Rost Van Tonningen, Meinoud Marinus (1894-1945)

 
English | Nederlands

ROST VAN TONNINGEN, Meinoud Marinus (1894-1945)

Rost Van Tonningen, Meinoud Marinus, jurist, politicus (Soerabaja 19-2-1894 - 's-Gravenhage 6-6-1945). Zoon van Marinus Bernardus Rost van Tonningen, hoofdofficier van het KNIL, en jkvr. Menauda Sara Johanna van den Bosch. Gehuwd op 17-1-1924 met Mary Sara Gordon Hasselbach; er waren 2 dochters. Dit huwelijk werd na vonnis Arr. Rb. 's-Gravenhage (6-2-1936) ontbonden. Op 21-12-1940 hertrouwd met Florentine Sophie Heubel. Er waren 3 zoons.

afbeelding van Rost Van Tonningen, Meinoud Marinus Als jongste zoon bleef hij bij zijn ouders in Indië tot hun repatriëring in 1909. Na zijn HBS-examen ging hij in 1912 naar Delft, maar staakte bij het begin van de Eerste Wereldoorlog de studie en trad op 1-8-1914 als vrijwilliger in militaire dienst en verliet deze op 1-3-1919 als res. 1st lt. der artillerie. In die tijd deed hij staatsexamen en begon in 1918 de rechtenstudie te Leiden, waar hij op 8 december 1921 de meestertitel behaalde; hij werd het meest aangetrokken door de studie in het volkenrecht bij prof. dr. W.J.M. van Eysinga en ambieerde een functie bij de jonge Volkenbond. Eind maart 1923 kwam hij in de staf van commissaris-generaal mr. A.R. Zimmerman bij de Volkenbondscontrole te Wenen. Na Zimmermans vertrek in 1926 bleef Rost nog twee jaar als vertegenwoordiger van het Financieel Comité van de Volkenbond en van de Trustees van de Volkenbondslening aan Oostenrijk. Bij het neerleggen van die functie in juni 1928 werd hem het Grosse Ehrenzeichen für Verdienste verleend. Na drie jaar bij Hope & Co in Amsterdam gewerkt te hebben, keerde hij herfst 1931 in zijn vroegere functie terug naar Wenen, dat door het failliet van de Wiener Credit Anstalt alsmede door de Europese economische crisis zwaar getroffen was en door conversie van de internationale lening moest worden gesteund. Aanvankelijk een bewonderaar van Dollfuss en verkerend in het Corps Diplomatique maakte hij in 1934 een volstrekte ommezwaai in zijn overtuiging en zijn werk: hij werd nationaal-socialist van het Oostenrijkse, door fel antisemitisme gekenmerkte, type en had vooral contact met de Oostenrijkse SS. Zijn kijk op de Volkenbond, die met de Sovjetunie een communistische staat als lid accepteerde en de Anschluss van Oostenrijk bij Hitler-Duitsland verhinderde, wijzigde zich radicaal. Na de moord op Dollfuss (25 juli 1934) werkte hij niet met diens opvolger Schuschnigg samen, maar oriënteerde hij zich op von Papen, Hitlers speciale gemachtigde te Wenen. Door zelf in de zomer van 1936 ontslag in te dienen in Genève en Wenen forceerde Rost de opheffing van de Volkenbondscontrole in Oostenrijk (het Grosskreuz des Oesterreichischen Verdienstordens werd hem verleend) en maakte zo mede de weg vrij voor de Anschluss in 1938. Een en ander bezorgde hem een audiëntie bij Hitler in Berchtesgaden (20 augustus 1936) en een uitnodiging voor de Parteitag in Neurenberg, waar hij als aanzienlijk gast behandeld en o.a. aan Himmler voorgesteld werd. In een later voor hem kritiek stadium, juni 1939, verleende Hitler hem de Erinnerungsmedaille für die Wiedervereinigung der Ostmark mit dem deutschen Reich voor 'wertvolle Mitarbeit bei der deutschen Gesandtschaft' in Wenen.

Najaar 1936 kwam Rost voorgoed in Nederland terug om daar het nationaal-socialisme te dienen. Dat kon slechts via de NSB. Sinds 1935 had hij contact met A.A. Mussert. Eind juli 1936 bood deze hem de hoofdredactie aan van een op te richten dagblad en beloofde hem een kandidatuur voor de Tweede Kamer; daartegenover zou Rost voor Mussert een bezoek bij Hitler arrangeren. Hij werd 12 augustus lid van de NSB, maar bleef zich allereerst 'Gefolgsmann des Führers' voelen. Geregeld contact met Himmler dateerde van voorjaar 1937; hij was zijn gast op de Parteitage en bezocht hem een paar maal per jaar, in het bijzonder begin maart 1940 om te pleiten tegen een Duitse aanval op Nederland, die de groei van het nationaal-socialisme zou schaden, en om te protesteren tegen NSB-spionage voor Duitsland. Hij meldde zich voor de Waffen-SS in geval van oorlog, mits hij niet tegen eigen volk zou moeten vechten. In de vooroorlogse jaren ontplooide hij grote activiteit, die behalve drie reportagereizen naar Wenen bestond uit het redigeren van Het Nationale Dagblad, het uitoefenen van zijn kamerlidmaatschap en het vervullen van ontelbare spreekbeurten. Al deze bezigheden waren afzonderlijk of in combinatie gericht op grote propagandistische objecten, zoals bijv. zijn strijd tegen de katholieke geestelijkheid in de 'zaak-Oss', met de daarbij bewust uitgelokte strafvervolgingen. Na de Duitse pogrom op 9 november 1938 ijverde hij tegen verdere toelating van joodse emigranten. Samen met Mussert voerde hij actie voor een 'Joods Nationaal Tehuis' in Suriname (het Guyanaplan), waarvoor hij het Auswärtige Amt vergeefs trachtte in te schakelen; dit verbood hem hiervoor Mussolini's medewerking te zoeken. De Nederlandse kranten zwegen het voorstel dood en alleen de SDAP noemde het een deportatieplan. In december 1938 ontwierp hij in opdracht van Mussert maatregelen tot werkloosheidsbestrijding om de SDAP de wind uit de zeilen te nemen. Oudere leden van de NSB bleven hem beschouwen als 'het koekoeksei in Musserts nest'.

Op 3 mei 1940 werd hij als één der zg. 21 als staatsgevaarlijk beschouwde personen door de Nederlandse regering geïnterneerd, maar na enige omzwervingen in Vlaanderen en Noord-Frankrijk op 30 mei in Calais door de Duitsers bevrijd en in triomf naar Den Haag teruggebracht. Daar had hij op 2 juni als een voor het bezettingsbestuur belangrijk Nederlander een bespreking met Seyss-Inquart, hem uit Wenen bekend, en Himmler. Rosts jonge concurrent J.H. Feldmeijer, leider van de als Mussertgarde verkapte Nederlandse SS, werd eind juni door Rauter gedwongen Rost te erkennen als 'leider der volkse verheffing'; zijn 'Indische bloedmenging' verhinderde hem echter zelf tot de SS toe te treden.

Op 20 juli 1940 werd Rost met F.L. Rambonnet als adjudant door Seyss-Inquart benoemd tot Kommissar für die marxistischen Parteien teneinde samen met H.J. Woudenberg, die tot commissaris-NVV was aangesteld, een zo groot mogelijk deel der sociaal-democratische arbeiders voor samenwerking met de bezetter te winnen. Niet meer dan 3000 man bracht hij in september in zijn Nederlandse Socialistische Werkgemeenschap onder leiding van Tjerk van der Zee bijeen, terwijl de SDAP in weerwil van Rosts aandrang niet opgeheven, de leden niet uit de vertegenwoordigende colleges verwijderd, daarentegen wel in de Winterhulpcomités benoemd werden en zelfs wethoudersplaatsen mochten bezetten. In december gaf Generalkommissar Schmidt zelfs het advies aan Van der Zee zijn pogingen te staken 'omdat de SDAP bestaan bleef. Wel slaagde Rost erin De Arbeiderspers over te dragen aan Woudenbergs NVV (februari 1941), terwijl de Centrale Arbeiders Verzekeringsmaatschappij nauw gelieerd werd met enerzijds het NVV, anderzijds de Duitse Volksfürsorge in Hamburg. Overdracht van Arbeiderspers en Centrale aan het Arbeitsbereich Niederlande der NSDAP was echter voorkomen.

Reeds medio augustus 1940 gingen de Duitsers, twijfelend aan Rosts succes bij de moderne arbeidersbeweging, Mussert tegen hem uitspelen; deze noodzaakten zij door hun handhaving van Rost tot verdergaande collaboratie. Ten overstaan van de rijkscommissaris erkende Mussert op 4 september Hitler als Führer. Met deze erkenning, later schriftelijk nog scherper geformuleerd, en de Nota over de Bond van Germaanse Volkeren, meldde Seyss-Inquart zich bij Hitler. Mussert werd vergezeld van Van Geelkerken en Rost op 23 september door de Führer ontvangen. Rost werd per 1 oktober benoemd tot Vormingsleider en Plaatsvervangend Leider der NSB naast Van Geelkerken, op voorwaarde van beëindiging van andere bemoeiingen. Met Rosts taak in de NSB liep het mis: zijn grote Vormingsrede over de Germaanse Statenbond voor het hele NSB-kader op 8 februari 1941 in Utrecht gehouden wekte bij zijn toehoorders zo'n verontwaardiging, dat hij nu wel uit de politiek moest verdwijnen. Zelf ambieerde Rost ook over te gaan naar de financieel-economische sector, zijn eigenlijke vak. Toen mr. L.J.A. Trip medio februari wegens de Duitse eisen: 1 opheffing van de Nederlands-Duitse Deviezengrens per 1 april, 2 het betalen van 500 miljoen RM Äussere Besatzungskosten, 3 een staatsgarantie voor het Nederlandse RM-bezit, aftrad, kwam niet alleen het presidentschap van de Nederlandse Bank vacant, maar ook de leiding van het departement van Financiën. Overigens hoopte Rost ook nog 'de jood' Hirschfeld bij Economische zaken te kunnen verdringen. Dat hij zich op 19 februari, zijn 47e verjaardag, bij Himmler meldde voor dienstneming in de SS-Standarte Westland was een manoeuvre om zijn eigenlijke wensen te realiseren. Met succes: op 25 maart 1941 benoemde Mussert hem tot leider van de Raad voor Volkshuishouding; behalve het Plaatsvervangend Leiderschap moest hij alle andere NSB-functies neerleggen. Op 26 maart tekende Seyss-Inquart zijn benoeming tot President van de Nederlandse Bank. Hij aanvaardde die taak met een rede: Arbeid, niet goud de grondslag van Nederlands welvaart. Het departement van Economische Zaken kreeg hij niet. Voor de bezetter was de uiterst bekwame dr. H.M. Hirschfeld voorlopig onmisbaar wegens zijn gezag in de kring van secretarissen-generaal en het Nederlandse bedrijfsleven. Wel werd Rost een maand later, 22 april 1941, secretaris-generaal voor Bijzondere Economische Zaken en, wat veel belangrijker was, waarnemend secretaris-generaal van het belangrijkste deel van het departement van Financiën, nl. begrotingszaken en geldwezen, met Rambonnet als thesaurier-generaal. Toen hij zich 1 september ook nog meester maakte van het Economisch Front der NSB, een nog geen 800 man tellende strijdorganisatie van NSB-werkgevers, beheerste hij de gehele financieel-economische sector in Partij en Staat. Als secretaris-generaal van Financiën trok Rost het toezicht op het bank- en verzekeringswezen aan zich. De uitoefening daarvan vormde geruime tijd de voornaamste taak van zijn nieuwe departement voor Bijzondere Economische Zaken (B.E.Z.) Verschillende uitvoeringsbesluiten kwamen tot stand, o.a. de instelling van de Bedrijfsgroep Makelaars, Assurantiebezorgers en Agenten (MAA), en de oprichting van een Verzekeringsraad, waarin naast partijgenoten ook machtige tegenstanders zitting hadden, zoals prof. dr. A.O. Holwerda en mr. P. Heering. De vergaderingen van die Raad, hoe ambitieus ook opgezet, leverden weinig op en na Dolle Dinsdag 1944 kwam men niet meer bijeen. Een ander ontwerpbesluit, eveneens uit 1941 betreffende een nieuw statuut voor de Nederlandse Bank, moest hij laten rusten; pas in 1943 kwam deze van het leidersbeginsel uitgaande innovatie tot stand. De vooroorlogse directie en commissarissen hadden na een ernstig personeelstekort ontslag aangeboden. De leiding bleef bij Rost als president en J. Robertson als directeur-secretaris. Per 1 juni 1943 werd mr. P.H.A. Bijleveld in de directie opgenomen. In samenwerking met zijn collega van Binnenlandse Zaken, mr. K.W. Frederiks, heeft Rost zich aanvankelijk ingespannen voor verhoging der ambtenarensalarissen, slechts iets bereikend voor de groep laagstbetaalden. Latere pogingen liepen vast op tegenstand van de bezetter, terwijl hijzelf vanaf 1943 zich fel keerde tegen elke salarisverhoging met de overweging dat die de inflatie en de zwarte handel in de hand werkte. Als secretaris-generaal voor B.E.Z. trachtte hij met de drie NSB-vertegenwoordigers bij de commissie-Woltersom een zo groot mogelijk aantal partijgenoten in de bedrijfsorganisatie benoemd te krijgen. Zijn plaats in het college van secretarissen-generaal heeft hij ook trachten te gebruiken voor propagandistische doeleinden, o.a. bij zijn eerste grote rede op 20 juni 1941. In de zomer van 1943 werden zijn uitlatingen zo demagogisch en zo fel gericht tegen Hirschfeld, dat deze gesteund door Frederiks en mr. O.E.W. Six op de zitting van 14 september 1943 verklaarde dat verder contact met hem onaanvaardbaar was; nadien kwam het college niet meer bijeen. Voorjaar 1942 legde Seyss-Inquart Nederland een Vrijwillige Bijdrage voor den Oorlog in het Oosten op van 50 miljoen RM per maand met terugwerkende kracht tot 1 juli 1941, waarvan een vijfde in goud zolang de voorraad strekte; toen deze na februari 1943 was uitgeput, werd bij de Novelle op art. 23 van de Bankwet toegestaan de bankbiljettencirculatie te dekken door deviezen.

Zomer 1942 entameerde Rost een nieuwe grote taak met de oprichting van de Nederlandse Oost Compagnie onder directie van mr. D. Krantz. Het verlies van Indië zou moeten worden goedgemaakt door de vestiging van Nederlandse kolonisten in de door de Duitsers op de Sovjetunie veroverde gebieden. Op uitnodiging van het Ostministerium ondernam hij met een aantal NSB'ers in juni een reis naar Ostland, de voormalige Baltische landen, in september opnieuw naar de Oekraïne, waar hij op hoog niveau besprekingen voerde over de 'inzet van Nederlandse pioniers in het Oosten'. Voor de verzorging, organisatie enz. van deze boeren, tuinders en andere vaklieden zou de Oostcompagnie zorgen. In het geheel vertrokken ongeveer 200 gegadigden, maar tot enige compensatie van Duitse kant voor deze overigens geringe Nederlandse inzet kwam het niet. Slechts de SS-Frontarbeiders, die wegen en verdedigingswerken hielpen aanleggen in het bezette gebied, beliepen circa 4500 man. Na een jaar bracht Rost een uitvoerig gedrukt rapport uit aan Seyss-Inquart, die het oprichtingsdecreet van de Oostcompagnie uitgevaardigd had. Tot een tweede verslag in 1944 is het niet meer gekomen. Na de ontruiming van de Oekraïne door de Duitsers in najaar 1943 werden de meeste Hollanders opnieuw ingezet in de Baltische staten. Toen in september 1944 bij de Russische doorbraak de Hollanders kwamen terugstromen, werd hun de terugkeer naar Nederland niet toegestaan; zij werden in Duitsland geplaatst op boerderijen, waar het manlijk personeel in militaire dienst was.

Zomer 1944 was Rost een maand in opleiding bij de Waffen-SS in 's-Hertogenbosch, moreel en fysiek een zware proef op zijn leeftijd en ging hij toen de Duitse nederlaag in maart 1945 op handen was, tot actieve dienst over als SS-Hauptsturmführer, waarschijnlijk om bij eventuele gevangenneming de status van militair te hebben. Bij de bevrijding echter, als politiek delinquent opgepakt, zat hij o.a. te Utrecht gevangen. Een mislukte zelfmoordpoging bracht hem korte tijd in een militair hospitaal, waar hij voor de Canadese Fieldsecurity een uitvoerig levensbericht in het Engels opstelde. Daarna volgde zijn overbrenging naar de strafgevangenis in Scheveningen, waar hij op 6 juni na een val van een bovengang om het leven kwam.

P: Behalve het genoemde Ned. Oost Compagnieverslag voor de Rijkscommissaris van 1943 en medewerking aan de Jaarverslagen van de Nederlandse Bank van 1942 tot 1944, verscheen vóór en tijdens de oorlog een aanzienlijke reeks artikelen van zijn hand in Het Nationale Dagblad; na 1942 ook in het weekblad De Waag en het maandblad De Nederlandse Volkshuishouding; M.M. Rost van Tonningen, Correspondentie... Ingel. en uitg. door E. Fraenkel-Verkade in samenw. met A.J. van der Leeuw ('s-Gravenhage, 1967) I.

L: Biografische notities in M.M. Rost van Tonningen, Correspondentie... (tot mei 1942); J.L.J. Bosmans, De Nederlander mr. A.R. Zimmerman als commissaris-generaal van de Volkenbond in Oostenrijk 1922-1926 (Nijmegen, 1973). Proefschrift Nijmegen.

I: http://nl.wikipedia.org/wiki/Afbeelding:Rost_van_Tonningen%2C_circa_1940.jpg [Rost van Tonningen omstreeks 1940].

Mw. E. Fraenkel-Verkade


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 1 (Den Haag 1979)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013