Nederland en de Europese integratie, 1950-1986

 
English | Nederlands
G00929
03-12-1952
Samenvatting
Advies betreffende de meest wenselijke geografische omvang van de agrarische integratie.
Vanwege de korte tijd die hiervoor beschikbaar was heeft de hiermee belaste subcommissie van de Nationale Commissie van Advies voor de Europese Landbouwintegratie zich niet tot taak gesteld de vraag in welke samenstelling de belangen van Nederland als exportland het best gediend zijn te beantwoorden.

Voor het verhogen van de productiviteit van de landbouw in Europa is een grotere specialisatie een vereiste, die op haar beurt een gemeenschappelijke markt vereist. Pogingen om dit doel te bereiken via OEES en GATT zijn gestrand door de beperkte focus van de werkzaamheden in deze organisaties, gebrek aan bereidheid producten te liberaliseren bij binnenlandse weerstand hiertegen en de noodzaak tot unanimiteit in beide organisaties.
Hierdoor is de omvang van de landbouwgemeenschap beperkt tot de groep van landen die bereid zijn een supranationaal orgaan te aanvaarden. Door de ontwikkelingen in het kader van de EGKS, EDG en EPG is het logisch om op de eerste plaats de partners in deze verbanden in aanmerking te laten komen voor landbouwsamenwerking. De Commissie hoopt echter dat deze groep zich op termijn zal uitbreiden tot alle OEES-lidstaten.
Wat betreft de positie van Nederland als exportland kan de Commissie nog geen uitspraken doen, omdat (nog) geen definitieve regelingen bestaan voor bepaalde producten of productgroepen.
Als een landbouwgemeenschap van de zes tot stand komt, zal deze niet zelfvoorzienend zijn en zal invoer van zowel grondstoffen als eindproducten nodig blijven.