© Huygens ING - Amsterdam. Bronvermelding: P. Kooij, 'Slicher, Bernard Hendrik (1910-2004)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. URL:http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn6/slicher [12-11-2013]
SLICHER, Bernard Hendrik (1910-2004)
Slicher, Bernard Hendrik, (sinds 1933 bekend onder de naam Slicher van Bath), historicus (Leeuwarden 12-2-1910 - Ede 27-9-2004). Zoon van Willem Antonie Slicher, legerofficier, en Johanna Geertruid Becking. Gehuwd op 30-5-1941 met Jacoba Petronella de Jong (geb. 1918). Dit huwelijk bleef kinderloos.
Als enig kind van een beroepsmilitair is Bernard Slicher in zijn jeugd voortdurend verhuisd en heeft hij in vele provincies gewoon. Vaak verhuizen leidde tot een sociaal isolement, dat nog werd vergroot doordat hij op éénjarige leeftijd polio kreeg, waardoor hij later niet aan sport mocht doen. Dus werd er veel gelezen. Aanvankelijk had Bernard geen extra belangstelling voor geschiedenis. Die werd pas gewekt toen hij op de gemeentelijke HBS in Groningen les kreeg van de latere hoogleraar jhr. P.J. van Winter.
Om geschiedenis te kunnen studeren moest Bernard een gymnasiumdiploma bezitten. In zijn kleine autobiografie Leven met het verleden (1998) verhaalt hij dat het hem veel moeite kostte om zich Latijn en Grieks eigen te maken, zodat hij pas na drie jaar het staatsexamen behaalde. Op 6 oktober 1930 begon hij aan de geschiedenisstudie aan de Rijksuniversiteit te Groningen, waar hij zich - geïnspireerd door de colleges van I.H. Gosses - op de Middeleeuwen richtte, terwijl hij ook prehistorie studeerde bij de archeoloog A.E. van Giffen. Zijn vader zag voor hem een toekomst als archivaris, en hij ging daarin mee. Tijdens zijn studie was Slicher lid van het Groninger Studenten Corps 'Vindicat atque Polit'.
Na op 13 juli 1934 het kandidaatsexamen te hebben behaald, vervolgde Slicher in oktober van dat jaar zijn studie aan de Rijksuniversiteit te Utrecht. Zijn vader was namelijk na het overlijden van zijn moeder in Bilthoven gaan wonen, omdat hij een nierkwaal had en een gezondere omgeving zocht. Ook in Utrecht was Slicher actief lid van het Studenten-Corps, waar hij de functie van archivaris vervulde. Inmiddels was hij zich Slicher van Bath gaan noemen, omdat hij in 1933 van zijn grootvader de titel van ambachtsheer van deze Zeeuwse plaats had geërfd. Die naam koos hij niet uit ijdelheid, maar uit piëteit voor zijn familie.
In Utrecht doceerde de Duitse mediëvist O.A. Oppermann, een erkend vakman in de paleografie en oorkondenleer. Bij hem volgde Slicher van Bath het hoofdvak en de bijvakken bij G.W. Kernkamp en P.C.A. Geyl. In 1936 studeerde hij af en kon hij onmiddellijk assistent bij Oppermann worden. Dit assistentschap bestond overigens voornamelijk uit het uittypen van diens manuscripten. Maar daarnaast was er ook het beheer van de bibliotheek. Dat gaf Slicher van Bath de gelegenheid zich uitvoerig te documenteren, een werkwijze die hij sindsdien steeds toepaste als hij een nieuw terrein ging verkennen. Vooral het in 1929 opgerichte tijdschrift Annales d'histoire économique et sociale van de Franse historici Marc Bloch en Lucien Febvre sprak hem aan.
Hoewel een baan in het archiefwezen niet beschikbaar was, wilde Slicher van Bath zich toch verder in die richting bekwamen. In 1939 ging hij als volontair werken op het Rijksarchief in Gelderland. Door zijn polioverleden hoefde hij niet in militaire dienst, zodat de mobilisatie van 1939 aan hem voorbij ging en hij direct een maatschappelijke carrière kon starten. In Arnhem bereidde Slicher van Bath zich, naast zijn inventarisatiewerkzaamheden, voor op het archiefexamen eerste klasse, dat hij in 1941 behaalde.
In datzelfde jaar vroeg Oppermann hem naar Utrecht terug te komen als zijn assistent. Slicher van Bath stemde toe, vooral ook omdat het hem de mogelijkheid gaf te trouwen met Koos de Jong, de dochter van een huisarts in Dubbeldam, met wie hij sinds 1939 verloofd was. Zij zouden meer dan zestig jaar een innige band houden. Koos gaf haar aspiraties om verpleegster te worden op en wijdde zich aan haar mans carrière, waaraan zij zo mede vorm gaf. Die carrière nam overigens al onmiddellijk een andere wending. Toen Oppermann, die steeds meer koos voor nationaal-socialistisch getinte onderwerpen, in de zomer van 1942 met het plan kwam, de middeleeuwse 'Nederlandse' kolonisatie in het 'Oostland' te bestuderen, nam Slicher van Bath - die dit een onzinnig onderzoek vond, waarvan de uitslag bij voorbaat vaststond - in het najaar ontslag. Hij ging vervolgens, in opdracht van de historische vereniging 'Gelre', werken aan een herziening van het oorkondenboek van Gelre en Zutphen.
Daarnaast begon Slicher van Bath aan een promotieonderzoek, dat zou uitmonden in de tweedelige dissertatie Mensch en land in de Middeleeuwen. Bijdrage tot een geschiedenis der nederzettingen in oostelijk Nederland (1944). Het was gericht op de eigendomsorganisatie en sociale organisatie in Oost-Nederland en had een tamelijk institutionele, rechtshistorische opzet. Het dissertatieonderzoek was weliswaar nog in overleg met Oppermann opgezet, maar als promotor koos Slicher van Bath de Amsterdamse hoogleraar J.M. Romein, die hij thuis en op zijn onderduikadres geregeld bezocht. De promotie - cum laude - vond een half jaar na de bevrijding, op 20 november 1945, plaats. Het proefschrift is vooral bekend geworden omdat er een aantal mythes in wordt doorgeprikt, zoals de Germaanse achtergrond van de marken en de Saksische herkomst van de Oost-Nederlanders.
In 1946 begon dan toch Slicher van Baths carrière in het archief. Hij keerde terug naar Arnhem, waar hij in februari chartermeester werd op het Rijksarchief. Al in juli van datzelfde jaar volgde zijn benoeming tot rijksarchivaris in Overijssel. Ook hier combineerde Slicher van Bath archiefwerk met historisch onderzoek. Daarbij richtte hij zich op het Overijsselse platteland tijdens het ancien régime, wat - na ruim tien jaar onderzoek - een uniek boek opleverde: Een samenleving onder spanning. Geschiedenis van het platteland in Overijssel. Vooral de relatie, èn de spanning tussen economische en demografische ontwikkeling is innovatief uitgewerkt; hier komt hij met het concept van 'bestaanscrises', het achterblijven van de groei van de productie bij de bevolkingsgroei, zodat de prijzen stijgen en er hongersnood, epidemieën en excessieve sterfte ontstaan. Dit concept zou sindsdien in de vakliteratuur een belangrijke rol spelen. Het boek is sterk verwant aan de regionale studies van de 'École des Annales'. Het verscheen echter al in 1957, terwijl de belangrijkste publicaties van deze richting in het historisch onderzoek uit de jaren zestig dateren. De Overijsselse studie zou model staan voor een aantal dissertaties over andere regio's: Noord-Holland, Friesland, de Veluwe, Gelderland. Zijn promovendi probeerden daarbij steeds verschillende accenten te leggen. Maar dat verhinderde niet dat Slicher van Bath omstreeks 1970 zijn belangstelling voor deze regionale benadering wat begon te verliezen; hij vond het weinig uitdagend.
Inmiddels had Slicher van Bath de archiefwereld opnieuw achter zich gelaten. In 1948 was hij namelijk benoemd tot hoogleraar in de economische en sociale geschiedenis aan de Rijksuniversiteit te Groningen. Zijn leerstoel maakte deel uit van de economische faculteit, die op dat moment nog in opbouw was en die een sterk interdisciplinair en ook agrarisch - regiogericht - karakter moest dragen. Daarvan kwam niet veel terecht, want de economen profileerden alleen hun eigen discipline en drongen collega's als de socioloog P.J. Bouman en de geograaf H.J. Keuning in de richting van eigen faculteiten. Aan Slicher van Bath ontbrak die uitweg. Bij de afdeling geschiedenis van de faculteit der Letteren zat al sinds 1939 Van Winter - als opvolger van Gosses - en die vond dat de sociale en economische geschiedenis tot zijn leeropdracht behoorden.
Slicher van Bath besloot toen volledig te kiezen voor de Landbouwhogeschool te Wageningen, waar hij sinds 1949 bijzonder hoogleraar agrarische geschiedenis was. In Wageningen zaten bij de maatschappijwetenschappen een aantal 'gelijkgezinden', met name de socioloog E.W. Hofstee. Slicher van Bath kwam aan het hoofd te staan van een eigen afdeling, met een historicus, een socioloog, een econoom en bovendien met een documentatiekracht en een agrarisch museum. Slicher van Baths overstap, in 1956, betekende het begin van de Afdeling Agrarische Geschiedenis, een internationaal vermaarde onderzoeksgroep met een eigen publicatiereeks: de A.A.G. Bijdragen. Misschien dat hij door het vele verhuizen uit zijn jeugd later zo honkvast werd. Bijna vijftig jaar, van 1956 tot zijn dood, heeft hij namelijk in hetzelfde huis bovenop de Wageningse berg gewoond, dat ten dele door hem zelf was ontworpen.
In Wageningen voltooide Slicher van Bath in 1960 zijn magnum opus: De agrarische geschiedenis van West-Europa (500-1850), geschreven op verzoek van de redactie van de Cambridge Economic History of Europe. Dit verzoek kwam in 1951, zodat dit overzicht tegelijk vorm kreeg met Samenleving onder spanning, waarmee het dan ook zeer verwant is. Het boek heeft Slicher van Bath wereldfaam bezorgd en werd vertaald in het Engels, Italiaans, Spaans, Portugees en Japans. Het vormde een belangrijke reden voor de toekenning van een eredoctoraat door de Vrije Universiteit Brussel en voor een gasthoogleraarschap aan de Universiteit van Chicago.
In Chicago, waar hij in 1967/1968 doceerde, heeft Slicher van Bath kennis gemaakt met de 'New Economic History', de kwantitatieve economische geschiedenis, die hij in Nederland introduceerde. Bovendien verschoof zijn belangstelling steeds meer in de richting van de geschiedenis van Latijns-Amerika, waar hij al sinds 1951 college over gaf. De regionale studies zag hij in toenemende mate als invuloefeningen die weinig meerwaarde opleverden. Eigenlijk zou hij daar het liefst mee ophouden, zijn staf afdanken en met een nieuwe ploeg Latijns-Amerika gaan onderzoeken.
Slicher van Bath was zo onverstandig dit voornemen uit te spreken. Dat viel bij zijn medewerkers uiteraard niet in goede aarde. Zij waren juist bezig hun dissertaties af te ronden en hadden tijdens zijn verblijf in Chicago het idee gekregen het ook wel zonder hem af te kunnen. Een groot conflict was het gevolg, wat er uiteindelijk toe leidde dat Slicher van Bath in 1972 ontslag nam. Hij heeft er nooit veel over willen zeggen, maar één van zijn stafleden en latere opvolger, A.M. van der Woude, heeft in 2006 zijn visie uitvoerig uit de doeken gedaan. Slicher van Bath werd directeur van het Centrum voor Studie en Documentatie van Latijns-Amerika (CEDLA) in Amsterdam en kon zich nu helemaal met Zuid-Amerika bezighouden. Hij werkte daarbij samen met de jonge historicus A.C. (Adriaan) van Oss.
Slicher van Baths directeurschap van het CEDLA heeft maar drie jaar geduurd - in 1975 ging hij met pensioen - , maar in gesprekken bracht Slicher van Bath deze altijd naar voren als een heel belangrijke en gelukkige periode. Bovendien betekende zijn pensionering geen wetenschappelijke breuk, omdat hij bijzonder hoogleraar werd in de geschiedenis van Latijns-Amerika aan de Rijksuniversiteit te Leiden. Toen hieraan in 1981 een einde kwam, heeft hij nog drie jaar Latijns-Amerikaanse geschiedenis gedoceerd als bezetter van de Rogier leerstoel aan de Katholieke Universiteit te Nijmegen. Ook bij deze geschiedschrijving streefde Slicher van Bath weer naar een integrale aanpak, waarbij de Spaanse periode centraal stond. Dit vereiste een enorme documentatie, waarvan hij verslag heeft gedaan in De bezinning op het verleden in Latijns Amerika, 1493-1820. Auteurs, verhalen en lezers, dat verscheen in 1998, toen hij al 88 jaar was. Dit boek laat nog eens duidelijk zien hoe systematisch Slicher van Bath zich een bepaald historisch domein eigen wist te maken en wat hem daarbij vooral interesseerde.
De plotselinge dood van Van Oss, op 47-jarige leeftijd in 1984, was een grote tegenslag, die een aantal projecten afsneed. Maar ook daarna heeft Slicher van Bath gedisciplineerd doorgewerkt, daarbij volledig gesteund door zijn trouwste supporter, zijn vrouw Koos, die hem op vrijwel al zijn reizen begeleidde. Vlak voor zijn dood, op 94-jarige leeftijd in 2004, voltooide hij - na al eerder te zijn getroffen door een hersenbloeding - met uiterste krachtsinspanning het boekje Vallende bladeren in de herfst. Het is geschreven voor zijn echtgenote Koos ter gelegenheid van hun 65-jarig partnerschap en werd in een oplage van 75 exemplaren verspreid onder familie en vrienden. Het beschrijft vooral een aantal van hun gezamenlijke reizen en kan worden beschouwd als een autobiografische pendant van Leven met het verleden uit 1998, dat Slicher van Bath zelf een beredeneerde biografie noemde.
Bernard Slicher van Bath heeft niet gekozen voor de meest toegankelijke kant van de geschiedenis. De A.A.G.-reeks is mede opgezet omdat hij en zijn medewerkers hun cijferreeksen over oogstopbrengsten en andere zaken aanvankelijk niet in de 'gewone' tijdschriften kwijt konden. Maar hij had de gave om dit soort zaken op een bevattelijke manier aan vakgenoten, maar ook aan studenten te presenteren. Aangezien hij zich daarbij voortdurend vernieuwde en steeds nieuwe en relevante vragen stelde, werd Slicher van Bath één van de belangrijkste Nederlandse historici van de 20ste eeuw. Verder dwong hij publieke erkenning van het historisch bedrijf af als aimabele voorzitter van het Nederlands Historisch Genootschap (1973-1978), als lid van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (sinds 1960) - waar hij vooral in de Sociaal-Wetenschappelijke Raad en de Historisch Wetenschappelijke Commissie actief was - als zeer betrokken lid van de Archiefraad (1968-1976) en als voorzitter van het curatorium van de Rijks Archiefschool (1969-1980).
A: Het privé-archief van B.H. Slicher van Bath in het Centraal Bureau voor Genealogie te 's-Gravenhage.
P: Bibliografie van geschriften van Prof. dr. B.H. Slicher van Bath, uitgegeven ter gelegenheid van de uitreiking van de Ubbo Emmiuspenning op 12 november 1974 (Groningen 1974). Een volledig overzicht van zijn publicaties in de autobiografie: B.H. Slicher van Bath, Leven met het verleden (Groningen 1998) 75-95.
L: Behalve necrologieën o.a. door E. Ketelaar, in Nederlands Archievenblad 8 (2004) nr. 10, 10-13, door Joh. de Vries, in Levensberichten en herdenkingen [der] Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen 2005 (Amsterdam 2005) 72-77 en door Pim Kooij, in Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden 2004-2005 (Leiden 2006) 100-108: J.M.G. van der Poel, 'Bernard Slicher van Bath', in Historici van de twintigste eeuw. Onder red. van A.H. Huussen jr. [e.a.] (Utrecht [etc.] 1981) 265-280; C. Bakker en H. Wildschut, 'Holist tussen Drenthe en Bolivia. B.H. Slicher van Bath', in Gesprekken met tijdreizigers. Onder red. van M. Allan en R. Moerland (Amsterdam 1993) 95-104; Ad van der Woude, 'Slicher van Bath en zijn ploeg. Menselijke tragedie als historiografische kroniek', in Tijdschrift voor Geschiedenis 120 (2006) 598-604; Jan Kuys, lemma in Biografisch Woordenboek Gelderland VI (Hilversum 2007) 114-118.
I: Website Universiteit Leiden: http://www.letteren.leidenuniv.nl/geschiedenis/ [8-3-2008].
Pim Kooij
Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 6Laatst gewijzigd op 12-11-2013