Wiessing, Henri Pierre Leonard (1878-1961)

 
English | Nederlands

WIESSING, Henri Pierre Leonard (1878-1961)

Wiessing, Henri Pierre Leonard (pseud. F.I.R. van den Eeckhout , R. van Flissingen, Honoré de la Baignoire), journalist (Vlissingen 27-6-1878 - Amsterdam 16-3-1961). Zoon van Marinus Jacob Wiessing, leraar, en Mathilda Francisca Coleta van den Eeckhout. Gehuwd op 11-8-1905 met Wilhelmina Henriëtte Adrian. Uit dit huwelijk werden 3 zoons en 2 dochters geboren. Na echtscheiding (3-9-1919) gehuwd op 25-11-1925 met Rozina de Sterke. Uit dit huwelijk werd 1 zoon geboren. afbeelding van Wiessing, Henri Pierre Leonard

Een groot deel van zijn jeugd bracht Henri Wiessing, oudste zoon uit een katholiek onderwijzersgezin, in Nederlands-Indië door, waar hij de HBS te Soerabaja bezocht. Terwijl zijn ouders in Indië bleven, woonde hij vanaf 1892 met zijn broer in pension in 's-Hertogenbosch en ging daar naar het gymnasium. In 1897 volgde hij de studie rechten aan de Universiteit van Amsterdam. Als lid van het studentencorps, in het historisch dispuutgezelschap CLIO, maakte hij kennis met socialistische ideeën die vele studenten rond de eeuwwisseling boeiden. Wiessing was gevoelsmatig aangetrokken door het socialisme en had een afkeer van de meer wetenschappelijke, theoretische benadering van CLIO-leden als de dichter C. Adama van Scheltema, N.W. Posthumus, W. Bonger en H. Bolkestein. In zijn studententijd schreef Wiessing over kunst in Propria Cures, het weekblad van het corps. Na zijn doctoraal examen op 10 juli 1902 ging hij voor zijn promotieonderzoek over het socialisme in de Franse roman naar Parijs, waar hij van 1902 tot 1904 woonde. Op 7 juli 1904 promoveerde hij in Amsterdam op stellingen.

Na de studie koos Wiessing voor journalistiek werk en werd hij in januari 1905 in Parijs correspondent voor het Algemeen Handelsblad. In 1907 vestigde hij zich in Amsterdam, toen hij J. de Koo opvolgde als hoofdredacteur van het onafhankelijk weekblad De Amsterdammer, vanwege de omslag beter bekend als De Groene. De oude polemist De Koo, oprichter van het blad in 1877, had de 29-jarige Wiessing zelf gekozen. De onafhankelijke positie en het open, vooruitstrevende karakter van het blad trokken Wiessing wel aan. In de geest van De Koo voerde hij felle polemieken, en ook schreef hij onder bovengenoemde pseudoniemen over toneel. De oplage steeg onder zijn bewind van zes- naar ruim achtduizend in 1914. Het blad besteedde veel aandacht aan vernieuwingen op cultureel terrein. Ook nam Wiessing regelmatig bijdragen op van mensen die socialistische geluiden lieten horen. Hierdoor en ook vanwege de voortdurende aanvallen op bekende personen ontstond in 1914 een conflict met de directie. Die wenste naast Wiessing een redacteur voor politieke zaken te benoemen. Wiessing accepteerde dit niet, en in juni kreeg hij ontslag.

Met 36 van de 38 Groene -medewerkers startte hij De Nieuwe Amsterdammer. Onafhankelijk Weekblad, dat na enkele proefnummers in januari 1915 ging verschijnen. Deze Nieuwe Groene, of wel de Mosgroene, stelde de kolommen vaker open voor socialisten. Naast de studievrienden waren dat meer radicale mensen als Henriëtte Roland Holst, David Wijnkoop, Herman Gorter en Henk Sneevliet. Wiessing zag zijn blad als een schip met vaste bestemming, maar zonder een vaste route. Het doel was de wereldrevolutie, die bevrijding voor de onderdrukten moest brengen. Hij noemde het zijn 'kleine apostolaat' om de intellectuelen in Nederland te bezielen voor het socialisme. Daarbij schoof hij steeds meer op in de richting van de communisten; sociaal-democratie betitelde hij als klatergoud op een wassen neus. De Russische Revolutie van 1917 beschouwde hij als het scharnier waar de tijd om zou draaien. Hij werd lid van de Bond van Revolutionair Socialistische Intellectuelen en schreef in het orgaan De Nieuwe Kroniek. Enige tijd was hij voorzitter van het Genootschap Nederland - Nieuw Rusland. De voortdurende bewondering voor de gebeurtenissen in Rusland kostte de Mosgroene, die in 1917 nog een oplage had van twaalfduizend, veel lezers en vooral ook adverteerders. Op 25 december 1920 verscheen het laatste nummer. Wiessing belandde in een periode die hij omschreef als de 'woestijn', die tot 1939 duurde en waarin hij mede door zijn imago geen baan kon krijgen. Zijn uitgeverijtje De Hooge Brug, dat uitgaven over kunst en het tijdschrift over architectuur Wendingen verzorgde, ging in 1924 failliet. Hij leefde in armoede, vertaalde af en toe en schreef enkele malen in De Telegraaf over architectuur.

In de zomer van 1939 werd hij redacteur toerisme van het weekblad Haagsche Post. Hiervoor bezocht hij in mei 1940 Frankrijk, waar de oorlog hem overviel. Hij kwam in Londen terecht en werd daar medio 1941 opgenomen in de redactie van het Londense weekblad Vrij Nederland van M. van Blankenstein, een belangrijk blad voor de Nederlandse kolonie. Wiessing werd in 1944 ontslagen, omdat hij apparatuur van Vrij Nederland had gebruikt voor een tegen de regering gericht pamflet. Pas in augustus 1945 keerde hij terug naar Nederland, na een periode van ziekte, waarin vrienden zich over hem hadden ontfermd.

Eind 1945 trad hij als 67-jarige toe tot de redactie van De Vrije Katheder, het uit de illegaliteit stammende tijdschrift voor kunstenaars en intellectuelen. In de geest van de tijd van wederopbouw werkten hierin vernieuwingsgezinde, linkse mensen samen. Wiessing lag vaak overhoop met jongere redactieleden als Annie Romein-Verschoor en Petra Eldering. Door interne tegenstellingen werd het blad in 1950 opgeheven. Wiessing schreef daarna nog af en toe in het communistische dagblad De Waarheid en werkte aan zijn memoires. Waarschijnlijk leefde hij in die tijd mede van de inkomsten van zijn vrouw en van door vrienden gehouden geldinzamelingen bij jubilea. In 1955 bezocht hij als toerist voor het eerst de Sovjetunie, waar twee kinderen van hem woonden en werkten. Uit zijn reisverslag bleek nogmaals de bewondering voor het communisme in de praktijk.

In 1960 verscheen in Amsterdam zijn Bewegend portret. Levensherinneringen, mogelijk gemaakt door het Prins Bernhard Fonds. Vooral de fraai gestileerde portretten van mensen behorend tot Nederlands culturele en politieke elite van vóór 1940 bewezen Wiessings kwaliteiten als schrijver. Hij toonde zich de sociaal bewogen romanticus, hartstochtelijk en warm. Kritiek was er vanwege Wiessings ijdelheid: de schrijver koos voortdurend de juiste weg, terwijl anderen dwaalden. Vooral degenen die aan de communistische leer waren gaan twijfelen, werden hard veroordeeld. Zijn eigen visie stond niet los van zijn katholieke verleden, hij leek het roomse voor het rode geloof te hebben verwisseld. Hij zag zichzelf graag als het 'seminaristje, in wiens hart een kleine kamer aan de dienst van het Allerheiligste is gewijd' en als iemand die bij het katholicisme 'voor de poort bleef staan en die dicht tegen de communistische 'kerk' aan, het portaal niet heeft overschreden'. Het was een gevoelscommunisme, niet gebaseerd op grondige studie, maar op het geloof dat het de enige juiste weg naar de vrijheid was. Dat bracht hem tot een naïeve verheerlijking van alles wat in Moskou gebeurde, en hij bleef trouw waar anderen al lang hadden afgehaakt. Hij was echter te individualistisch om partijlid te zijn. Een jaar na het verschijnen van het boek overleed hij aan de gevolgen van een auto-ongeluk.

In het begin van deze eeuw was Wiessing een belangrijk journalist, een in wezen liberaal, non-conformistisch individualist. Maar de rechtlijnige, radicale levensovertuiging heeft hem vanaf 1920 steeds meer geïsoleerd en zijn journalistieke loopbaan geblokkeerd. Vóór die tijd stond hij midden in het Nederlandse politiek-culturele leven, had vele contacten met schrijvers, kunstenaars en politici en maakte van De Groene en de Mosgroene een spreekbuis voor nieuwe geluiden.

A: Correspondentie en documentatiemateriaal aanwezig in het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum te 's-Gravenhage, in het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis te Amsterdam en in het Katholiek Documentatie Centrum te Nijmegen.

P: Behalve de in de tekst genoemde memoires en vele publikaties in vermelde tijdschriften en weekbladen: Het ontstaan van de ,,Nieuwe Groene" (Amsterdam, [1914]); 'Wij logeerden in Moskou', in Roeping 36 (1960- 1961) 559-569, 628-639, 708-720.

L: Beschouwingen over Bewegend Portret o.a. van E. van Raalte, 'Bewegend portret van een ruim tachtigjarige', in NRC , 10-12-1960 en K. van het Reve in Socialisme en democratie (1961) 889-892; J.J. Buskes, 'Het bewegend portret van Henri Wiessing', in De Groene Amsterdammer, 25-3-1961; Annie Romein-Verschoor, Omzien in verwondering (Amsterdam, 1970-1971. 2 dl.) I, 160-163 en II, 110-114; L. de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog ('s-Gravenhage, 1979) IX, 1449-1453; Fenna van den Burg, De Vrije Katheder 1945 -1950. Een platform van communisten en niet-communisten (Amsterdam, 1983).

I: Website Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren: http://www.dbnl.org/auteurs/auteur.php?id=wies001 [7-5-2008].

J.L.M. Brauer


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 3 (Den Haag 1989)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013