Nederland en de Europese integratie, 1950-1986

 
English | Nederlands
S00072
30-05-1950
Samenvatting
4c. Opvang moeilijkheden tengevolge van Europese economische integratie.
Stikker wijst erop dat op de betalingsunie een verdere liberalisatie van de buitenlandse handel zal moeten volgen. Hij meent dat er eerst een politieke beslissing moet worden genomen, maar dat ook de uit de integratie voortvloeiende moeilijkheden moeten worden opgevangen. Van belang is dat in de VS een commissie is ingesteld, die nagaat wat er na het aflopen van de Marshall-hulp moet worden gedaan. Sprekers gedachten gaan uit naar de vorming van een Europees integratiefonds m.b.v. Amerika, waarmee bedrijven, die door de integratie worden getroffen, kunnen worden gemoderniseerd en ook omscholing en verplaatsing van gesloten bedrijven mogelijk gemaakt kan worden. Ook op dit terrein zou een 'hoge autoriteit' moeten worden gevormd. Hij acht het wenselijk dat behalve voor de zware industrie ook voor de landbouw, en voor andere industrieën besproken moet worden hoe de moeilijkheden t.a.v. de Europese integratie liggen.
Mansholt juicht de gedachte toe, i.h.b. bij de landbouw zal men de moeilijkheden voor integratie-zonder-meer moeten opvangen. Spreker wil hierover een nota voor de REA opstellen.
Lieftinck heeft zelf reeds enkele malen uitgesproken dat men zal moeten gaan in de richting van bedrijfstakgerichte integratie. Hij pleit voor een structuur- of integratiefonds. De minister-president verklaart zich akkoord met deze gedachte, maar ziet niet in, dat hiermee de moeilijkheden voor Nederland kunnen worden opgelost.