Dagboeken

 
English | Nederlands

01/08/1895

[augustus 1895]

[p. 855]  [...][1] voor De Zuid-Hollander geschreven, daarover meteen meer. Eilacie: ’t is niet gelukt, Schmier is zelfs niet eens in herstemming gekomen en de oorzaak? ... de tegenwerking der katholieken! vooral van de zijde van Stadhouder, die Nota Bene! president van ons Roomsch Katholiek Comité is. Groote woede natuurlijk! Toen ik uit Schoonhoven thuis kwam, kon ik al dâlijk weer aan den slag gaan, al de lui afloopen, polsen, etc. Gevolg: ik heb ze vrijdagavond, behalve Stadhouder zelf en z’n schoonzoon Van der Laan, bij me gevraagd. Dat was nu ’n warm vergaderingetje, van achten tot half een! ’t Resultaat is, dat we Stadhouder ’n brief geschreven hebben, waarin hij met opgave van redenen z’n ontslag krijgt als president en als lid. Vrij kras! ik voor mij was tegen de krasse vorm: ik had liever gehad, dat we hem geschreven hadden, dat we gaarne hadden, dat hij z’n ontslag nam. Vooral, omdat we mijns inziens niet ’t recht hebben om iemand z’n ontslag te geven. Enfin, ’t is gebeurd: maar ik geloof, dat dat muisje nog wel ’n staartje zal hebben! [p. 856]

            Een verdere reden van drukte is, dat ik aangenomen heb om 15 september a.s. ’n lezing te komen houden in den Roomsch Katholieken Volksbond. De lezing is op ’t slot na klaar. Ik heb ’t over de liberale en christelijke opvatting van de vrijheid: met betrekking (a) tot ’t eigendomsrecht, (b) tot ’t arbeidscontract. Natuurlijk erg democratisch. ’n Beetje gewaagd van me, misschien, tenminste, ik ben nu al in den dekenlijken ban! De deken hier namelijk is censor van den Zuid-Hollander. In dat blad heb ik in den laatsten tijd telkens sociale studiën geschreven, met dat gevolg, dat als er ’n artikel van me in stond, de over zijnde nummers in ’n minimum van tijd uitverkocht waren. Ik verdiende er geen rooie cent mee, maar ik dacht ’n goed werk te doen met op dien wijze de denkbeelden des pausen hier in ’t sufferige Leiden te verbreiden: en ’t bleek, dat die poging succes had! en nu ... nu komt de deken en verbiedt aan den uitgever (’n eigenlijke redactie is er niet!) om voortaan meer stukken op te nemen [p. 857] van dien Alphonse de Leythe, er stond wel niets verkeerds in, o heere jé neen!, maar ... maar ... dat was allemaal zoo democratisch!!!

            Enfin, nu zullen we ’t maar over ’n anderen boeg gooien. Ik heb dit plan: ik ga ’n driemaandelijksch tijdschrift uitgeven: ik noem het: ‘Sociale Studiën’. Om de drie maanden geef ik ’n nummer uit, ieder nummer bevat ’n afzonderlijke studie. De eerste wou ik noemen: ‘Wat zegt de paus?’, die moet dan ’n korte uiteenzetting bevatten van de encycliek Rerum Novarum; de tweede, onder den titel: ‘Wien en wat prijst de paus?’ moet ’n overzicht bevatten van de brieven en redevoeringen van Leo XIII na ’t verschijnen van de encycliek. Dat moet de basis worden: dan kon ik daarop voortbouwen en de afzonderlijke deelen van het arbeidersvraagstuk elk in ’n afzonderlijke brochure [behandelen]. ’n Grootsch plan! maar ... hoogst nuttig, geloof ik, in ons kleine achterlijke landje! [p. 858]

            Andere redenen van drukte zijn: vooreerst ’t feit, dat mijn heerbroer vanmiddag voor ’n week thuiskomt om vacantie te houden; vervolgens de vele repetities voor de opera: ze komen altijd bij mij repeteeren, omdat ik ’n piano op mijn kamer heb. Verder: er is hier in de stad ’n Americaansche professor gelogeerd, prof. Rob. Price van ’t Cambridge College te New York. Viermaal in de week geef ik hem les in ’t Hollandsch. ’n Echte babylonische spraakverwarring: hij praat Engelsch, ik Fransch en we werken met ’n Duitsche grammaire!! ’t Gaat heel goed, in ’t begin was ik wel ’n beetje bang om ’t aan te nemen!!

            Maar nu heb ik er voor vandaag genoeg van. Nog even dit: gisterenmiddag heb ik Liesje ontmoet. Heel onverwachts, bij Jongmans! Gauw van geprofiteerd, ’k heb haar heerlijk zitten plagen. Op ’t laatst kreeg ik ’t land, want ze zei, dat ze voor veertien dagen naar Schiedam ging. Gisterenavond kwam ze voorbij met Willem, die haar naar ’t spoor bracht, ’k zat voor mijn raam, hij keek naar boven,[2] [p. 861]

[1] Dagboekcahier III is niet in het archief aanwezig. Aan het begin van cahier IV zijn ongeveer 20 bladzijden uitgesneden. Aangezien de bladzijden van het manuscript zijn doorgenummerd is het duidelijk dat in totaal de bladzijden 509-854 ontbreken.

[2] In het manuscript is de voorgaande alinea met potlood doorgehaald. Op deze plaats breekt de tekst af; de bladzijden 859-860 zijn uit het manucript gesneden.

uit: Dagboek IV (20 april 1895 – 8 maart 1903)