Linden, Cornelis van der (1839-1918)

 
English | Nederlands

LINDEN, Cornelis van der (1839-1918)

Linden, Cornelis van der, musicus en operadirecteur (Dordrecht 24-8-1839 - Amsterdam 29-5-1918). Zoon van Arie van der Linden, zaagmolenaar, en Elizabeth de Wit. Gehuwd op 12-4-1865 met Catharina Legel van Hofwegen. Uit dit huwelijk werden 4 zoons en 3 dochters geboren. afbeelding van Linden, Cornelis van der

Al op jonge leeftijd genoot Kees van der Linden in zijn geboorteplaats gedegen muziekonderricht van A.J.F. Böhme (theorie en compositie), Jacob Kwast sr. (piano), H.L.A. Ludwig (fluit) en W.F. Notdruft (hobo en viool). Hoewel hij aanvankelijk onderwijzer wilde worden, vertrok hij als veertienjarige naar Antwerpen om mee te spelen in een operaorkest. Na een verblijf in Luik en Brussel vestigde Van der Linden zich in 1859 in Parijs, waar hij kort voor de première van de opera Faust als hoboïst een plaats vond in het orkest van Charles Gounod. Van de laatstgenoemde - die veel tot zijn vorming heeft bijgedragen - ontving hij terzelfder tijd compositielessen.

Vervolgens verbleef Van der Linden in Milaan bij de 'Scala', in Duitsland en in Wenen om in 1863 terug te keren naar Dordrecht. Hier wist hij zich gaandeweg een vooraanstaande plaats in het regionale muziekleven te verwerven. Hij gaf muzieklessen en was dirigent van een symfonie- en een harmonieorkest, alsmede van enkele zangkoren, waaronder de vermaarde liedertafel 'Kunstmin'. Vanaf de oprichting van de (Koninklijke) Nederlandsche Toonkunstenaars-Vereeniging in 1875 was hij 'correspondeerend lid', in welke hoedanigheid hij belangrijke muziekfeesten heeft georganiseerd. Van 1877 tot 1886 was hij tevens eerste secretaris van deze vereniging.

In het najaar van 1888 kwam Van der Linden naar Amsterdam, waar hij werd benoemd tot dirigent bij de Hollandsche Opera, die toentertijd in de Parkschouwburg was gevestigd. Na enige jaren ontstonden steeds groter wordende meningsverschillen tussen directeur J.G. de Groot, die bovenal belangstelling had voor 'het rinkelen van de kassa', en de bekwame en populaire dirigent Van der Linden, die de grootste waarde hechtte aan artisticiteit. Na een onherstelbare breuk zette De Groot zijn onderneming voort in het Paleis voor Volksvlijt. Van der Linden, die de meeste solisten aan zijn zijde kreeg, stichtte in 1894 de Nederlandsche Opera, die zijn onderdak vond in de vernieuwde Stadsschouwburg.

Op 4 september 1894 gaf de Nederlandsche Opera met Wagners Rienzi zijn eerste voorstelling. In de negen jaren die daarop volgden, heeft Van der Linden zowel in Amsterdam als in andere steden, met inzet van al zijn krachten en talenten en ondanks zeer geringe middelen, talrijke opera's van afwisselend karakter op artistiek verantwoorde wijze op het toneel gebracht. Verscheidene beroemd geworden zangers en zangeressen, zoals Cateau Engelen-Sewing, Henri Albers, Jef Orelio, Jac. Urlus en Désiré Pauwels, alsmede de dirigenten Peter Raabe, Evert Cornelis en Cornelis Dopper, deden bij Van der Linden ervaring op voor hun verdere carrière.

Ofschoon ze uit zakelijk oogpunt weinig interessant waren, heeft Kees van der Linden verscheidene opera's van Nederlandse componisten laten opvoeren. Hieronder bevond zich een eigen werk, Leiden Ontzet uit 1893, dat, ondanks het minder geslaagde libretto van Ernest van der Ven, een gunstig onthaal vond. Zijn eerder, omstreeks 1870, gecomponeerde opera Catharina en Lambert werd al in 1888 opgevoerd. Van der Lindens grootste artistieke daad was de eerste Nederlandse opvoering van Wagners De Meesterzingers van Neurenberg , die in 1901/1902 veel lof oogstte.

Omstreeks deze tijd waren al de eerste interne moeilijkheden ontstaan. Onderlinge naijver, het tanend gezag van Van der Linden, het vertrek van enige solisten en ten slotte de spoorwegstaking van 1903 - waardoor optredens buiten Amsterdam onmogelijk werden - brachten het voortbestaan van de Nederlandsche Opera steeds meer in gevaar. Toen ook een subsidie van overheidswege uitbleef, moest de onderneming in april 1903 worden ontbonden.

Onmiddellijk daarna vertrok de teleurgestelde operadirecteur naar de Verenigde Staten, waar hij deel uitmaakte van een Engels operagezelschap. Omstreeks 1904 schreef Van der Linden weer een opera, Miss Simmons of Kansas , die later met succes in Amerika werd opgevoerd. Na een paar jaar keerde hij in Amsterdam terug om zich opnieuw met veel idealisme in te spannen voor een nationaal operagezelschap, echter zonder succes. Wel heeft hij in Rotterdam nog een opera opgericht, die na een aantal uitvoeringen in 1905/1906 aan bloedeloosheid ten onder ging. Van 1908 tot zijn overlijden was Kees van der Linden hoofdredacteur van het weekblad De Muziekbode en daarbij actief voor de opkomende amateurmuziekbeoefening. De honderden muziekstukken - merendeels ouvertures, cantates, liederen, koorwerken en muziek voor piano en voor harmonieorkest - die hij heeft gecomponeerd of bewerkt en waarvan er indertijd verscheidene in druk verschenen, zijn alle in de vergetelheid geraakt.

A: Composities en arrangementen van C. van der Linden berusten in het Nederlands Muziek Instituut te 's-Gravenhage en in de Openbare Bibliotheek te Amsterdam. Een manuscript van W. Hutschenruijter voor een monografie over C. van der Linden in het Nederlands Muziek Instituut te 's-Gravenhage.

P: Een Nederlandsche Opera. Pro: C. van der Linden. Contra: Haganus (Baarn, 1914).

L: Behalve necrologieën o.a. door Carel J. Stroër, in Op de Hoogte 15 (1918) 398-400; door H. R., in Algemeen Handelsblad , 29-5-1918 (av.) en door M.C. van Roovaart, in De Muziekbode 33 (1918) 177-182: 'Cornelis van der Linden', in J.H. Letzer, Muzikaal Nederland 1850-1910 (Utrecht, 1911) 108-109; Jan Feith, 'De verhalen van anderen - Onze opera-directeur vertelt', in Algemeen Handelsblad , 29-4-1912 (av.); J.M.Th. Orelio, M'n Gedenkschriften (Amsterdam, 1916); J. Urlus, Mijn Loopbaan (Amsterdam, 1929); S.A.M. Bottenheim, De Opera in Nederland (2e herz. dr.; Leiden, 1983).

I: Beeldbank van het Nationaal Archief in Den Haag [Beeldnummer 040_0910].

A.W.J. de Jonge


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 4 (Den Haag 1994)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013