© Huygens ING - Amsterdam. Bronvermelding: Annet Mooij, 'Snapper, Isidore (1889-1973)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. URL:http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn6/snapper [12-11-2013]
SNAPPER, Isidore (1889-1973)
Snapper, Isidore, medicus (Amsterdam 5-1-1889 - New York (Verenigde Staten) 30-6-1973). Zoon van David Snapper, diamantslijper, en Helena Barends. Gehuwd op 1-12-1911 met Henrietta Maria Jacqueline van Buuren (1890-?). Uit dit huwelijk werden 2 zoons en 1 dochter geboren.
Isidore Snapper groeide op in Amsterdam in een eenvoudig joods gezin. Zijn ouders waren voor hem 'een voorbeeld van rechtschapen plichtsbetrachting en werkzaamheid', over wie hij altijd met eerbied zou blijven spreken (Groen, 1106). Isidore bezocht het Stedelijk Barlaeus Gymnasium in Amsterdam en moet een vlotte leerling zijn geweest. Al in de vijfde klas legde hij met goed gevolg het staatsexamen af. In 1905, op zestienjarige leeftijd, begon hij aan de medicijnenstudie aan de Universiteit van Amsterdam. Tijdens zijn studiejaren was de hoogleraar interne geneeskunde P.K. Pel zijn voornaamste leermeester. Niettemin leek Snapper aanvankelijk af te stevenen op een loopbaan in een van de chirurgische vakken. Na zijn artsexamen op 6 juli 1911 werd hij assistent bij B.J. Kouwer, hoogleraar verloskunde en gynaecologie aan de Rijksuniversiteit te Utrecht. Dit beviel hem echter maar matig, voornamelijk omdat hij weinig gelegenheid kreeg tot eigen onderzoek en zelfwerkzaamheid. Daar kwam bij dat zijn verhouding met Kouwer snel verslechterde.
In 1911 trouwde Snapper met de Amsterdamse koopmansdochter Hetty van Buuren. Dit huwelijk bracht niet alleen verandering in zijn persoonlijke omstandigheden, maar leidde ook tot een wending in zijn professionele bestaan. Via zijn schoonfamilie kwam hij namelijk in contact met de Groningse hoogleraar fysiologie H.J. Hamburger, bij wie hij in 1912 medewerker werd. Snapper nam deel aan diens onderzoek naar de doorlaatbaarheid van celmembranen en leerde in Groningen de beginselen kennen van het biochemisch onderzoek. Op 23 mei 1913 promoveerde hij cum laude bij Hamburger op het proefschrift Chloorretentie bij koortsige ziekten.
Kenmerkend voor de Groningse fysiologie onder Hamburger was de vruchtbare uitwisseling die hier tot stand werd gebracht tussen fysiologisch onderzoek en klinische geneeskunde. Deze combinatie zou Snapper zijn verdere leven blijven nastreven en bood hem in Groningen de mogelijkheid samen te werken met de internist A.A. Hijmans van den Bergh. Die samenwerking verliep dermate goed dat Snapper in 1917 het fysiologisch laboratorium verruilde voor de inwendige kliniek, waar Hijmans de leiding had. Hier leverde Snapper een bijdrage aan het onderzoek naar galkleurstoffen in het bloed, waarmee Hijmans grote bekendheid verwierf.
Met het vertrek van Hijmans van den Bergh naar Utrecht in 1918 viel de belangrijkste reden voor Snappers verblijf in Groningen weg. Nog in hetzelfde jaar keerde hij met zijn gezin - er waren tussen 1912 en 1917 drie kinderen geboren - terug naar Amsterdam om assistent te worden bij zijn voormalige leermeester Pel. Na diens dood in februari 1919 kwam Snappers carrière in een stroomversnelling. Pel werd opgevolgd door zijn schoonzoon, de hoogleraar P. Ruitinga, waardoor diens leerstoel voor 'Algemene Ziektekunde, Propaedeutische Kliniek en Geneesmiddelenleer' vrijkwam. Per 4 juni 1919 werd Snapper, pas dertig jaar oud, hierop benoemd. Een jaar later stond hij de geneesmiddelenleer af aan de juist benoemde hoogleraar farmacologie E. Laqueur.
In Amsterdam vervolgde Snapper de in Groningen ingeslagen weg. In zijn op 22 september 1919 uitgesproken oratie Voor- en nadeelen van nieuwe stroomingen in laboratorium en kliniek hield hij een warm pleidooi voor de kruisbestuiving van biochemisch laboratoriumonderzoek en ziekbedgeneeskunde. Ook liet Snapper zich in deze rede kennen als een echte generalist, die - tegen de onstuitbare tendens van de specialisering in - het belang onderstreepte van internisten die hun vak in de volle breedte beheersten, hoeveel toewijding en ijver dat ook van hen vereiste.
Als hoogleraar vervulde Snapper taken op het terrein van onderzoek, patiëntenzorg en onderwijs, en op elk van deze drie gebieden blonk hij uit. In zijn onderzoek besteedde hij veel aandacht aan de stofwisseling van de nier. Daarnaast leverde hij belangrijke bijdragen aan het onderzoek naar bloed- en leverziekten, maar zijn speciale belangstelling ging uit naar de ziekten van het skelet. De resultaten van zijn wetenschappelijke activiteiten legde hij neer in vele boeken en artikelen, die hij vaak samen met anderen schreef en die hem internationale bekendheid verschaften.
Als arts maakte Snapper op velen diepe indruk door zijn diagnostische vaardigheden, zijn bedrevenheid in het herkennen van nieuwe ziektebeelden en zijn fabelachtige kennis en geheugen. Met zijn vele gaven heeft Snapper een krachtig stempel gedrukt op de vooroorlogse interne geneeskunde in Amsterdam, vooral in het Wilhelmina Gasthuis, dat in 1925 - naast het Binnengasthuis - tot tweede academisch ziekenhuis werd uitgeroepen. Van de nieuwe universitaire afdeling voor inwendige geneeskunde die hier in 1930 werd gevestigd, was Snapper de grondlegger. De bestaande afdeling voor inwendige ziekten, Paviljoen I, werd naar zijn inzichten verbouwd en uitgebreid met een fraaie collegezaal.
De colleges van Snapper behoorden voor vele generaties studenten tot de hoogtepunten van hun studietijd; zelfs uit andere steden trok hij hiermee studenten. Simon Vestdijk heeft in zijn Anton Wachterromans een uitvoerige literaire beschrijving van de Amsterdamse medicijnenstudie in de jaren twintig nagelaten. Snapper treedt erin op onder de naam 'Cohen' en wordt door Vestdijk beschreven als een uitzonderlijk begaafd docent: 'Hij toverde hun de ziekten voor met de losse hand en het achteloos virtuositeitvertoon van de Europese vermaardheid op 35-jarige leeftijd. En toch alles even precies, leerzaam, stelselmatig. Daar kwam hij schommelend binnenlopen, jong en al wat kaal, het Spinoza-achtige gelaat door een berustende glimlach overtogen, en dan begon hij'. Onder 'Anton Wachter' en zijn medestudenten ging het verhaal dat 'Cohen' eens, nadat hij met de nachttrein uit Berlijn was teruggekeerd, met wallen onder de ogen de collegezaal binnenkwam, zich de röntgenfoto's liet overhandigen en in zijn slaperige toestand direct zeven adequate diagnoses stelde (Vestdijk, 34). Waar of niet waar, deze literaire anekdote is in elk geval niet in strijd met de feiten. Snapper reisde voor consulten geregeld af naar Europese hoofdsteden en onderhield veel internationale contacten, die ongetwijfeld werden vergemakkelijkt door zijn goede beheersing van diverse talen.
Snapper leefde niet alleen voor de wetenschap. Zijn belangstelling gold ook de voetbalsport. Tussen 1920 en 1931 was hij actief als scheidsrechter in de hoogste afdeling. Voetbal was toentertijd nog een elitesport. Zo werd de viering van het 25-jarig regeringsjubileum van koningin Wilhelmina in september 1923 in Amsterdam afgesloten met een sportevenement waarvan ook een voetbalwedstrijd tussen de hoofdstad en Groningen deel uit maakte. De wedstrijd werd door Snapper gefloten. Ook leidde de Amsterdamse hoogleraar wel internationale wedstrijden, die hij vaak combineerde met wetenschappelijke voordrachten en kliniekbezoek in het gastland. De scheldwoorden die hij tijdens zulke wedstrijden van het publiek naar zijn hoofd geslingerd kreeg, vormden naar zijn eigen zeggen een gezond tegenwicht tegen de verleiding van de arrogantie, die voor een jonge hoogleraar in de hiërarchische medisch-wetenschappelijke wereld altijd op de loer lag. Na zijn afscheid van de velden bleef Snapper nog bij het voetbal betrokken als lid van de subcommissie Scheidsrechterswezen van de toenmalige Nederlandsche Voetbal Bond.
De toenemende oorlogsdreiging en een conflict met de faculteit over zijn onderwijs deden Snapper besluiten om Nederland te verlaten. In 1938 werd hem in Amsterdam buitengewoon verlof verleend vanwege zijn benoeming door de Rockefeller Foundation tot hoogleraar in de inwendige geneeskunde aan Peiping Union Medical College in Peking. Samen met zijn vrouw, maar zonder hun drie, inmiddels volwassen, kinderen, vestigde Snapper zich in de Chinese hoofdstad. Een deel van de ervaringen die hij daar op deed, zou hij beschrijven in het boek Chinese lessons to western medicine (1941), waarin hij de ziektepatronen van West-Europa en China in verband bracht met verschillen in voedingsgewoonten. Zo legde hij een relatie tussen de lage frequentie van hart- en vaatziekten die hij in bepaalde delen van China aantrof, een laag cholesterolgehalte in het bloed en het specifieke dieet in die streken. Deze relatie zou door later experimenteel onderzoek worden bevestigd.
Vlak vóór de Duitse inval in Nederland diende Snapper een verzoek in tot verlenging van zijn verlofperiode. Dit werd niet gehonoreerd, en hem werd verzocht zo spoedig mogelijk zijn werkzaamheden aan de Amsterdamse Universiteit te hervatten. Snapper vroeg daarop ontslag, dat hem met ingang van 1 september 1940 eervol werd verleend. In China geraakte hij in 1941 in Japanse gevangenschap, maar het jaar daarop kwam hij bij een uitwisseling van gevangenen weer vrij en vertrok hij via Engeland naar de Verenigde Staten. Na eerst werkzaam te zijn geweest als adviseur van de 'Surgeon General' van het Amerikaanse leger, werd Snapper in 1944 benoemd tot hoofd van de medische opleiding en leider van de tweede interne kliniek van het Mount Sinai Hospital te New York. Tevens werd hij hoogleraar aan Columbia University aldaar.
Snapper zou de rest van zijn leven in de Verenigde Staten blijven. Wel onderhield hij nauwe banden met zijn geboorteland. Hij ontving vele Nederlandse collega's die na de oorlog Amerika bezochten, maakte hen wegwijs, hielp hen aan nuttige introducties of organiseerde een lezingentour. Een aantal van hen raadde hij aan een wetenschappelijke carrière in de Verenigde Staten na te streven, onder wie zijn neef de dichter-bioloog Leo Vroman en de arts Willem Kolff, die tijdens de oorlog in Nederland de eerste kunstnier had ontwikkeld. Beiden volgden zijn raad op. In 1952 werd Snapper corresponderend lid van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen. Ook kwam hij door de jaren heen op gezette tijden voor familiebezoek naar Nederland. Tijdens zulke verblijven gaf hij tevens drukbezochte voordrachten voor een gehoor van Amsterdamse artsen en woonde hij, als toeschouwer, graag voetbalwedstrijden bij.
In 1952 legde Snapper zijn betrekking bij het Mount Sinai Hospital neer, waarna hij nog tot op hoge leeftijd was verbonden aan verschillende andere ziekenhuizen en opleidingscentra, zoals het Cook County Hospital in Chicago en het Beth-El Hospital in Brooklyn. Op wetenschappelijke bijeenkomsten bleef hij een veelgevraagde spreker en een graag geziene gast. Tussen 1954 en 1968 was hij bovendien redacteur van het tijdschrift Advances in internal medicine. Snapper genoot in de Amerikaanse medische wereld groot aanzien, maar ook stond hij bekend om zijn autoritaire en arrogante manier van doen. Het verhaal deed de ronde dat hij, op de vraag waarom hij niet in het bezit was van het diploma van de American Board of Internal Medicine, antwoordde: 'who on the Board would dare to examine me?'
Ook na zijn emeritaat bleef Snapper artikelen en boeken publiceren. Vergeleken met zijn vroege werk is hierin een meer reflexieve inslag te herkennen. Zijn gedachten over het medisch onderwijs legde hij neer in Meditations on medicine and medical education. Past and present (1956), waarin hij de invloed naging die Nederlanders, in het bijzonder de 17de-eeuwse Hollandse kolonisten en de school van Boerhaave, hebben gehad op het ontstaan en de ontwikkeling van het Amerikaanse systeem voor medisch hoger onderwijs. Dat Snapper het op latere leeftijd belangrijk vond iets van zijn eigen omvangrijke klinische ervaringen over te dragen, bleek uit de publicatie van Bedside medicine (1960), waarin hij zijn brede kennis van de ziektekunde boekstaafde. Zijn laatste - samen met A. Kahn geschreven - boek Myelomatosis: fundamentals and clinical features over tumoren van het beendermerg verscheen in 1971. Snapper overleed in 1973 in New York op 84-jarige leeftijd.
Uit alles wat er over hem is nagelaten komt Snapper naar voren als een charismatische persoonlijkheid, een briljant geleerde met een tomeloze werkkracht en een onafhankelijke en oorspronkelijke geest. Als docent wordt hij geroemd om zijn magistrale colleges en patiëntendemonstraties. Als leermeester was hij iemand die werkelijk school maakte. 'Steeds had hij nieuwe ideeën en suggesties en hij prikkelde daardoor zijn leerlingen tot nadenken en verrichten van eigen onderzoekingen', schreef een van zijn oud-medewerkers (Delprat, 91). Zelfs in zijn arrogante en soms aanmatigende optreden wekte Snapper eerder ontzag dan antipathie.
Behalve uit zijn grote talenten is Snappers roem misschien ook te verklaren uit het feit dat hij een laatste vertegenwoordiger was van een tijdperk in de geneeskunde dat onafwendbaar ten einde liep en dat tegen het einde van Snappers leven eigenlijk al ten einde wàs. De inwendige geneeskunde zoals hij die had voorgestaan werd van twee kanten ondergraven. Enerzijds door de toenemende technologie en het blinde vertrouwen in de biochemische laboratoriumdiagnostiek, die ten koste gingen van de klinische ervaringskennis. Snapper had zijn hele leven getracht een vruchtbare wisselwerking tussen deze twee sferen te bevorderen en betreurde dan ook de toenemende marginalisering van de traditionele ziekbedgeneeskunde, waaraan hij met het klimmen der jaren eerder meer dan minder waarde was gaan hechten. Anderzijds werd zijn vakopvatting aangetast door de onstuitbare specialisering, waardoor de interne geneeskunde haar algemene karakter steeds meer moest prijsgeven. 'The days of the giants are probably over for internal medicine', meldde het 'woord vooraf' van de Advances in internal medicine in 1968 bij het afscheid van Snapper als redacteur. Dat was zonder twijfel het geval. Maar zolang zij nog leefden, torenden de laatste exemplaren van deze uitstervende soort des te hoger boven iedereen uit.
P: Bibliografie van de belangrijkste geschriften van I. Snapper in de onder L genoemde publicatie van Lindeboom, 1830-1831. Verder: Bibliotheca Medica Neerlandica, I: 240, 323; II: 2, 21, 65, 69, 91, 101, 116, 117; III: 724- 725.
L: C.H. Delprat, 'Prof.dr. I. Snapper 70 jaar', in Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde 103 (1959) I, 91-92; Simon Vestdijk, De rimpels van Esther Ornstein. De geschiedenis van een verzuim [Anton Wachter roman 7] ('s- Gravenhage 1959); Gene H. Stollerman, 'Foreword', in Advances in Internal Medicine XIV (1968) 7; J.J. Groen, in Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde 117 (1973) II, 1106-07; W.J. Kolff, ibidem 117 (1973) II, 1137-38; Hans Popper, in The Mount Sinai Journal of Medicine. New York 40 (1973) 716-719; A. Querido, in Jaarboek [der] Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen 1973 (Amsterdam 1974) 206-209; lemma in G.A. Lindeboom, Dutch medical biography (Amsterdam 1984) 1828-1831; 'The days of the giants. Emanuel Libman, Isidor Snapper, Soma Weiss' (Internetpublicatie van de American Physicians Fellowship for Medicine in Israel (Boston 2001): http://www.apfmed.org/chevra/giants.htm).
I: Het Vroman-effect. Over leven en werk van Leo Vroman. Onder red. van Jan Kuiper [e.a.] (Amsterdam [etc.] 1990) 85 [Snapper in de jaren zestig].
Annet Mooij
Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 6Laatst gewijzigd op 12-11-2013