Nederland en de Europese integratie, 1950-1986

 
English | Nederlands
D00023
04-07-1960
Actoren
Nota
Samenvatting
Nota Luns aan De Quay betreffende associatiepolitiek van de EEG t.o.v. onafhankelijk wordende landen in Afrika (met als bijlage: Nederlandse export naar Afrika in 1959). Vraagstuk van welk beleid gevoerd moet worden door de EEG t.a.v. onafhankelijk wordende of reeds geworden landen die voortzetting van associatie met de EEG aanvragen. Frankrijk en de Europese Commissie hebben zich, tot de verrassing van Luns, op het standpunt gesteld dat, wanneer Afrikaanse landen associatie wensen te continueren, de EEG akkoord dient te gaan en de regeling zonder meer kan continueren. Nederland heeft tot nu toe voorbehoud gemaakt omdat de Nederlandse Regering nog geen beleid heeft bepaald m.b.t. deze problematiek. In het geding zijn financiële, juridische en handelspolitieke aspecten, doch Luns acht de politieke aspecten van doorslaggevend belang. Korte uitwijding over oude associatie-verdrag dat geassocieerde landen en gebieden recht geeft op financiële en economische hulp en een preferentieel handelspolitiek regiem. Luns heeft bedenkingen bij het continueren van associatie op dezelfde basis als voorheen: nieuwe Afrikaanse landen die geen speciale banden hadden met de EEG zullen zich achtergesteld en in handelspolitiek opzicht benadeeld voelen. Zij zullen zich in het gunstigste geval aansluiten bij Engeland en de groep van Zeven waardoor dreigende economische splitsing in Europa zou worden doorgetrokken in Afrika. Ook mogelijk: zij wenden zich tot het communistische blok. Nederlandse betrekkingen met niet-geassocieerde landen zijn momenteel veel belangrijker dan betrekkingen met Franse en Belgische Afrikaanse landen (zie bijlage). Anderzijds is het echter ook zo dat het stopzetten van associatie de voormalige Afrikaanse associatie-landen er toe zou kunnen brengen steun te zoeken bij het communistische blok en is het ook onrechtvaardig hen hulp te onthouden die hen in het vooruitzicht was gesteld toen zij nog niet zelfbesturend waren. De oplossing ligt volgens Luns in een algemeen hulp- en ontwikkelingsplan voor heel Afrika, dat gelijkenis zou moeten vertonen met Marshall- en Colomboplan en gedragen zou moeten worden door alle Europese landen (niet alleen de EEG) en door de VS en Canada. Moeilijker ligt het probleem van handelspolitieke preferenties (o.a. gezien de belangrijke relaties met Latijns Amerika). Het ontwikkelen van een hulpprogramma voor Afrika zal tijd kosten. Een antwoord is echter nodig t.a.v. associatie-aanvragen, zoals degene van Togo die al ter tafel ligt. Luns stelt voor dat de EEG Togo een voorlopige voortzetting aanbiedt voor een periode van een jaar van de verhoudingen met de EEG. Intussen zal van Nederlandse zijde in het kader van de EEG, en vervolgens van de DAG of OESO, gepoogd moeten worden tot een algemeen hulp- en ontwikkelingsprogramma voor Afrika te komen. Nederland dient zich in ieder geval uit te spreken tegen automatisch recht hebben op voortzetting associatie. Mocht er bij ander EEG-leden weerstand bestaan tegen algemeen Afrika-programma dan dient Nederland vast te houden aan de afwijzing van continuering van selectieve handelspreferenties, maar kan eventueel een toegeving doen inzake voortzetten financiële hulp gedurende overgangsperiode.
Zie ook