Arondeus, Willem Johan Cornelis (1894-1943)

 
English | Nederlands

ARONDEUS, Willem Johan Cornelis (1894-1943)

Arondeus, Willem Johan Cornelis (bekend onder de naam Arondéus) beeldende kunstenaar en schrijver (Naarden 22-8-1894 - Haarlem 1-7-1943). Zoon van Hendrik Cornelis Arondeus, koopman, en Catharina Wilhelmina de Vries. Hij was ongehuwd. afbeelding van Arondeus, Willem Johan Cornelis

Arondéus werd als jongste zoon in het talrijke gezin van een Amsterdamse brandstoffenhandelaar geboren te Naarden waar zijn moeder met enige dochters in de zomermaanden een uitspanning dreef. In zijn jeugdjaren was hij lange tijd onzeker over de richting die hij in zijn leven zou kiezen. Een overheersende moeder, twee energieke oudere broers die naar Canada emigreerden en de zich bij hem manifesterende homofilie drukten een stempel op zijn leven. Via contact met kunstenaars in Laren en Blaricum besloot hij zich toe te leggen op beeldende kunsten. Na in het ouderlijk huis veel tegenstand te hebben overwonnen, ging hij teken- en schilderlessen volgen aan de Quellinusschool in Rotterdam. Na gewerkt te hebben in Amsterdam, Blaricum en op Urk, waar hij zich tussen de vissersbevolking gelukkig voelde, ging hij naar Parijs, maar dat werd een mislukking. In 1920 beschreef hij zijn 'vlucht uit de lichtstad als een der verstandigste daden in mijn aan verstandige daden helaas zeer, zeer arm leven'.

Teruggekeerd in Nederland illustreerde hij gedichten van Leopold, Boutens en Nijhoff en kreeg enige opdrachten voor affiches o.a. voor door de PTT in 1923 uitgegeven kerstzegels. Een voor hem gelukkige doorbraak kwam in hetzelfde jaar toen hij de opdracht kreeg een wandschildering te maken in het stadhuis van Rotterdam. Een aantal leden leden der Joodse gemeente aldaar had deze aan de stad aangeboden, waartoe een prijsvraag werd uitgeschreven. Nadat het door Willem van Konijnenburg ingezonden ontwerp was geweigerd, kreeg Arondéus de opdracht. De monumentaal uitgevoerde centrale figuur in de gestalte van de profeet Zacharia verried duidelijk de invloed van de in die tijd door hem zeer bewonderde R.N. Roland Holst. In de volgende jaren vervaardigt hij opnieuw affiches, een aantal kalenders en een gravure bij De stervende, een gedicht van A. Roland Holst, dat na lange onderhandelingen door A.A.M. Stols in 1929 als rijmprent wordt uitgegeven. In hetzelfde jaar komt het tot een breuk met R.N. Roland Holst die op een als kwetsend ondervonden wijze reageerde op de stijl van enige door Arondéus toegezonden kalenders. Geldzorgen kenmerken zijn tot 1937 durend verblijf in Apeldoorn, verlicht door een tweetal grotere opdrachten. In 1932 ontwerpt hij voor de Statenzaal van het Provinciehuis in Haarlem negen wandtapijten met ornamenten rond de wapens der Noordhollandse gemeenten. Het jaar daarop krijgt hij opnieuw de opdracht voor een wandschildering en wel voor de vestibule van een consultatiebureau van de Gemeentelijke Geneeskundige- en Gezondheidsdienst in Amsterdam. Op drie muurvlakken brengt hij de jacht, de visserij, de scheepvaart en de landbouw in beeld, gegroepeerd rond de centrale voorstelling van de wetenschap, die de mens van de wieg tot het graf begeleidt.

Omstreeks 1935 wendt hij zich van de beeldende kunst af en hij zal zich voortaan uitsluitend aan het schrijven wijden. De tussen 1920 en 1930 geschreven gedichten en novellen waren onuitgegeven gebleven. Dan debuteert hij met de roman Het uilenhuis (Amsterdam, 1938), waarvoor hij een eervolle vermelding verwerft bij de door de uitgeverij Kosmos ingestelde romanprijs. Zijn volgende roman. In de Bloeiende Ramenas (Amsterdam, 1938) krijgt, evenals de eerste, een redelijk goede ontvangst, al wijzen de critici op de vaak ongenuanceerde psychologie der beschreven figuren, de weinig reële handelingen en het wat gezochte taalgebruik. In 1939 verschijnt zijn eerste kunsthistorische werk, dat als zijn beste boek geldt: de met veel zielsverwantschap geschreven biografie van Matthijs Maris. Annie Romein-Verschoor, in de bespreking van de naoorlogse herdruk, stelt hem op één lijn met grote stilisten als Abraham Kuyper, Johan Huizinga en P. Wiedijk.

Toen in de loop van 1941 zijn studie over de monumentale schilderkunst in Nederland werd gepubliceerd, bevond Arondéus zich al midden in het verzetswerk. In de lente van dat jaar begon hij de Brandarisbrief te schrijven en verspreidde deze onder zijn kunstbroeders telkens wanneer er van de zijde van de bezetter een nieuwe aanslag dreigde op het vrije kunstleven. Voortdurend spoorde hij aan tot verzet tegen de voorgenomen oprichting van de Kultuurkamer en signaleerde gevallen van culturele collaboratie. In 1942 ging de Brandarisbrief op in De Vrije Kunstenaar, opgericht door de musicus Jan van Gilse die met Arondéus en de beeldhouwer Gerrit Jan van der Veen de redactie ging vormen. Zijn aandeel in de verspreiding van de door Van der Veen en zijn medewerkers ingenieus vervalste persoonsbewijzen, leidde ertoe dat Arondéus en Van der Veen de leiding op zich namen van de op 27 maart 1943 gepleegde aanslag op het Amsterdamse bevolkingsregister, om aldus de mogelijkheid van controle op de in omloop zijnde persoonsbewijzen uit te schakelen. De architect Koen Limperg had plattegronden van het gebouw vervaardigd, de dichter M. Nijhoff tekende hierop aan waar explosieven geplaatst moesten worden om een zo groot mogelijk effect te bereiken, steunende op zijn ervaring als gewezen genie-officier. De hispanist dr. Johan Brouwer voorzag de als kapitein van politie optredende Arondéus van een revolver. Loslippigheid onder de deelnemers leidde tot een reeks arrestaties; Arondéus werd op 1 april op zijn onderduikadres gearresteerd. Na door een in het Koloniaal Instituut (thans Koninklijk Instituut voor de Tropen) zetelende Duitse rechtbank ter dood te zijn veroordeeld, werd hij met de voornaamste deelnemers aan de aanslag op 1 juli 1943 in Overveen gefusilleerd. Een gedenksteen aan de gevel van het naast de ingang van de Amsterdamse dierentuin Artis gelegen gebouw herinnert aan de deelnemers van de daar gepleegde aanslag en vermeldt ook de naam van Arondéus.

A: Collectie-Arondéus in Letterkundig Museum, Den Haag.

P: Behalve de reeds genoemde: Matthijs Maris. De tragiek van den droom (Amsterdam, 1939, 2e dr. 1945); Figuren en problemen der monumentale schilderkunst in Nederland (Amsterdam, 1941); Schilderkunstige avonturen. (Leven en werken van Giorgio Vasari). (Amsterdam, 1946).

L: H.J. Scheepmaker, in herdenkingsnummer van Critisch Bulletin 13 (1945), (december) 12-15; M. Nijhoff, in W. Arondéus, Matthijs Maris. De tragiek van den droom 2e dr. (Amsterdam, 1945); De Vrije Kunstenaar 1941-1945. Facsimile herdruk van alle tijdens de bezetting verschenen afleveringen. Inl. L.P.J. Braat (Amsterdam, 1970); L. de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog ('s-Gravenhage, 1975) VI, 712-734.

I: Critisch Bulletin 13 (1945), (december) afbeelding tegeover pagina 5.

E.G. Groeneveld


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 1 (Den Haag 1979)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013