen de Duitsers de bibliotheek in beslag naar hij vernomen had op hoog bevel uit Berlijn. Protesten en rekesten bij de bezettingsautoriteiten bleven onbeantwoord. Na de bevrijding wezen de Nederlandse autoriteiten Schorers oorlogsschadeclaim voor het verlies van de bibliotheek af. Op zijn vragen naar de reden kwam geen reactie. Overigens heeft de bezetter hemzelf ongemoeid gelaten. Wel moest hij, zoals alle niet-werkende inwoners van Den Haag, in 1943 die stad verlaten. Hij vestigde zich toen in Harderwijk.
In 1946 richtte Schorer zich nog eenmaal in een brochure tot een groter publiek. Gelijkheid van recht, ook hier! bleef echter buiten beperkte kring onopgemerkt. De vlag van het NWHK werd in 1946 overgenomen door de zogeheten Shakespeare Club, vanaf 1948 Cultuur en Ontspanningscentrum (COC) geheten. Over dit initiatief was Schorer ondanks zijn erelidmaatschap maar matig enthousiast, omdat de nieuwe organisatie het politieke en culturele werk mengde met vermaak voor leden.
Tot aan zijn dood op 91-jarige leeftijd in 1957 bleef Schorer in Harderwijk. Hij woonde op kamers, kwam nogal eens in conflict met hospitas en moest een paar keer noodgedwongen verhuizen. Zijn laatste hospita heeft hem aan het eind van zijn leven verzorgd. In die naoorlogse jaren vereenzaamde hij, onder andere doordat hij doof werd. Ook was Schorer op latere leeftijd een aanhanger geworden van de Christian Scientology, wat hem ervan weerhield hulp te zoeken voor een gezwel in zijn nek. Dit riep nogal wat afkeer in zijn omgeving op en droeg daardoor bij aan zijn isolement. Toch had Schorer ook tot op het einde van zijn leven contacten met jongens in Harderwijk. Enkelen van hen heeft hij via een legaat in de gelegenheid gesteld te gaan studeren.
Jacob Schorer verwierf tijdens het interbellum bekendheid als één van de eerste voorvechters van de emancipatie van homoseksuelen in Nederland. Zijn adelspredikaat en academische titel openden in de vooroorlogse standenmaatschappij voor hem deuren die voor anderen gesloten bleven. Zo wist hij ten tijde van het Haagse zedenschandaal van 1920 met succes te interveniëren bij de secretaris-generaal van het ministerie van Justitie een vroegere studiegenoot van hem , zodat er aan de arrestaties een einde kwam. Schorer voerde zijn strijd met een onverwoestbaar optimisme, waardoor hij, soms tegen de verdrukking in, bleef volhouden dat er vooruitgang was geboekt. Het verlies van zijn bibliotheek is hij nooit goed te boven gekomen, en tot op hoge leeftijd zou hij daartegen blijven protesteren. Tot aan het eind van zijn leven bleef hij blijkens een zo nu en dan ingezonden brief in het blad van het COC de ontwikkelingen aan het emancipatiefront volgen. De derde-geslachtstheorie, die hij met zoveel vuur had verkondigd, had toen vrijwel geheel aan gezag ingeboet en plaatsgemaakt voor psychologische en psychoanalytische theorieën. Niettemin erkende de nieuwe generatie van voorvechters van homo-emancipatie in die jaren haar schatplichtigheid aan Jacob Schorer.
A: Familiearchief-Schorer (o.a. reisjournalen van J.A. Schorer 1878-1884) in het Zeeuws Archief te Middelburg; Internationaal Homo/Lesbisch Informatiecentrum en Archief (correspondentie tussen J.A. Schorer en J. van Leeuwen) te Amsterdam.
P: Behalve de in de tekst genoemde publicaties: Hoe het chantagegevaar te keeren, in Weekblad van het Recht, 15-10-1931 (p. 8).
L: Rob Tielman, Schorer en het Nederlandsch Wetenschappelijk Humanitair Komitee, in Homojaarboek. Artikelen over emancipatie en homoseksualiteit I (Amsterdam 1981) 107-132; Rob Tielman, Homoseksualiteit in Nederland. Studie van een emancipatiebeweging (Meppel [etc.] 1982); Hans Warmerdam en Pieter Koenders, Cultuur en ontspanning. Het COC, 1946-1966 (Utrecht 1987); Hans van Weel en Paul Snijders, Levenslang strijden voor rechtsgelijkheid. Jonkheer Jacob Anton Schorer (1866-1957), in Pijlen van naamloze liefde. Pioniers van de homo-emancipatie. Onder red. van Hans Hafkamp en Maurice van Lieshout (Amsterdam 1988) 96-103; E. van Kütsem, Het betrof immers een eerlijke zaak waarvoor op eervolle wijze gestreden moest worden. Jacob Schorer, voorvechter van homoseksualiteit, 1866-1957, in Homologie 11 (1989) 32-35; Fokas Holthuis, De spoorloze boekerij van een jonkheer, in Parmentier 3 (1992) 3/4 (zomer) 25-28; Pieter Koenders, Tussen christelijk réveil en seksuele revolutie. Bestrijding van zedeloosheid in Nederland, met nadruk op de repressie van homoseksualiteit (Amsterdam 1996); Theo van der Meer en Paul Snijders, Ernstige moraliteits-toestanden in de residentie. Een whodunnit over het Haagse zedenschandaal van 1920, in Pro Memorie. Bijdragen tot de rechtsgeschiedenis der Nederlanden 4 (2002) 373-407; Theo van der Meer, Jonkheer mr. Jacob Anton Schorer (1866-1957). Een biografie van homoseksualiteit (Amsterdam 2007).
I: Foto in bezit van het Zeeuws Documentatiecentrum in Middelburg.
Theo van der Meer
Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 6Laatst gewijzigd op 12-11-2013