Nederland en de Europese integratie, 1950-1986

 
English | Nederlands
Samenvatting
13. Financiële vraagstukken inzake de Westerse Unie.
Van den Brink merkt op dat de nota inzake internationale coördinatie bij werkloosheidsbestrijding van zeer wijde strekking is, ook buiten de 5 mogendheden, terwijl de WU-organisatie weinig geschikt is om op economisch gebied van gedachten te wisselen. De minister-president is het hiermee eens. Hij ziet ook niet hoe men uit het vraagstuk van de verdeling van militaire lasten kan komen.
Mansholt heeft zich bij het lezen afgevraagd wat er eigenlijk m.b.t. de gemeenschappelijke defensie gebeurt.
Uitgangspunt van de nota was ten eerste dat West-Europa verdedigd zal moeten worden en ten tweede dat de financiële lasten niet de ondergang van deze landen zal betekenen. Ook Stikker acht de economische samenwerking geen taak van de WU.
Joekes herinnert eraan , dat tussen de WU-landen niet alleen een militair, maar ook een sociaal en cultureel contact is gelegd. De nota is in de sociale commissie van de WU besproken, maar men kan daar niet over de financiële en economische aspecten oordelen, zodat men hiervoor het stuk heeft doorverwezen naar de Permanente Commissie, die bestaat uit de ambassadeurs. Deze heeft voorgesteld de nota te laten behandelen door de ministers van Financiën en Economische Zaken.
De minister-president merkt op dat Frankrijk streeft naar een economische samenwerking met Italië en de Benelux, terwijl Engeland contact heeft opgenomen met de Scandinanvische landen. Hij acht het alleen vruchtbaar om in Parijs te bespreken hoe het in de OEES aan de orde kan worden gesteld.
Zie ook