Nederland en de Europese integratie, 1950-1986

 
English | Nederlands
Samenvatting
Coördinatiecommissie, 9 juni 1958.
1. Franse moeilijkheden. De recente gebeurtenissen in Frankrijk versterken de reeds bestaande bezorgdheid van het kabinet over de Franse positie t.o.v. de EEG., OEES en vrijhandelszone. Tot nu toe heeft Nederland altijd de politiek gevolgd om zoveel mogelijk met de Franse moeilijkheden rekening te houden. Het resultaat van deze zachte politiek is echter dat de ontwikkeling van de Europese samenwerking niet die is, welke Nederland wenst. Vz. vreest dat het bewind van De Gaulle de moeilijkheden nog groter zal maken. De regering meent dat thans van Nederlandse zijde met kracht zal moeten worden nagestreefd dat de door Nederland gewenste resultaten worden bereikt.
T.a.v. de moeilijkheden die zich in de EEG en OEES voordoen t.g.v. de betalingsbalansmoeilijkheden van Frankrijk onderscheidt de vz. 3 aspecten: 1) de meer technische vraag welke procedure in de EEG en OOES gevolgd dient te worden, 2) alle vragen, die verband houden met de wederzijdse bijstand die zou kunnen worden verleend, 3) de problemen die voortvloeien uit de omstandigheid dat op Frankrijks betalingsbalansmoeilijkheden tegelijkertijd in EEG- en OEES-verband gereageerd moet worden.
In de vergadering komen verder aan de orde de Werkgroep-Ockrent (105-regeling en instituten in de vrijhandelszone), de zetel van de Europese Gemeenschappen (voorkeur voor Brussel), de landbouwconferentie te Stresa (samenstelling delegatie) en contingentensysteem in de vrijhandelszone.