Michielsen, Cornelis Albert Petrus (1913-1974)

 
English | Nederlands

MICHIELSEN, Cornelis Albert Petrus (1913-1974)

Michielsen, Cornelis Albert Petrus, (artiestennaam Cees de Lange), entertainer en omroepmedewerker ('s-Gravenhage 26-8-1913 - Amsterdam 10-2-1974). Zoon van Petrus Michielsen, slager, en Annigje Pierhagen. Op 31-10-1941 gehuwd met Petronella Johanna Brouwer (geb. 1915). Dit huwelijk bleef kinderloos. Na echtscheiding (22-7-1950) op 15-9-1950 gehuwd met Lucia Willemien Steijn (geb. 1924), zangeres, cabaretière en actrice. Uit dit huwelijk werden 2 dochters geboren.

afbeelding van Michielsen, Cornelis Albert PetrusVoor de Haagse slagerszoon Cees Michielsen leek een loopbaan in de amusementsindustrie niet voor de hand te liggen. Als jongeman had hij geheel andere interesses, die vooral te vinden waren op het gebied van wedstrijdsporten en gymnastiek. Zijn vader was donateur van de Rijswijkse wielerbaan en bracht ook iets van die liefhebberij op zijn zoon over. Zijn leven lang hield Michielsen een zwak voor de wielrennerij. Maar zijn eigen actieve sportbeoefening vond hij bij de Haagse voetbalclub 'Quick', waar hij als rechtsbuiten jarenlang in het eerste elftal speelde.

Na de HBS haalde Michielsen in 1936 zijn MO-akte lichamelijke opvoeding en werd hij gymnastiekleraar aan het Vrijzinnig Christelijk Lyceum in Den Haag. Daarnaast had hij enige tijd zijn eigen sportschool. Allengs kreeg echter het amateurcabaret hem te pakken. Tijdens feesten van 'Quick', na afloop van een belangrijke wedstrijd, zong hij levensliedjes van eigen hand, waarbij hij zichzelf aan de piano begeleidde. Voorts werkte hij af en toe bij het semi-professionele cabaretgroepje 'De Vuurpijl' van de publicist Luc Willink. En zelfs in het gymnastieklokaal was van deze hobby iets te merken: 'Ik gaf les, speelde piano, liet mijn leerlingen huppelen op de maat en improviseerde een liedje. Soms moesten ze wel twintig minuten in de looppas, voordat ik het te pakken had' (Asser, 61).

Tijdens de Duitse bezetting wist Michielsen als onderduiker te ontkomen aan de Arbeitseinsatz. In die periode legde hij zich verder toe op het schrijven van liedjes, waarvan er direct na de bevrijding enkele op het repertoire werden genomen door het populaire zangduo Scholten&Van 't Zelfde. Bovendien moedigde dit tweetal hem aan ook zelf beroepsartiest te worden. Naar hij later vaak vertelde, heeft Michielsen langdurig getwijfeld of hij deze stap wel zou zetten. Maar de omstandigheden werkten mee; de vraag naar amusement was kort na de bevrijding buitengewoon groot. Omdat hij de naam Michielsen niet zwierig genoeg vond, ging de bijna twee meter lange artiest zich 'Cees de Lange' noemen.

Aanvankelijk zong De Lange, gezeten aan de piano, liedjes van eigen hand. Al gauw bleek echter dat hij meer succes boekte met de praatjes tussen de liedjes door. Hij overwon daarop zijn zenuwen en werd conferencier. Later heeft De Lange in verscheidene interviews de suggestie gewekt indertijd bewust voor het grote amusement te hebben gekozen, omdat de cabaretsector al ruimschoots voorzien was van jong talent. 'Toen ik in dit vak kwam', zei hij, 'had je in de sector van het cabaret Wim Kan, Toon Hermans, Wim Sonneveld en Chiel de Boer - allemaal jongeren. Lou Bandy, Kees Pruis, Willy Vervoort en hun collega's, die toen voor het amusement zorgden, waren veel ouder. Ik was zakelijk genoeg om te beseffen dat ik daar dus de beste kans maakte' (Hellmann).

Na een tournee voor de Nederlandse troepen in Nederlands-Indië in 1947 werd Cees de Lange ook door de radio ontdekt. Hij was een paar keer te gast in het populaire showprogramma De Bonte Dinsdagavondtrein van de AVRO en verzorgde enkele uitzendingen van de door Karel Prior samengestelde ziekenrubriek 'De Regenboog' van de VARA. Toen Prior in 1951 tot taak kreeg het zaterdagavondamusement voor de VARA te verzorgen, nam hij Cees de Lange mee. Via zijn optreden in het programma De Showboat groeide de nog tamelijk onbekende conferencier spoedig uit tot een bekende Nederlander. Wekelijks bracht hij een komisch praatje te berde, en ook hield hij gesprekjes met prominente gasten over een muziekje dat ze nooit meer wilden horen. Vanwege zijn improvisatievermogen was hij een van de eerste radioartiesten die hun teksten niet vooraf ter controle hoefden in te leveren bij de programmaleiding. Men besefte dat hij op zijn sterkst was als hij, alert reagerend, de vrijheid had af te wijken van zijn voorbereide tekst, en men vertrouwde hem in dit opzicht ook.

Daarbij stond De Lange erom bekend dat hij nimmer over de schreef ging. 'Het schijnbare gemak waarmee Cees de Lange z'n werk verricht', schreef producer Wim Ibo, 'wordt geaccentueerd door z'n meesterlijk improvisatie-talent, met een zuiver afgewogen gevoel voor ''wat wel en niet kan'' ' (Ibo, 60). Behoedzaam vermeed hij pikanterieën, politiek getinte grapjes en lichtvoetige verwijzingen naar het gebruik van alcohol, in de wetenschap dat de VARA zich in verzuild Nederland wenste te manifesteren als een omroep op een hoog zedelijk peil. Het fatsoen stond voorop. De Lange conformeerde zich daaraan, al was het maar om zijn broodwinning niet in gevaar te brengen. Ook hierin toonde hij zich van zijn zakelijke kant: 'Ik blijf de zoon van een Haagse slager. Ik ben de man van het zekerheidje' (Thuring).

In 1955 debuteerde De Lange met een reeks maandelijkse amusementsprogramma's bij de VARA-televisie, maar het succes bleef uit. Hij bleek zich voor de camera's geen houding te kunnen geven, waardoor zijn flegmatieke praatjes een gekunstelde indruk maakten. De Lange was niet in staat de informele sfeer van zijn radio-optreden te evenaren, ook al zette hij zijn zware bril af om zijn mimiek beter tot haar recht te laten komen. De nog tamelijk logge televisietechniek voelde hij als een keurslijf. 'Ik wist er niet goed raad mee', zei hij later. 'Die uitzendingen kregen dan slechte kritieken en ze brachten mijn populariteit in gevaar. Ik kreeg, door die reacties op mijn televisieshows, bijna geen werk meer. Ik maakte een moeilijke tijd door en ik was bijzonder bang om nog voor de televisie te komen' (Van der Meyden).

Toen de radio het eind jaren vijftig als vermaaksmedium moest afleggen tegen de televisie, stelde Cees de Lange een eigen cabaretgezelschapje samen waarmee hij op tournee ging. De belangrijkste vrouw van het ensemble was de cabaretière Lucy Steyn, die in 1950 zijn tweede echtgenote was geworden. Na een paar maanden vond hij de zorg voor ieders salaris echter een te zware verantwoordelijkheid. Voortaan ging hij op de zogenaamde schnabbeltoer: losse optredens op feestavonden, soms wel twee of drie op een avond. Ook trad hij veelvuldig op voor Nederlandse clubs in het buitenland, die de herinnering aan zijn vroegere radioroem nog jarenlang bleven koesteren.

Na zijn tweede huwelijk was Cees de Lange van Den Haag naar Amsterdam verhuisd. Een artiest behoorde in Amsterdam te wonen, luidde zijn redenering. Maar al gauw bleek dat Badhoevedorp, waar hij zich in 1953 vestigde, een betere uitvalsweg bood naar de rest van het land, en naar zijn broodheren in Hilversum. De Lange was ook een huiselijke man, die het liefst na ieder optreden weer zo gauw mogelijk naar zijn vrouw en twee dochtertjes terugkeerde. 'Misschien had ik een groter artiest kunnen worden dan ik geworden ben', zei hij eens, 'maar dan had ik veel huiselijkheid moeten missen.' (Noordhollands Dagblad)

In de loop van de jaren zestig begon De Lange zich - net als andere artiesten van zijn generatie - te storen aan de nieuw verworven vrijheden van jongere komieken en begin jaren zeventig ook aan de baanbrekende shows van de VPRO met Fred Haché en Barend Servet. Weliswaar durfde hij het nu aan ook zelf wat gewaagder mopjes te vertellen, maar hij bleef zich inhouden uit angst zijn doorgaans wat oudere publiek voor het hoofd te stoten: 'Voor mensen zoals ik, die altijd met een strenge censuur hebben moeten werken, is het allemaal een beetje moeilijk te verwerken' (Pâques).

Hoewel hij soms magere jaren doormaakte, slaagde Cees de Lange er toch in aan het werk te blijven. Trots liet hij weten nog nooit één dag gebruik te hebben hoeven maken van een uitkering. In zijn middenstandsmilieu was hij niet opgevoed om zijn hand op te houden. Hij bleef optreden voor Nederlandse clubs, werkte mee aan enkele reclameacties en werd in 1972 voor de radio herontdekt door de TROS, waar hij het zaterdagmiddagprogramma Revue 3.33 presenteerde. Lang duurde zijn laatste radio-engagement echter niet. Wegens kanker moest hij in het VU-ziekenhuis in Amsterdam worden opgenomen, waar hij na een lang ziekbed op zestigjarige leeftijd overleed.

Bij zijn dood werd Cees de Lange herdacht als cabaretier en conferencier, maar zelf duidde hij zich bij voorkeur aan als 'personality speaker'. Hij was de man van het gesproken woord, die voor elke situatie een geschikt mopje of een spontane kwinkslag bij de hand had. Hij stak geen kant-en-klare conferences af en was evenmin een artiest die met opvallende theatereffecten werkte. Het op laconieke toon gesproken woord was zijn specialisme, dat op de radio het best tot zijn recht kwam.

A: Persdocumentatie in het Theater Instituut Nederland te Amsterdam.

L: Behalve een necrologie in Noordhollands Dagblad , 11-2-1974: Hans de la Rive Box, Bonte parade. Een revue van bekende Nederlandse radiosprekers en artisten (Amsterdam [1948]) 101; Wim Ibo, 'De klussiesman voelt zich niet goed', in idem, Onder collega's. Een serie radio-roddels (Baarn 1954) 56-63; Eli Asser, U hoort er wel meer van (Amsterdam 1955) 59-62; Henk van der Meyden, 'De terugkeer van Cees de Lange', in De Telegraaf , 20-12-1967; Gerard Pâques, 'Het is elke keer weer 'n feest als zo'n zaal zich rotlacht', in de Volkskrant , 1-2-1969; Rudie Kagie, 'Cees de Lange: ''De echte humor, waar vind je die nog tegenwoordig?'' ', in Vrij Nederland , 8-7-1972; Paul Hellmann, 'Cees de Lange doet nog gezellig mee', in Algemeen Dagblad , 28-3-1973; Leo Thuring, 'Cees de Lange: Roem maakt me niet nerveus', in Dagblad van het Oosten , 19-5-1973.

I: Wim Ibo, Onder collega's. Een serie radio-roddels (Baarn 1954) 65.

Henk van Gelder


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 5 (Den Haag 2002)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013