Ruijter van Steveninck, Albert Cornelis de (1895-1949)

 
English | Nederlands

RUIJTER VAN STEVENINCK, Albert Cornelis de (1895-1949)

Ruijter van Steveninck, Albert Cornelis de, (bekend onder de naam De Ruyter van Steveninck), legerofficier (Tiel 28-11-1895 - 's-Gravenhage 25-6-1949). Zoon van Albert de Ruijter van Steveninck, rijksbetaalmeester, en Agnes Marie Charlotte Bär. Gehuwd op 29-9-1919 met Berendina Maria Françoise Houwing. Uit dit huwelijk werden geen kinderen geboren. afbeelding van Ruijter van Steveninck, Albert Cornelis de

De Ruyter van Steveninck, afkomstig uit een Rooms-katholiek gezin, doorliep de HBS in Leeuwarden en kwam op 24 augustus 1915 als landstormplichtige onder de wapens bij de Brigade Grenadiers en Jagers. Op 1 oktober 1915 werd hij toegelaten tot de Koninklijke Militaire Academie te Breda als cadet voor het wapen der artillerie. Na zijn benoeming tot tweede luitenant in 1918 bekleedde hij in de jaren twintig en dertig een aantal functies bij het 1e en 2e Regiment Veldartillerie. Ten gevolge van de verschillende reorganisaties en inkrimpingen bij het leger werd hij traag bevorderd. Zijn belangstelling voor de artillerieverkenning vanuit de lucht, in die dagen een recente ontwikkeling, leidde tot het behalen van het brevet luchtwaarnemer in 1921. Het jaar daarop volgde hij bij het Franse leger een cursus over de samenwerking tussen de artillerie en de militaire luchtvaart.

Tijdens de mobilisatie van 1939 was De Ruyter van Steveninck - sinds 1936 kapitein - verbonden aan de staf van het 1e Legerkorps in Den Haag, in de functie van officier van de luchtstrijdkrachten. Na de Duitse inval op 10 mei 1940 maakte hij deel uit van de, ter wille van de operationele samenwerking, naar het Belgische algemeen hoofdkwartier gezonden militaire missie. Reeds op 18 mei werd hij echter toegevoegd aan de Nederlandse militaire attaché in Parijs, luitenant-kolonel D. van Voorst Evekink.

Op 14 juni 1940, vlak voor de Duitse intocht in Parijs, verliet De Ruyter van Steveninck de Franse hoofdstad. Via wat omzwervingen belandde hij in La Bourboule, ongeveer 100 km ten zuidwesten van Vichy, de zetel van de Franse regering. Na maandenlang talmen en een weinig overtuigende poging Spanje te bereiken, gaf hij eindelijk gehoor aan de opdracht van de regering in ballingschap naar Londen te komen. Via Marseille, Algiers, Oran, Casablanca en Lissabon kwam hij daar begin februari 1941 aan. Hij werd opgenomen in de Koninklijke Nederlandsche Brigade, de eenheid waarin de regering al het uitgeweken personeel van de Koninklijke Landmacht onderbracht. Intussen met terugwerkende kracht tot 1 november 1940 bevorderd tot majoor, werd De Ruyter van Steveninck op 15 mei 1941 commandant van het 1e Bataljon. Na op 7 januari 1942 te zijn belast met het brigadecommando, kreeg hij vier maanden later de bij die functie behorende rang van luitenant-kolonel.

Toen De Ruyter van Steveninck het commando aanvaardde over de Koninklijke Nederlandsche Brigade 'Prinses Irene', zoals de naam sinds het Koninklijk Besluit van 26 augustus 1941 luidde, stond deze eenheid er niet best voor. De brigade had tijdens haar korte bestaan al zes commandanten versleten. Haar personeel was uit alle hoeken van de wereld bij elkaar gehaald en, voorzover afkomstig uit het moederland, veelal gedemoraliseerd door het verloop van de strijd in mei 1940. De gemiddelde leeftijd lag boven de dertig, en een flink deel van het personeel was fysiek niet geschikt voor dienst te velde. Bovenal speelde de brigade echter parten dat een duidelijke taak ontbrak. Zij diende in feite als een reservoir waaruit de regering naar believen putte voor belangrijker geachte taken, militair of niet.

Het is de verdienste van De Ruyter van Steveninck geweest dat hij de vicieuze cirkel van deze situatie heeft weten te doorbreken. Hij scheidde het fitte van het minder fitte personeel en reorganiseerde de brigade in drie gevechtsgroepen en een verkenningsafdeling. Er kwamen vrachtauto's ter beschikking, zodat zij mobiel zou kunnen optreden, en de uitrusting en bewapening werden op peil gebracht. In het voorjaar van 1943 onderging de eenheid een zwaar oefenprogramma bij een Britse opleidingseenheid. De brigadecommandant ontpopte zich als een krachtig, zij het wat afstandelijk leider, die, ondanks zijn zwakke gestel, aan anderen dezelfde hoge eisen stelde als aan zichzelf. Hij deelde zoveel mogelijk het leven van zijn ondergeschikten, zonder al te vertrouwelijk met hen te worden. Door zijn houding en grote militaire vakkennis dwong hij respect af en herstelde hij in de troep de militaire discipline en het onderlinge vertrouwen. Daarbij kwam dat De Ruyter van Steveninck de omstandigheden mee had. De brigade had in mei 1941 bij Wolverhampton een eigen kampement gekregen, was in juli 1943 ingedeeld bij de Britse 21e Legergroep en voorbestemd om deel te nemen aan de voorgenomen invasie op de kust van Normandië. Alle inspanning kreeg nu een duidelijk doel, zij het dat de brigade niet geschikt werd geoordeeld in de voorste lijn op te treden.

Toen De Ruyter van Steveninck op 8 augustus 1944 bij Courseulles-sur-Mer weer voet op het Europese vasteland zette, stonden de geallieerden aan de vooravond van hun uitbraak uit het bruggehoofd in Normandië. Hij leidde de brigade tijdens de opmars naar de Seine en vandaar verder noordwaarts. In de nachtelijke uren van 20 op 21 september 1944 overschreed hij met zijn manschappen ten zuiden van Valkenswaard de Nederlandse grens. De brigade voerde op dat moment flankbeveiligingsopdrachten uit in het kader van de operatie 'Market Garden'. Nadat deze poging om de bruggen in Noord-Brabant en het Gelderse rivierengebied te veroveren niet het gewenste succes had gebracht, verplaatste De Ruyter van Steveninck, op bevel van het Britse 2e Leger, zijn troepen naar de Zeeuwse eilanden. Hier verrichtten zij gedurende de winter beveiligingsdiensten, totdat zij in het voorjaar van 1945 weer naar Noord-Brabant werden gedirigeerd.

Na de ontbinding van de Irene-brigade op 13 juli 1945 in Den Haag, werd De Ruyter van Steveninck benoemd tot waarnemend bevelhebber der Nederlandsche Strijdkrachten en met ingang van 19 november 1945 tot commandant Divisie A, een administratieve eenheid waarin verschillende troepenonderdelen tijdelijk werden ondergebracht en zo nodig opgeleid. In deze functies was De Ruyter van Steveninck enige tijd betrokken bij de wederopbouw van de Koninklijke Landmacht. Op 22 juli 1946 nam hij, juist bevorderd tot kolonel, zitting in het Hoog Militair Gerechtshof, waarmee een uitdrukkelijke wens van hem in vervulling ging. Op 22 maart 1949, kort voor zijn overlijden, volgde de bevordering tot generaal-majoor.

De Nederlandse regering in ballingschap had de Irene-brigade gevormd omdat het politiek wenselijk was met eigen troepen aan de bevrijding van het moederland bij te dragen. De betekenis van De Ruyter van Steveninck is geweest dat hij uit het zeer heterogene mensenmateriaal waaruit de brigade aanvankelijk bestond een gevechtseenheid heeft gesmeed die tot dit doel kon dienen. Bovendien was dank zij zijn inspanningen direct na de bevrijding modern opgeleid en ervaren personeel beschikbaar voor de encadrering van de belangrijkste wapentechnische opleidingen van het leger in oprichting.

L: Behalve necrologieën o.a. in De Bromtol. Orgaan van het garderegiment Prinses Irene 2 (1949) 7 (juli) 2-8, en in Het Lichtspoor , 6-7-1949: V.E. Nierstrasz, Geschiedenis van De Koninklijke Nederlandse Brigade ''Prinses Irene'' ... [Gestencilde uitgave] ('s-Gravenhage, 1959); G.J. van Ojen jr., De Binnenlandse Strijdkrachten (2 dln.; 's-Gravenhage, 1972); L. de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog IX en Xa ('s-Gravenhage, 1979, 1980); Th. de Kort, Van brigade en garderegiment 'Prinses Irene'... (Rotterdam, 1983). Een overzicht van de officiersrangen die De Ruyter van Steveninck doorliep in: Naam- en ranglijst der beroepsofficieren van de Koninklijke Landmacht 1949 (Gorinchem, 1949) 48.

I: Beeldbank van het Nationaal Archief in Den Haag [Collectie ANEFO; De Ruyter van Steveninck in 1944].

H. Amersfoort


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 4 (Den Haag 1994)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013