Dagboeken

 
English | Nederlands

dagboekcahier 1

29/09/1891

29 september 1891

Eindelijk zal ik dan weer eens een lettertje neerschrijven. Ik ben al heel spoedig begonnen mijn dagboek te verwaarloozen! Thans zal het wel beter gaan. Gisteren heb ik mijn stuk over Multatuli weggezonden. Jongens, ’t was langer dan ik gedacht had! Achttien pagina’s groot postpapier en … klein schrift. [p. 44] ’t Zal me sterk verwonderen als de Tijd het aanneemt. ’t Is ook eigenlijk dol van me het aan een dagblad te zenden! ’t Is er veel te lang voor! Al zijn er het maar vier artikelen, toch geloof ik, dat ze ’t niet in vier keeren zouden kunnen geplaatst hebben! ’k Ben echter benieuwd welk antwoord ik zal krijgen. Zouden ze me aanraden het aan een tijdschrift te zenden? Of zullen ze ’t zonder meer terugsturen?

            Enfin! dat is achter den rug. Ik ben thans met mijn colleges bezig. Vanmorgen heb ik mijn eerste college geloopen bij prof. Muller. Hij zal het hebben over de Middeleeuwen gedurende de tiende eeuw en over de Fransche revolutie ná den val van Robespierre! Een interessante stof. Ik ben vast van plan mij zoo spoedig mogelijk er in te werken.

            Reeds heb ik vanmorgen vier ‘kennissen’ aangeknoopt. ’t Zijn heel schappelijke lui, maar al verbazend oud! Vanmorgen, van ’t college komende, ontmoette ik pater Krüger die van zijn college kwam. Hij heeft me beloofd me eens te zullen komen opzoeken.

            ’t Was wel curieus, dat ik op mijn eerste college ’t beste moest vernemen, dat het eigenlijk nonsens is aan ‘wonderen’ te gelooven! Ik denk telkens [p. 45] als ik zooiets moois verneem, het eens na te slaan in Deviviers Apologie of in een ander boek, dan is er tenminste altijd een goed tegenhanger.

            Zooeven heb ik een briefje aan Phons geschreven om hem te melden, dat ik mijn stuk heb weggestuurd. ’t Zou me eigenlijk slechts om twee dingen spijten, als het niet aangenomen werd, vooreerst omdat die A.J. dan niet eens op zijn falie krijgt voor zijn nonsens en ten tweede omdat ik dan geen gebruik kan maken van mijn pseudoniem: ‘Alphonse de Leythe’. ’t Klinkt zoo aardig! tenminste in mijn ooren! Wellicht alleen omdat ik het slechts gekozen heb omdat mijn goede Phonnie zoo heet!![7] Ik heb hem gezegd, dat hij mij eens spoedig moet schrijven; ik wacht nu al een geheele week op zijn brief en al heb ik een tweetal briefkaarten ontvangen, een brief zie ik nog maar niet!

[7] Deze zin is in het manuscript met balpen doorgehaald.

uit: Dagboek I (15 september 1891 tot 16 augustus 1892)