Thiel, Frans Joseph Frits Maria van (1906-1993)

 
English | Nederlands

THIEL, Frans Joseph Frits Maria van (1906-1993)

THIEL, Frans Joseph Frits Maria van, politicus en minister (Helmond 19-12-1906 – Helmond 2-6-1993). Zoon van Franciscus Gijsbertus van Thiel, fabrikant, en Henriette Theresia Francisca Hoppenbrouwers. Gehuwd op 17-8-1931 met Carolina Beatrix Marie Rudolphina Hoijng (1908-2009). Uit dit huwelijk werden 4 zoons en 2 dochters geboren.

afbeelding van Thiel, Frans Joseph Frits Maria van

Frans-Joseph van Thiel is zijn leven lang verbonden geweest met de stad Helmond. Hij werd er geboren in een vijf kinderen tellend rooms-katholiek ondernemersgezin. Vader Van Thiel was directeur van de plaatselijke fabriek van rijwielonderdelen- en buizen en behoorde daardoor tot de notabelen van de stad. Na de lagere school ging de twaalfjarige Van Thiel naar het Sint Willibrordus College in Katwijk aan de Rijn. Op deze door de jezuïeten geleide kostschool voor jongeren uit welgestelde gezinnen heerste een streng regime.

Na het eindexamen gymnasium-A in 1924 ging Van Thiel rechten studeren aan de Roomsch-Katholieke Universiteit te Nijmegen. Op 19 december 1930 studeerde hij af, waarna hij een half jaar volontair was op een advocatenkantoor in Eindhoven. Vervolgens deed Van Thiel twee jaar stage op een advocatenkantoor in Eindhoven en vestigde hij zich in 1932 als advocaat en procureur in Helmond. In 1937 verliet hij de advocatuur om mededirecteur te worden van de familieonderneming, die werd omgedoopt in Robur NV. Inmiddels was hij in augustus 1931 gehuwd met de uit Utrecht afkomstige Carla Hoijng. Zij hadden elkaar tijdens hun studententijd leren kennen en gezamenlijk carnaval gevierd.

Van Thiel was inmiddels actief in het lokale en regionale verenigingsleven. Voor hem vormde de door werkgevers en geestelijkheid geleide caritas een geschikt afweermiddel tegen het opkomend socialisme. In 1933 werd hij voorzitter van de gezondheidscommissie die onderzoek deed naar de woningtoestanden in de Peel. Hij raakte bovendien betrokken bij de lokale politiek. In september 1939 werd hij voor de Roomsch-Katholieke Staatspartij in de Helmondse gemeenteraad gekozen. Hij zou hiervan – met een onderbreking tijdens de oorlogsjaren – tot september 1952 lid blijven.

Na de Duitse inval in mei 1940 werd het familiebedrijf door de Duitsers gevorderd voor NV Nederlandsche Vliegtuigenfabriek van Fokker. De buizen die nog werden geproduceerd, waren bestemd voor Duitsland. Van Thiel toonde grote sympathie voor de Nederlandsche Unie, vooral – zoals hij later verklaarde – vanwege het sterke anti-NSB-sentiment binnen de Unie. Als prominent Helmonder werd hij op 5 mei 1942 geïnterneerd in het gijzelaarskamp ‘Beekvliet’ in Sint-Michielsgestel. Al na tweeënhalve week, op 23 mei 1942, kwam hij op medische gronden vrij. Hierdoor raakte hij niet betrokken bij de gesprekskringen over de maatschappelijke en politieke vernieuwing van het naoorlogse Nederland.

Na de bevrijding werd Van Thiel voorzitter van de zuiveringscommissie in Helmond. Ook nu zette hij zich in voor verscheidene maatschappelijke organisaties. Zo werd hij lid, en later voorzitter, van de Raad van de Katholieke Nationale Gezinszorg. Daarnaast was hij oprichter en voorzitter van de Centrale Raad voor Gezinsverzorging in Nederland, de coördinerende instantie van alle – confessionele èn neutrale – landelijke instellingen op het terrein van de gezinsverzorging. Ook werd Van Thiel bestuurslid en voorzitter van het Diocesaan Sociaal-Charitatief Centrum van het bisdom ’s-Hertogenbosch. Dit was tijdens de bezettingsjaren op aandringen van het episcopaat opgericht ter overkoepeling van de vele katholieke liefdadigheidsorganisaties. Verder was hij rayonleider van de Hulpactie Rode Kruis (HARK), de Zuid-Nederlandse centrale voor hulp aan noodgebieden.

Hoewel hij over louter lokale politieke ervaring beschikte en geen echte partijpoliticus was, werd Van Thiel in 1948 door de KVP op de kandidatenlijst voor de Tweede Kamer geplaatst. Op 27 juli van dat jaar nam hij hier zitting. Van Thiel was door de partij vooral aangetrokken als werkgeversvertegenwoordiger en hield zich in de Kamer dan ook in het bijzonder bezig met economische zaken. Pas na anderhalf jaar, op 31 januari 1950, hield Van Thiel zijn maidenspeech over de ontwerpwet op de ondernemingsraden. Het verbaast niet dat hij als weinig opvallend parlementariër niet opnieuw op de kandidatenlijst voor de verkiezingen werd geplaatst. Zodoende verliet hij op 15 juli 1952 de Kamer.

Dat Van Thiel desondanks behouden bleef voor de nationale politiek, was het gevolg van ‘een politieke tovertruc’ tijdens de moeizaam verlopen kabinetsformatie van de zomer van 1952. Om de KVP tevreden te stellen werd een extra ministerie gecreëerd, namelijk dat van Maatschappelijk Werk. De portefeuille werd samengesteld uit beleidsterreinen die bij andere departementen werden weggehaald. De nieuwe minister werd onder meer verantwoordelijk voor de uitvoering van de Armenwet en de gezins- en gerepatrieerdenzorg. Toen er niet zo gauw iemand anders kon worden gevonden, werd Van Thiel benaderd. Deze was verrast door het verzoek, maar accepteerde na enige bedenktijd. Op 9 september 1952 werd hij benoemd tot minister in het rooms-rode kabinet kabinet-Drees III. Het betekende tegelijk het einde van zijn directielidmaatschap van het familiebedrijf, het lidmaatschap van de Helmondse gemeenteraad en zijn vele maatschappelijke functies.

Het ministerie van Maatschappelijk Werk bestond aanvankelijk uit één ambtenaar, één kamerbewaarder, en was gehuisvest in één kamer op het Binnenhof. Het departement zou slechts geleidelijk aan vorm krijgen. De wetgeving bleef mede hierdoor beperkt van omvang. De moeizame start van het ministerie is door sommigen wel aan Van Thiel verweten. Bijna veertig jaar later stelde hij, terugblikkend op zijn ministerschap, dat hij van ‘de zak losse aardappelen’ geen ‘stamppot kon maken’ (Giebels, 442).

In de Tweede Kamer kreeg de minister wegens het ontbreken van deskundigen op zijn beleidsterrein nauwelijks tegenspel. In de Eerste Kamer daarentegen ontpopte zich Martina Tjeenk Willink, senator voor de Partij van de Arbeid (PvdA), als tegenminister. De discussie met haar ging vooral over de mate van overheidsinvloed versus de inbreng van particulier en kerkelijk initiatief. Van Thiel was – uitgaande van het katholieke subsidiariteitsbeginsel – een groot voorstander van de stimulering van de particuliere sector. Als minister van Maatschappelijk Werk kreeg hij onder meer te maken met de opvang van Molukkers en Indische repatrianten, als ook met de hulpverlening aan de slachtoffers van de Watersnoodramp van 1 februari 1953.

Van Thiel, die tijdens zijn ministerschap in Helmond was blijven wonen, maar over een permanente kamer in het Haagse hotel ‘De Wittebrug’ beschikte, hield het na één kabinetsperiode voor gezien. Hij had naar eigen zeggen ‘geen zin in een nieuwe gevechtsronde’ en werd op 13 oktober 1956 opgevolgd door Marga Klompé. Van Thiel had zich wel verkiesbaar gesteld voor het lidmaatschap van de Tweede Kamer, waarin hij, na de verkiezingen, op 3 juli 1956 terugkeerde. Ook nam hij weer maatschappelijke functies op zich. Op 7 januari 1958 werd Van Thiel gekozen tot algemeen voorzitter van de Algemene Katholieke Werkgeversvereniging en van het Katholiek Verbond van Werkgeversvakverenigingen. Beide organisaties fuseerden eind november 1961 tot het Nederlands Katholiek Werkgeversverbond (NKWV). Vanaf 1 april 1958 vertegenwoordigde hij de katholieke werkgevers in de Sociaal-Economische Raad (SER). In september 1958 trad hij opnieuw toe tot de gemeenteraad van Helmond.

Op 29 januari 1963 werd Van Thiel benoemd tot voorzitter van de Tweede Kamer, als opvolger van zijn kort daarvoor overleden partijgenoot L.G. Kortenhorst. Het betekende opnieuw het afscheid van een aantal nevenfuncties, die zich naar de mening van Van Thiel niet met het Kamerpresidentschap lieten verenigen. Hij beëindigde onder meer het gemeenteraadslidmaatschap, zijn voorzitterschap van het NKWV en, daarmee samenhangend, zijn lidmaatschap van de SER. Ondanks zijn zelfverklaarde gebrek aan zitvlees was het voorzitterschap van de Tweede Kamer een functie waaraan Van Thiel veel plezier beleefde. Zijn losse, maar gezaghebbende wijze van voorzitten werd door iedereen op prijs gesteld. Met sonoor stemgeluid en radde spreektrant zat hij de vergaderingen voor. Er bestond alom respect voor de Brabantse ‘patron’ met de Bourgondische uitstraling.

Tijdens het voorzitterschap van Van Thiel werd in 1966 het Reglement van Orde grondig herzien. Hij beperkte tevens het ceremonieel: terwijl Kortenhorst nog in rokkostuum presideerde, stapte Van Thiel over op een jacquet en nog later op een gewoon kostuum. Onder zijn voorzitterschap nam het gebruik van de interruptiemicrofoon sterk toe. Hetzelfde gold voor het aantal rechtstreeks via de televisie uitgezonden Kamerdebatten. In 1970 gaf Van Thiel de omroepen toestemming ook samenvattingen van de debatten uit te zenden. Een poging een voorleesverbod in te stellen mislukte echter.

Lof oogstte Van Thiel voor zijn optreden tijdens het Kamerdebat op 21 oktober 1969. Daar werd tijdens de begrotingsbehandeling van Justitie gesproken over de mogelijke gratiëring van de zogeheten ‘Drie van Breda’: de tot levenslange opsluiting veroordeelde Duitse oorlogsmisdadigers in de strafgevangenis van Breda. Toen op de publieke tribune de emoties van slachtoffers en nabestaanden al te hoog opliepen, schorste Van Thiel de vergadering. De ‘president’ – zoals hij door het Kamerpersoneel werd genoemd – beklom de tribune om de betrokkenen te kalmeren, waarna de vergadering werd hervat. De Kamerbrede waardering voor Van Thiels wijze van voorzitten bleek duidelijk in 1971, toen hij, hoewel de PvdA als grootste fractie de voorzitter mocht leveren, werd herkozen.

Op 7 december 1972 nam Van Thiel op 65-jarige leeftijd afscheid van de Tweede Kamer. Hij heeft hierna geen politieke functies meer bekleed. Naast de bestuurslidmaatschappen en voorzitterschappen van maatschappelijke organisaties die Van Thiel na zijn ministerschap – ook tijdens zijn periode als Kamervoorzitter – vervulde, was hij tevens commissaris van een groot aantal bedrijven. Het tekende zijn bestuurlijke instelling. De laatste twintig jaren van zijn leven woonde hij teruggetrokken in Helmond, waar hij in 1993 op 86-jarige leeftijd overleed.

Een aantal maanden na zijn aantreden als minister omschreef het Algemeen Dagblad (19-5-1953) Van Thiel als ‘een zakenman met een levendig temperament, grijze ogen onder borstelige wenkbrauwen, een breed geschouderde gedrongen gestalte, een rondborstige natuur zoals men die in het Zuiden des lands veel aantreft’. Tegenover zijn robuuste en joyeuze presentatie stond zijn diepe religiositeit. Zo maakte hij decennialang deel uit van een discussiegroep over filosofie en theologie. Van Thiel hechtte aan gezag en was in zekere zin ouderwets; de maatschappelijke en culturele veranderingen in de jaren zestig konden hem maar matig bekoren. Hij was een echte democraat: in een ethische kwestie als abortus respecteerde hij de opvattingen van de meerderheid, ook als die de zijne niet waren. Van Thiel was niet uit op ontkennen van tegenstellingen, maar op het overbruggen en verzoenen ervan om zo tot resultaten te komen.

A: Archief-F.J.F.M. van Thiel in het Katholiek Documentatie Centrum te Nijmegen.

L: Behalve necrologieën door Rik in ’t Hout, in Haagsche Courant, 4-6-1993, in NRC Handelsblad, 4-6-1993, Kees Bastianen, in de Volkskrant, 4-6-1993 en Norbert Schmelzer, in CD/Actueel, 12-6-1993: ‘Een self-made man uit Amsterdam en een hartelijke Brabander’ [Dubbelportret van J.G. Suurhof en Van Thiel], in Katholieke Illustratie, 28-4-1956; interview door John Jansen van Galen, in Haagse Post, 2-12-1989; P.G.T.W. van Griensven en J.M.M.J. Clerx, Prof.dr. G.M.J. Veldkamp. Herinneringen 1952-1967. Le carnaval des animaux politiques. (’s-Gravenhage 1993); J.A. Bornewasser, Katholieke Volkspartij 1945-1980 (2 dln.; Nijmegen 1995, 2000); Lambert J. Giebels, Beel. Van vazal tot onderkoning. Biografie, 1902-1977 (’s-Gravenhage [etc.] 1996); Het kabinet-Drees III, 1952-1956. Barsten in de brede basis. Onder red. van Carla van Baalen en Jan Ramakers (’s-Gravenhage 2001); In het hart van de verzorgingsstaat. Het ministerie van Maatschappelijk Werk en zijn opvolgers (CRM, WVC, VWS) 1952-2002. Onder red. van Ido de Haan en Jan Willem Duyvendak (Zutphen 2002); Peter Bootsma en Carla Hoetink, Over lijken. Ontoelaatbaar taalgebruik in de Tweede Kamer (Amsterdam 2006). Op 7 april 1987 zond de NOS-televisie in de serie Markant een interview met Van Thiel door Willem Breedveld uit.

I: Katholiek Documentatie Centrum te Nijmegen, Collectie personen, afb. 2A9406 [Foto: Archief KVP; fotograaf: Atelier Prinses, Helmond].

Alexander van Kessel


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 6
Laatst gewijzigd op 12-11-2013