Dagboeken

 
English | Nederlands

01/11/1944

[begin november 1944]

Met het opteekenen in mijn dagboek ben ik reeds sinds begin 1942 opgehouden. Het was te gevaarlijk om deze aanteekeningen in huis te hebben met het oog op een niet onwaarschijnlijke huiszoeking door de Polizei. Ik heb de voorafgegane cahiers ergens veilig opgeborgen. Gelukkig maar, want kort daarna kwam die huiszoeking! ’t Was in de lente van 1942, we woonden nog in ons huis Johan van Oldenbarneveltlaan 82, op een dinsdagnamiddag.[1] Ik was juist op weg naar onzen wekelijkschen borrel in restaurant Mercuur (omdat De Witte door de Duitschers was ingenomen). Er kwam een Duitscher, niet in uniform, die mijn kamers wilde zien. Eerst aan de dienstbode, daarna aan mijn dochter, vroeg hij, telkens onverhoeds: ‘Is pater Jacobs hier?’ Ze hadden geen van beiden ooit van den man gehoord. Mijn dochter telefoneerde naar Mercuur, dat ik, er aangekomen, terstond naar huis moest terugkeeren; waarom had ze niet meegedeeld. Deze boodschap kreeg ik bij mijn aankomst van den ober. Ik schrok ervan, want mijn vrouw was ongesteld en dien middag zou dr. Polano bij haar komen: ze had weer een ontsteking aan haar handen. Ik haastte mij dus, per lijn 8, naar huis. Toen ik uit de tram stapte, wachtte mijn dochter mij aan de halte op. Ze vertelde me wat er gaande was. Ik ging thuisgekomen terstond naar boven en trof daar een Polizeiman aan, bezig met mijn schrijftafel te onderzoeken. Hij was allesbehalve vriendelijk, gelastte me Duitsch te spreken en stelde op norsche afblaffende toon allerlei vragen. Ik bleef gelukkig doodkalm. 

            Op zijn vraag hoe ik tegenover Duitschland stond, antwoordde ik met de wedervraag: hoe zoudt gij tegenover Nederland staan, wanneer wij, bijvoorbeeld samen met de Engelschen uw land zonder oorlogsverklaring waren binnengedrongen en het bezet hadden? Hoe of ik stond tegenover het nationaal-socialisme? Ik was altijd een tegenstander van staatssocialisme en ’t nationaal-socialisme was voor mij de ergst denkbare vorm van staatssocialisme, evenals het Russisch communisme. Hij vroeg me of ik in Duitschland kennissen had en wie? Ik zei, dat ik in Duitschland vroeger vele vrienden had gehad en noemde onder anderen Justizrath dr. Julius Bachem in Keulen, Heinrich Pesch s.j. in Berlijn. Hij had nooit van deze heeren gehoord. Maar pater Muckermann? … Nooit van gehoord! (Dit was niet waar, ik had hem indertijd bij dr. Poels ontmoet, evenals dr. Brüning). Tusschen al die gesprekken in overviel hij me met de vraag: ‘Is pater Jacobs hier?’ Neen, hij is nooit hier in huis geweest. ‘Kent gij hem?’ Slechts weinig, ik weet, dat hij een vriend van dr. Poels is en heb hem één keer in een vergadering in Zuid-Limburg ontmoet.

            Toen ging hij mijn boekenkasten inspecteeren. Daarin vond hij twee planken met boeken en brochures voor en tegen het nationaal-socialisme. Al wat contra was nam hij eruit en lag ’t op den grond, blijkbaar om ’t mee te nemen. Die boeken mocht ik niet in mijn bezit hebben. ‘Maar man, dit is toch een wetenschappelijke bibliotheek. Daarin kun je toch niet eenzijdig alleen boeken van een bepaalden richting opnemen! Maar nu laat gij Mein Kampf van Hitler, alle Duitsche geschriften van Rosenberg, Feder en de andere nazi-kopstukken, ook alle brochures van de Nationaal Socialistische Beweging, hier staan en neemt alleen de  contra-litteratuur mee. Daartegen heb ik ernstig bezwaar: degeen die dit te zien krijgt en te beoordeelen, moet wel den indruk krijgen, dat ik een heele verzameling anti nationaal-socialistische lectuur heb bijeengebracht, terwijl gij toch zelf ziet, dat ik ook alle pro litteratuur heb!’ ‘Seien Sie ganz ruhig’, zei hij, ‘Ik beschuldig u toch van niets!’

            Zoo ging het door. Hij onderzocht ook een rek met wel 90 mappen, waarin allerlei, over verschillende onderwerpen verdeeld, krantenknipsels, strooibiljetten, enz. verzameld waren. Hij pakte er vier uit, waarop ‘nationaal-socialisme’ stond en lei ze opzij. Twee vielen op den grond, ik raapte ze op en legde ze op den hoek van mijn schrijftafel. Zoo kwam het, dat, toen hij later de verzamelde boeken en geschriften (onder andere ’t volledige dossier over de actie ’Naar de Nieuwe Gemeenschap’) meenam, hij deze twee mappen vergat. Gelukkig voor mij: daarin zaten juist alle herderlijke brieven van de Duitsche bisschoppen tegen ’t nationaal-socialisme!

            Toen kwam hij weer terug bij mijn schrijftafel. Er was een lade afgesloten, die moest ik openen. ‘Och’, zei ik, ‘Laat dit maar, daar zit niets voor u in.’ Ik lachte in mijn vuistje, want ik dacht wel, dat hij ze nu zeker wou geopend hebben. Ik aarzelde nog wat: ‘Dat zijn intieme papieren, voor u van geen belang.’ Toch openen! Met een zucht draaide ik ’t slot om en toonde hem den inhoud: honderden brieven van mijn vrouw! Als ik op reis was,  vroeger jaarlijks naar de vergaderingen van het Internationaal Middenstands Instituut, in welks bestuur ik reeds in 1903 door dr. Kuyper tot permanent vertegenwoordiger van de Nederlandsche regeering was benoemd, en naar de internationale middenstandcongressen – later, na dr. Nolens’ dood naar Genève, waar ik elk jaar, soms twee maal ’s jaars, heenging als eerste regeeringsgedelegeerde op de Internationale Arbeidsconferenties – schreven wij elkaar elken dag. Al die brieven en briefkaarten van haar lagen daar trouw opbewaard. Hij werd er blijkbaar door geroerd en zei: maak maar gauw toe. Ook trok hij nog de lade open, waarin tot voor kort de dikke cahiers van mijn dagboek hadden gelegen, gelukkig nu elders veilig opgeborgen! Het liep over meer dan 50 jaren en was dus voor mij een kostbaar bezit, dat nu gelukkig voor confiscatie behoed was!

            Hij vroeg of ik nog meer boeken had. ‘Beste man, in elke kast, waarin nog een plank over is, liggen boeken.’ Dat moest hij alles ook zien. Zoo kwamen we in een kast, een kleerenkast, waarin bovenin een plank was, natuurlijk met boeken! zelfs twee rijen achter elkaar. De achterste rij bestond uitsluitend uit litteratuur uit den vorigen wereldoorlog 1914-1918. Ik ontving van de gezanten alle propagandabrochures die uitkwamen, waaronder heel wat felle anti-Duitsche brochures met fotomateriaal, onder andere over den inval in België. Daarvóór stond een rij Fransche romans, vooral van P. Bourget. Ik zei achteloos: zooals u ziet, allemaal romans! 

‘Hebt u daar ook al tijd voor om romans te lezen?’

‘Och’, zei ik, ‘ik heb acht kinderen gehad en nu al 21 kleinkinderen, die willen ook wel iets te lezen hebben!’

Dat trof hem blijkbaar en hij hield met zijn onderzoek op. Hij liet een auto komen en daarin werd al ’t opgezamelde ingeladen en weggevoerd.

            Ik heb nooit meer iets van hem gehoord, noch van de Polizei. Maar die boeken en papieren ben ik kwijt! Dit speet me vooral van het volledig dossier van de actie ‘Naar de Nieuwe Gemeenschap’, veel brieven en rapporten.

            Uit dit geval leerde ik echter, dat ’t goed was geweest, dat ik mijn dagboeken tijdig had weggewerkt en dat ik voorloopig maar geen aanteekeningen moest maken. Toch is dit wel jammer, want hoeveel is er niet op te teekenen geweest.

            Maar nu de oorlog – althans in ons land – ten einde spoedt, wil ik toch over deze laatste weken – of zijn ’t misschien nog eenige maanden? – weer wat gaan opteekenen, al zal ik de papieren door ze in boeken te leggen tamelijk veilig opbergen.

            We beleven zulke wonderlijke, soms komische, maar vooral tragische en ernstige dingen, dat het voor naderhand toch wel interessant is een en ander op ’t papier vast te leggen. Al zal ik echter ook daarbij wel de uiterste voorzichtigheid in acht moeten nemen.

Je kunt nooit weten!

[1] De hierna volgende tekst, tot aan de aantekening onder 17 mei 1946, is vanaf maart 1946 door Aalberse van eerder gemaakte losse notities in cahier XI van het dagboek overgeschreven. Vgl. de notitie van 5 maart 1946, hierboven opgenomen als naschrift bij de dagboekaantekening van 10 mei 1941.

uit: Dagboek XI (Begin november 1944 tot 7 augustus 1946)