Zijlstra, Jelle (1918-2001)

 
English | Nederlands

ZIJLSTRA, Jelle (1918-2001)

Zijlstra, Jelle, econoom en politicus (Oosterbierum 27-8-1918 - Wassenaar 23-12-2001). Zoon van Ane [Jelles] Zijlstra, landbouwer en graanhandelaar, en Pietje Postuma. Gehuwd op 11-3-1946 met Heintje Bloksma (geb. 1921). Uit dit huwelijk werden 2 zoons en 3 dochters geboren.

afbeelding van Zijlstra, Jelle

Jelle Zijlstra groeide, samen met twee jongere broers en twee jongere zusters, op in een gereformeerd gezin - al was zijn moeder Nederlands-hervormd - in het Friese dorpje Oosterbierum, boven Franeker, vlak onder de kust van de Waddenzee. Jelles vader was van boerenkomaf, maar had rond zijn dertigste de boerderij van de familie verlaten om commissionair in landbouwproducten te worden. Hij verdiende genoeg om zijn gezin te vrijwaren van de gevolgen van de economische crisis van de jaren dertig. Jelle volgde basisonderwijs op de Christelijk Nationale School in Oosterbierum, waar al snel bleek dat hij over een helder verstand beschikte. Daarna ging hij in 1930 naar de christelijke MULO-B - hoger christelijk onderwijs werd in de omgeving niet gegeven - in Harlingen en in 1935 naar de Rijks HBS-A in dezelfde plaats.

Aangezien de 'eigen' gereformeerde Vrije Universiteit (VU) in Amsterdam nog geen economische faculteit kende, ging Zijlstra in 1937 economie studeren aan de Nederlandsche Handels-Hoogeschool in Rotterdam. De studie ging hem gemakkelijk af, zodat voldoende tijd overbleef voor activiteiten bij de Societas Studiosorum Reformatorum Roterodamensis (SSRR). Zijn leermeesters in Rotterdam waren onder anderen J.G. Koopmans en F. de Vries, die hem een ondogmatische benaderingswijze van economische vraagstukken bijbrachten. De economische wetenschap stond die jaren onder sterke invloed van de ideeën van de Britse econoom John Maynard Keynes, die erop wees dat de staat een rol had te spelen in het bestrijden van depressies. De economische opvattingen van antirevolutionairen als regeringsleider H. Colijn en minister van Financiën J.A. de Wilde, die slechts oog hadden voor een sluitende begroting, werden als achterhaald gezien.

Zijlstra moest zijn studie in augustus 1939 onderbreken vanwege de algemene mobilisatie. Als buitengewoon dienstplichtige was hij gelegerd in het Noord-Hollandse Bergen, later in Haarlem. In deze maanden deed hij een officiersopleiding in Breda en Kampen. In februari 1940 lukte het Zijlstra nog het kandidaatsexamen af te leggen. Na de capitulatie hervatte hij in september van dat jaar zijn studie, maar in februari 1943 schortte de Rotterdamse Hoogeschool haar onderwijs op. Omdat tewerkstelling in Duitsland voor de dienstplichtig soldaat Zijlstra dreigde, zeker toen hij - evenals de meeste van zijn medestudenten - weigerde de loyaliteitsverklaring te tekenen, dook hij onder in Friesland. Hier hield hij zich schuil bij de ouders van zijn jeugdvriendin Hetty Bloksma, die hij tijdens zijn studietijd was blijven opzoeken. In 1946 trouwde hij met haar. Uit dit huwelijk zouden tussen 1947 en 1961 vijf kinderen worden geboren.

Zijlstra gebruikte zijn onderduikperiode om zijn doctoraalexamen voor te bereiden, dat hij op 29 november 1945 aflegde. De jonge econoom kreeg een aanstelling als wetenschappelijk hoofdassistent bij zijn hoogleraar Koopmans. In 1947 werd Zijlstra in Rotterdam lector in de staathuishoudkunde. Het vooruitzicht van een professoraat aan de nieuw op te richten economische faculteit aan de VU was een extra motivatie voor een vlotte afwerking van zijn proefschrift. Op 8 juli 1948 promoveerde Zijlstra cum laude bij Koopmans op De omloopsnelheid van het geld en zijn betekenis voor geldwaarde en monetair evenwicht.

Drieënhalve maand later, op 28 oktober 1948, hield Zijlstra aan de VU zijn inaugurele rede Enkele algemene aspecten van het vraagstuk van de economische orde als hoogleraar theoretische economie. Zijlstra verhuisde voor deze betrekking met zijn jonge gezin naar Amsterdam. Hij viel al snel op door zijn pragmatische economische opvattingen, die geen directe relatie hadden met gereformeerde maatschappelijk uitgangspunten, zoals het leerstuk van de soevereiniteit in eigen kring. In de meer behoudende vleugel van de Anti-Revolutionaire Partij (ARP), waarvan hij al van jongsaf lid was, werd hij daarom met scepsis gevolgd. Zijn moderne, pragmatische opstelling kwam Zijlstra geregeld op kritiek te staan van het traditioneel-protestantse universiteitsbestuur. Zijlstra's eigen geloofsbeleving was praktisch van aard en zeer persoonlijk; hij profileerde zich er zelden mee.

Zijlstra engageerde zich al snel maatschappelijk en politiek. In 1949 was hij medeauteur van het zogeheten 'professorenadres', waarin een aantal hoogleraren in de economie publicitair stelling nam tegen de vanuit katholieke hoek sterk gepropageerde wetgeving betreffende de Publiekrechtelijke Bedrijfsorganisatie (PBO). In februari 1951 werd Zijlstra niettemin kroonlid van de Sociaal-Economische Raad (SER). De economische ordening had in de praktijk inmiddels een sterk verzwakte vorm aangenomen, waardoor zij ook voor Zijlstra aanvaardbaar was geworden. In de SER ervoer hij de confrontatie tussen economische theorie en praktijk. In augustus 1952 schreef hij in het tijdschrift Economisch-Statistische Berichten drie positief-kritische artikelen over de programmatische publicatie van de Partij van Arbeid (PvdA) De weg naar vrijheid uit 1951. In zijn eigen partij werd Zijlstra gezien als een rijzende ster, behorend tot de linkerflank. Toen de ARP na zeven jaren oppositie in de zomer van 1952 op het punt stond toe te treden tot een kabinet 'op brede basis', kwam Zijlstra snel in beeld om hiervan als minister van Economische Zaken deel uit te maken.

Op 2 september 1952 werd de pas 34-jarige Zijlstra benoemd in het derde kabinet-Drees, dat bestond uit bewindslieden van PvdA, Katholieke Volkspartij (KVP), ARP en Christelijk-Historische Unie (CHU). Al bij zijn eerste optreden in de Tweede Kamer, bij de behandeling van zijn begroting op 4 december, nam Zijlstra met zijn besliste en deskundige optreden veel twijfel vanwege zijn gebrek aan politieke ervaring weg. Bovendien markeerde hij inhoudelijk zijn positie: de overheid moest slechts globaal ingrijpen op strategische punten: 'Naar mijn stellige overtuiging heeft de Staat een wezenlijke taak op economisch gebied. Maar ook al zou men van mening verschillen over de vraag, wat de Staat mag of moet doen op economisch gebied, vaststaat, dat zulk een Staat niet alles kan' (Zijlstra, 84). Zijlstra's vermogen de ingewikkeldste economische problemen helder uit te leggen leverde hem waardering op in het parlement. Overigens bleef, vooral vanwege de streng dualistische opvattingen van ARP-fractievoorzitter J. Schouten, Zijlstra's contact met zijn partijgenoten in de Tweede Kamer beperkt.

Zijlstra trad aan toen de Nederlandse economie aan een periode van sterke groei begon, die duurde tot 1955. Het maakte de beginjaren van Zijlstra's ministerschap relatief eenvoudig. Zijn voornaamste zorg betrof het in de hand houden van de prijzen, om oververhitting van de economie door een loon-prijsspiraal te voorkomen. De industrie werd gestimuleerd door drie industrialisatienota's in 1953, 1955 en 1958.

Na het vertrek van Schouten werd Zijlstra aangewezen als kandidaat-lijsttrekker voor de Tweede Kamerverkiezingen van juni 1956, hoewel een deel van de partijleiding meer afstand wilde nemen van de PvdA en twijfelde over zijn principiële gezindheid. Bij de verkiezingen verloor de ARP - die campagne had gevoerd met de leuze 'Zijlstra: modern christelijk staatsmanschap' - twee zetels. Na de verkiezingen werd Zijlstra met argwaan in de fractie als haar nieuwe voorzitter ontvangen. Hij botste hier met traditionelere 'mannenbroeders', onder wie J.A.H.J.S. Bruins Slot - de 'kroonprins' van Schouten en tevens hoofdredacteur van Trouw - en diens adjudant J. Smallenbroek. In het vierde kabinet-Drees (1956-1958) werd Zijlstra andermaal minister van Economische Zaken. De fractie, nu onder leiding van Bruins Slot, werd een kritisch volger van het kabinet.

Een andere complicerende factor was de verslechterde toestand van de economie, die in 1956 een bestedingsbeperking noodzakelijk maakte. Zijlstra bepleitte met minister van Financiën H.J. Hofstra (PvdA) een zuiniger overheidsbeleid. De spanningen tussen de regeringspartners namen snel toe. Op 11 december 1958 viel het kabinet uiteindelijk over een meningsverschil aangaande de duur van een belastingmaatregel. In het interimkabinet-Beel II - van 22 december 1958 tot 19 mei 1959 - nam Zijlstra, behalve het ministerie van Economische Zaken, ook dat van Financiën voor zijn rekening.

Inmiddels koesterde Zijlstra zelf twijfel over zijn aanblijven in de politiek. De weerstand van de fractie tegen het kabinetsbeleid had hem geërgerd, en hij verlangde terug naar de wetenschap. Hij liet zich echter overreden om voor de verkiezingen van 1959 nog een keer de lijst aan te voeren. Dat was aanvankelijk geen uitgemaakte zaak. De fractie verzette zich tegen een eenhoofdig lijsttrekkerschap van Zijlstra, en pas na ingrijpen van het Centraal Comité - onder druk van de antirevolutionaire achterban - werd hij eind december 1958 opnieuw benoemd als lijstaanvoerder. Tijdens de campagne in het voorjaar van 1959 maakte hij geen voorkeur voor een coalitiepartner duidelijk: samenwerking met links of rechts was volgens hem 'lood om oud ijzer' (De Telegraaf, 10-5-1959).

Bij de verkiezingen van maart 1959 verloor de ARP wederom één zetel. Het fractievoorzitterschap liet Zijlstra dit keer aan zich voorbijgaan, zodat Bruins Slot in functie bleef. Deze voerde namens de ARP ook de onderhandelingen tijdens de formatie, waarbij het er aanvankelijk naar uitzag dat Zijlstra buiten het kabinet zou blijven. Een groot deel van de antirevolutionaire achterban vond een kabinet mèt de ARP maar zonder Zijlstra echter niet aanvaardbaar, waarna uiteindelijk op 19 mei het confessioneel-liberale kabinet-De Quay aantrad, met Zijlstra als minister van Financiën. Mede door zijn toetreden tot een kabinet met de VVD en de scherpere profilering van de linkervleugel binnen de ARP en haar Kamerfractie kreeg de moderne pragmaticus Zijlstra in eigen gelederen een rechtser predikaat. Prominente progressieve antirevolutionairen stuurden een brief naar het partijbestuur, waarin het toetreden van Zijlstra en partijgenoot J. van Aartsen tot het 'werkgevers'-kabinet-De Quay werd gelaakt. Zijlstra reageerde verontwaardigd op de impliciete verwijten in de 'akelige brief' als zou hij onvoldoende christelijk-sociaal zijn (Zijlstra, 109-110).

Zijlstra was de invloedrijkste minister in het kabinet-De Quay. Met zijn financieel-economische deskundigheid - waarin hij de premier verre de meerdere was - domineerde hij de meeste vergaderingen van de ministerraad. Hij voerde de zogeheten 'Zijlstra-norm' door: een trendmatig, conjunctuur-onafhankelijk begrotingsbeleid, waarbij de stijging van de overheidsuitgaven werd afgestemd op de voorspelde structurele groei van het nationaal inkomen. Nadat eerst het begrotingsplafond was vastgesteld, zouden de middelen worden verdeeld over de individuele ministers.

De spanningen tussen Zijlstra en de ARP-fractie waren inmiddels verder opgelopen. De fricties kwamen einde 1960 tot ontlading in de 'huizencrisis'. Een motie van het ARP-Tweede-Kamerlid J. van Eibergen, waarin om de bouw van vijfduizend extra woningwetwoningen werd gevraagd, was voor Zijlstra onaanvaardbaar: 'geen dakpan' kon erbij (Puchinger (1978) 88). Het aannemen van de motie-Van Eibergen op 22 december - met steun van de AR-fractie - leidde tot de val van het kabinet. Dat keerde, na bemiddeling van de antirevolutionaire informateur W.F. de Gaay Fortman, weliswaar twee weken later alweer in ongewijzigde samenstelling terug, maar binnen de ARP waren de wonden diep. Fractieleider Bruins Slot - die vanwege het gebrek aan steun van partijbestuur en achterban feitelijk had moeten inbinden - had veel van zijn gezag verloren. Zijlstra's positie binnen zijn partij en het kabinet was versterkt, maar zijn weerzin tegen de politiek was gegroeid.

In september 1962 liet Zijlstra daarom weten dat hij afzag van een kandidatuur voor de Tweede Kamer. Ofschoon hij twee jaar daarvoor was verhuisd van Amsterdam naar Den Haag, vond hij het moment gekomen om terug te keren naar de wetenschap; hij vond zichzelf geen 'echte homo politicus' (Puchinger (1978) 105). Zijlstra was daarna van 1963 tot 1966 directeur van de Dr. Abraham Kuyperstichting, het wetenschappelijk bureau van de ARP, en van 1964 tot 1966 buitengewoon hoogleraar openbare financiën aan de VU. Ook nam hij - om zijn inkomen aan te vullen en om praktische ervaring op te doen in het bedrijfsleven - enkele commissariaten aan, onder andere bij de Algemene Bank Nederland NV. Zijlstra bleef parttime werkzaam in de politiek: van 25 juni 1963 tot 22 november 1966 had hij zitting in de Eerste Kamer. Daar liet hij zich andermaal gelden als een autoriteit op het terrein van de openbare financiën en bekritiseerde hij het begrotingsbeleid van het centrum-linkse kabinet-Cals (1965-1966).

Toen dit kabinet in de zogeheten 'Nacht van Schmelzer', van 13 op 14 oktober 1966, ten val kwam, kreeg Zijlstra de opdracht een overgangskabinet te vormen. Hij meende in het landsbelang niet te kunnen weigeren. Al zes dagen later trad hij aan als premier en minister van Financiën van een minderheidskabinet, dat bestond uit bewindslieden van KVP en ARP. Tijdens zijn korte regeerperiode werden maatregelen getroffen om de dekkingsproblemen op te lossen - uitstel van de voorgenomen verlaging van de loon- en inkomstenbelasting en vervroeging van de verhoging van de omzetbelasting - en kwam de Omroepwet tot stand.

De sfeer in de ministerraad onder leiding van Zijlstra was goed, conflicten kwamen nauwelijks voor. In den lande genoot hij aanzienlijke populariteit, getuige de Oudejaarsconference van 1966 van cabaretier Wim Kan. Kans hymne 'Waar we heen gaan, Jelle zal wel zien', op de wijs van het toen populaire liedje 'Yellow submarine' van de Britse popgroep The Beatles, werd in februari 1967 een carnavalskraker. Ofschoon Zijlstra niet op de kandidatenlijst stond, droeg het 'Jelle-effect' - mede veroorzaakt door de vertrouwenwekkende indruk die hij als interim-premier maakte - bij aan twee zetels winst voor de ARP bij de Kamerverkiezingen van februari 1967.

De daaropvolgende opdracht op te treden als informateur aanvaardde Zijlstra onder de voorwaarde dat hij zelf geen premier hoefde te worden. De druk daartoe - opvallend genoeg 'verhoudingsgewijze het lichtst' vanuit de ARP (Puchinger (1978) 138) - bleef echter tijdens de gehele formatie bestaan. Zijlstra manoeuvreerde met succes in de richting van een centrum-rechts kabinet, een keuze die door het progressieve deel van zijn eigen partij werd bekritiseerd. De door Zijlstra naar voren geschoven formateur-premier, zijn partijgenoot B.W. Biesheuvel, slaagde er echter niet in een kabinet te vormen. Uiteindelijk trad de KVP'er P.J.S. de Jong op 5 april 1967 als regeringsleider aan.

Kort daarna, op 1 mei 1967, werd Zijlstra benoemd als president-directeur van De Nederlandsche Bank; zijn kandidatuur was onomstreden. Als bankdirecteur, zowel nationaal als internationaal - vanaf juni 1967 was hij ook president van de Bank voor Internationale Betalingen in het Zwitserse Bazel - genoot hij groot gezag. Zijlstra toonde zich in zijn monetaire politiek behoedzaam. Het bestrijden van inflatie en het behoud van een sterke gulden stonden voorop. Voortdurend liet hij daarom waarschuwingen horen tegen het vooral sinds 1975 groeiende financieringstekort. Teleurgesteld stelde hij vast dat achtereenvolgende kabinetten steeds meer zijn 'Zijlstra-norm' hadden losgelaten. Tijdens zijn bankdirecteurschap was hij qualitate qua ook kroonlid van de SER. Een aanbod, in 1973, om directeur van het Internationaal Monetair Fonds te worden, liet hij schieten.

Voor de politiek en zijn partij gold Zijlstra na 1967 als een 'elder statesman'. Een hernieuwd actief optreden in de politiek wees hij af. In 1977 weigerde hij het premierschap, toen dat in de moeizame formatie uiteindelijk toeviel aan het Christen-Democratisch Appèl (CDA), en hij bedankte in juli 1981 toen zijn naam viel als mogelijk opvolger van premier A.A.M. van Agt. In datzelfde jaar werd Zijlstra - al snel na de bevrijding een fervent voorstander van de Europese samenwerking met supranationale structuren - ook nog genoemd als kandidaat-voorzitter van de Europese Commissie. Op 1 januari 1982 zwaaide Zijlstra af als bankdirecteur en kon hij zich meer gaan wijden aan zijn andere passies, waaronder het orgelspel. Ook kon hij vaker verblijven in zijn Friese vakantiehuis in De Tike.

Na zijn pensionering werd Zijlstra op 30 april 1983 benoemd tot minister van Staat. Hij bleef tot ongeveer 1990 ook actief in het Nederlandse bedrijfsleven als commissaris voor Shell, Douwe Egberts, Aegon, Robeco en Hunter Douglas. De laatste maanden van Zijlstra's leven werden gedomineerd door een verslechterende gezondheid, waarbij zijn fenomenale geheugen hem steeds meer in de steek liet. Kort voor Kerstmis 2001 overleed hij, 83 jaar oud, in zijn appartement in Park 'Oud-Wassenaar', waar hij sinds zijn pensionering woonde.

Jelle Zijlstra was niet afkerig van macht - hij was zelfs enigszins pedant en egocentrisch - , maar in eer, roem of populariteit was hij nauwelijks geïnteresseerd. Hij was weliswaar geen politicus vanuit een roeping en zeker geen ideologische scherpslijper, maar eenmaal in het openbaar bestuur actief, bleek hij wel degelijk een strateeg, die zich niet wenste te zien beperkt door partijgenoten die wèl de ambitie van het politiek leiderschap koesterden. Zijlstra had de publieke ambten niet gezocht; zij werden hem vanwege zijn kwaliteiten aangeboden. In zijn in 1992 verschenen memoires schreef hij terugblikkend: 'De politiek is voor mij een opwindende, fascinerende, maar tijdelijke pleisterplaats geweest. Ik heb daar in tenten gewoond; het huis van mijn leven heb ik elders willen bouwen. Dat heb ik niet geheel in eigen hand gehad' (Zijlstra, 99). Vooral uit plichtsbesef - niet vreemd voor getalenteerde 'mannenbroeders' - had hij zich laten verlokken tot een rol in de politiek. Vanwege zijn begaafdheden groeide Zijlstra desondanks uit tot een van de invloedrijkste Nederlandse politici van de tweede helft van de 20ste eeuw.

A: Persoonlijk archief-J. Zijlstra in het Historisch Documentatiecentrum voor het Nederlands Protestantisme (1800-heden) te Amsterdam.

P: Behalve de in de tekst genoemde publicaties en artikelen in o.a. De Economist, Economisch-Statistische Berichten, Anti-Revolutionaire Staatkunde en Evangelie en Maatschappij: Economische orde en economische politiek. Een bundel opstellen (Leiden 1956); Gematigd monetarisme. 14 jaarverslagen van De Nederlandsche Bank N.V. 1967-1980 (Leiden [etc.] 1985); A central banker's view. Selected speeches and articles. Onder red. van C. Goedhart (Dordrecht [etc.] 1985); Economische groei. Een christen-democratische beschouwing (Deventer 1989); Per slot van rekening. Memoires (Amsterdam 1992).

L: Behalve necrologieën op 27-12-2001 o.a. door Matthijs Smits, in Het Financieele Dagblad, door J.M. Bik, in NRC Handelsblad, door Jan Joost Lindner, in de Volkskrant en door J. Prillevitz, in Trouw, 27-12-2001: G. Puchinger, Dr. Jelle Zijlstra. Gesprekken en geschriften (Naarden 1978); P.F. Maas, Kabinetsformaties, 1959-1973 ('s-Gravenhage 1982); G. Puchinger, 'Jelle Zijlstra', in idem, Nederlandse minister-presidenten van de twintigste eeuw (Amsterdam 1984) 266-277; Willem Breedveld, 'J. Zijlstra, minister-president 1966-1967. Een eerherstel voor het dualisme', in Voor de eenheid van beleid. Beschouwingen ter gelegenheid van vijftig jaar Ministerie van Algemene Zaken ('s-Gravenhage 1987) 209-218; Jan-Jaap van den Berg, Deining. Koers en karakter van de ARP ter discussie, 1956-1970 (Kampen 1999); M.M.G. Fase, Tussen behoud en vernieuwing. Geschiedenis van de Nederlandsche Bank 1948-1973 ('s-Gravenhage 2000) 239 e.v.; '"De Europese eenwording is geen mooi-weer-zeilen". Vraaggesprek met dr. J. Zijlstra', in Voor Nederland en Europa. Politici en ambtenaren over het Nederlandse Europabeleid en de Europese integratie, 1945-1975. Onder red. van A.G. Harryvan, J. van der Harst en S. van Voorst (Amsterdam 2001) 331-352; André Szász, 'Geen homo politicus, maar wel een van de invloedrijkste', in Het Financieele Dagblad, 9-1-2002; Wim Vanthoor, De Nederlandsche Bank, 1814-1998. Van Amsterdamse kredietinstelling naar Europese stelselbank (Amsterdam 2004); Hans Visser, 'Jelle Zijlstra: vaste beleidsbakens', in Economisch-Statistische Berichten, 18-1-2002; Ineke Jungschleger, 'Hetty Zijlstra-Bloksma (1921). Nieuwsgierig dorpsmeisje', in Peter Rehwinkel [e.a.], Getrouwd met de premier. De first lady's van Nederland in veertien portretten (Zutphen 2004) 103-114; Han van der Horst, 'Jelle Zijlstra (1918-2001) premier van 1966 tot 1967', in idem, Onze premiers (1901-2002). Hun weg naar de top (Amsterdam 2007) 277-288.

I: ANP Historisch Fotoarchief, beeldnummer 71692 [Zijlstra in maart 1981].

Alexander van Kessel


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 6
Laatst gewijzigd op 12-11-2013