Polak, Leonard (1880-1941)

 
English | Nederlands

POLAK, Leonard (1880-1941)

Polak, Leonard, filosoof en strafrechtstheoreticus (Steenwijk 6-1-1880 - Sachsenhausen (Duitsland) 9-12-1941). Zoon van Abraham Polak, koopman, en Henriette Cohen. Gehuwd op 16-7-1917 met Henriette Antoinette Schwarz. Uit dit huwelijk werden 3 dochters geboren. afbeelding van Polak, Leonard

Polak deed eindexamen gymnasium te Zwolle in 1898 en werd in dat jaar als student in de rechtswetenschap ingeschreven aan de Universiteit van Amsterdam. In 1903 legde hij cum laude het doctoraal examen af. Hierop volgde een ongewone loopbaan. Het lag voor de hand dat Polak op een proefschrift zou promoveren, en ook over het onderwerp schijnt van de aanvang af geen twijfel te hebben bestaan; Polak was sterk onder de indruk geweest van de toenmalige hoogleraar voor strafrecht, G.A. van Hamel, de diep overtuigde en welsprekende voorman van wat toen de 'moderne richting' in het strafrecht heette en dus felle bestrijder van de vergeldingsgedachte. Het lag geheel in de lijn van het strijdbaar idealisme en de kritische aanleg van Polak dat hij als onderwerp de vergelding koos, in de verwachting een hecht gefundeerde weerlegging van deze leer te kunnen leveren. Bijzonder, zelfs voor een man van zijn begaafdheid, was de brede opvatting van deze studie. Hij voelde zich genoopt allereerst een hechte wijsgerige grondslag voor haar te leggen. Met de wijsbegeerte, in die tijd in Amsterdam gedoceerd door C. Bellaar Spruyt, had hij tevoren slechts terloopse aanraking gehad. Thans bracht zijn studie hem tot een standpunt nauw verwant aan dat van G. Heymans, het zogenaamde 'psychisch monisme' (misschien juister 'mono-psychisme' te noemen). Met Heymans maakte hij pas in 1909 kennis; hij kan dus niet als diens leerling in eigenlijke zin gelden; niettemin is hij diens opvattingen met zeldzame getrouwheid blijven belijden.

De wijsbegeerte boeide Polak zodanig dat hij in 1913 in de openbaarheid trad met een geschrift dat aanvankelijk als inleiding van zijn proefschrift bestemd was, maar dat allengs de gedaante had aangenomen van een zelfstandig en uitvoerig wijsgerig betoog: Kennisleer contra materie-realisme. De uitzonderlijke vrijgevigheid en het vaste vertrouwen van zijn geenszins bijzonder bemiddelde ouders maakte hem mogelijk zich ook verder zonder tijdslimiet en zonder naar eigen inkomsten te zoeken geheel aan de wetenschap te wijden. Het genoemde boek oogstte de waardering van Heymans en van de hoogbejaarde oud-hoogleraar te Utrecht jhr. B.H.C.K. van der Wijck, maar werd voor het overige met weinig sympathie ontvangen, zowel wegens de weinig overzichtelijke manier van schrijven als wegens de scherpe wijze van polemiseren. Dit laatste is zijn leven lang een trek van Polak gebleven. Hij was van nature zeker geen agressief, integendeel een zeer humaan voelend man, maar zijn hartstochtelijke liefde voor wat hem als de waarheid voorkwam maakte dat hij miskenning daarvan nauwelijks anders dan uit oppervlakkigheid of vooringenomenheid wist te verklaren.

Het in genoemd boek verdedigde wijsgerige standpunt van Heymans, het 'psychisch monisme', kan men omschrijven als de leer dat onze kennis weliswaar wetmatig samenhangt met een 'werkelijkheid', maar ons over de aard daarvan niets leert en allerminst als een afbeelding daarvan kan gelden. Wel is in verband daarmee de meest waarschijnlijke hypothese dat die 'werkelijkheid' gelijk van aard is als de menselijke geest, of althans van geestelijke aard. Een duidelijk verschil met Heymans is er slechts in richting van belangstelling; hij had een sterke neiging tot metafysische hypothesen, die in zijn latere jaren zelfs tot belangstelling voor occulte verschijnselen leidde. Polak was op dit punt veel terughoudender, en zo is het begrijpelijk dat de kennistheoretische en meer nog de ethische aspecten van Heymans' leer bij hem de grootste nadruk hebben. Deze waren voor hem het onbestrijdbaar vaststaande, waarvoor hij steeds weer met grote strijdbaarheid opkwam. Met nadruk heeft hij steeds weer gesteld dat ethische normen geheel onafhankelijk zijn van welke godsdienstige voorstellingen ook, zelfs door deze laatste eerder worden vervalst. Zij vormen een voor ons onafwijsbare beoordelingsmaatstaf van het karakter, dat met een strikt determinisme volkomen verenigbaar is. Het genoemde boek leverde de grondslag voor Polaks toelating als privaatdocent voor kennistheorie aan de Universiteit van Amsterdam in 1913. In 1914, ter opening van zijn tweede collegejaar, gaf hij in een uitvoerige, later nog uitgewerkte rede Oorlogsfilosofie (1915) een bestrijding van Die Philosophie des Krieges (1907) van S.R. Steinmetz.

Heymans, die Polaks werk bleef waarderen, wist te bewerken dat de Groningse universiteit in 1922 aan de auteur het doctoraat honoris causa in de wijsbegeerte verleende, waarmee deze reeds als Heymans' aangewezen opvolger kon gelden. Dit is hij dan ook in 1928 geworden, overigens uitsluitend voor wijsbegeerte: de psychologie werd van Heymans' totale leeropdracht afgesplitst, wat bij de ontwikkeling van dit vak niet meer dan normaal mocht heten. De benoeming is overigens niet tot stand gekomen dan na heftige weerstand van vele kanten, op grond van Polaks afwijzing van de godsdienst, die wel niet stelliger, maar wel veel strijdbaarder was dan bij Heymans. (Hij trad herhaaldelijk op als spreker voor de Vrijdenkers Radio Omroepvereeniging.) Inmiddels was Polak reeds van 1925 tot 1928, toen de leerstoel van W. van der Vlugt na diens aftreden was opgeheven, bijzonder hoogleraar voor rechtsfilosofie te Leiden geweest.

Polaks kijk op het onderwerp van zijn proefschrift had in de loop van de tijd een diametrale verandering ondergaan: meer en meer was hij voor de vergeldingsgedachte gewonnen, en omstreeks 1916 waren zijn denkbeelden tot vastheid gekomen in de vorm die hij de 'objectiveringstheorie' heeft genoemd. Hij beschouwde sedertdien de vergelding als een onafwijsbare eis van gerechtigheid, die wel met andere strafdoeleinden verenigbaar was, maar daarvoor onder geen omstandigheden kon wijken. Zijn uitgangspunt was daarbij het hoofdbeginsel van de ethiek van Heymans: de objectiviteit en de gerichtheid van het zedelijke verwijt tegen het karakter. De egoïstische neigingen in het karakter mogen niet slagen, niet alleen niet in praktisch opzicht (schadevergoeding, restitutie), maar ook niet in zoverre dat hij die onzedelijk handelt niet de voldoening mag genieten van een handelen dat van het standpunt van de rechtsorde en dus van dat van een behoorlijk gezind mens juist betreurenswaardig is. Aan de mate van deze betreurenswaardigheid moet het strafleed evenredig zijn. Als strafleed komt echter in geen geval de doodstraf in aanmerking; de dood op zich zelf is geen leed, de doodsangst kan dit zijn, maar staat niet in verband met het vergrijp. Merkwaardigerwijze is juist de strafrechtstheorie het enige gebied waar Polak vrij sterk van Heymans verschilt. De uitwerking van deze gedachten heeft Polak nog zoveel werk gekost dat hij het raadzaam achtte om in 1921 te promoveren op De zin der vergelding. Deel I. Bij zijn overlijden lag deel II echter zover gereed dat het als zodanig kon worden uitgegeven zonder dat dit ernstig stoort. Naast Polaks eigen zienswijze omvat het boek een uitermate diepgaande kritische analyse van alle toentertijd nog in aanmerking komende straftheorieën.

Na zijn optreden als hoogleraar te Groningen heeft zich bij Polak een zekere geremdheid geopenbaard. Zijn intreerede heeft hij niet uitgegeven, en zijn latere geschriften zijn, behoudens een aantal vrij korte tijdschriftartikelen, bijna alle het uitvloeisel van tot hem gekomen verzoeken. Belangrijke veranderingen in zijn denkbeelden openbaren zij niet. Uit een verzoek is ook voortgekomen het enige boek dat hij in de jaren van zijn professoraat heeft gepubliceerd: Sexuele ethiek (1936). Het is geschreven ten behoeve van een reeks, uitgegeven door de Nederlandse afdeling van de Wereldbond voor sexuele hervorming. Het populair bedoelde, maar allerminst oppervlakkige boekje is bijzonder interessant omdat Polak zich hier op een deelgebied van de ethiek beweegt dat van zijn centrale ethische beginsel, de objectiviteit, wel bijzonder ver moest liggen. Het beginsel verloochent hij niet; uitingen van sexualiteit zijn voor hem goed of slecht naar gelang van de gezindheid waaruit zij voortkomen. De gunstigste kansen voor verwezenlijking van de zedelijke norm levert overigens wel het levenslange huwelijk, geïnspireerd zowel door wederkerige liefde als door de bedoeling een gezin te stichten. Evenals Heymans verwacht hij een voortgaande verbetering van de mensheid door het doen gelden van eugenetische overwegingen bij de partnerkeuze. Hij hoopt dat de eigenschappen die erotische gevoelens opwekken, hoewel onbewust, diegene zullen zijn die een uit eugenetisch oogpunt wenselijke keuze bevorderen.

In november 1940 werd Polak als jood door de bezetter op nonactiviteit gesteld. Toen hij onmiddellijk daarop bemerkte dat proefschriften hem ook niet meer werden toegezonden beklaagde hij zich in een brief, waarin hij de bezetter aanduidde als 'de vijand'. Deze brief kwam door toedoen van de toenmalige rector in handen van organen van de bezetter, wat leidde tot Polaks arrestatie en uiteindelijk tot zijn overbrenging naar het kamp Sachsenhausen. Volgens getuigenis van lotgenoten heeft hij daar zijn lot met grote geestkracht en zonder ooit te buigen gedragen. Zelfs daar gaf hij nog colleges. Zijn gezondheid was echter niet tegen het regime bestand. Eind december 1941 overleed hij aan fysieke uitputting tijdens het sjouwen van stenen.

P: Bibliografie in zijn Verzamelde werken IV, 294-298.

L: P. Spigt, Prof.mr.dr. Leo Polak, een erflater van onze beschaving (Amsterdam, 1946); H.J. Pos, 'Dr Leonard Polak' in De Nieuwe Stem l (1946) 180-184; L.G. van der Wal, Herdenking van Leo Polak. Rede... Groningen. (Groningen, 1946); idem, in L. Polak, Verzamelde werken (Amsterdam, 1947) III, vii-xvii; I. Kisch, 'Kritische beschouwingen', in Algemeen Nederlands Tijdschrift voor wijsbegeerte en psychologie 44 (1951 -1952) 193-207; F. Sassen, in Wijsgerig leven in Nederland in de twintigste eeuw 3e dr. (Amsterdam, 1960) 67, 76, 77-80; L. van der Wal, 'Leo Polak, voor alles een ethicus', in Rekenschap 13 (1966) 195-201; [P. Spigt], Leo Polak 1880-1941 (Amsterdam, 1967); J. Remmelink, 'De wetenschappelijke betekenis van Leo Polak voor het strafrecht', in Tijdschrift voor straf-recht 77 (l 968) 115-131; Over Leo Polak 1880-1941. Vier opstellen van L. van der Wal, B.V.A. Röling, J. Remmelink en B. Delfgaauw (Amsterdam, 1969); Dorothy Rabinowitz, New lives. Survivors of the Holocaust living in America (New York, ca. 1978); J. Remmelink, 'Leo Polak honderd jaar geleden geboren', in Nederlands Juristenblad 55 (1980) 13-14.

I: [P. Spigt], Leo Polak 1880-1941 (Amsterdam, 1967) Afbeeldingen achterin [Leo Polak tijdens een toespraak op het Internationale Filosofencongres in Praag, 1934].

G.E.Langemeijer


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 2 (Den Haag 1985)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013