Nederland en de Europese integratie, 1950-1986

 
English | Nederlands
S01521
30-10-1959
Samenvatting
Notitie over het vraagstuk ener Europese Economische Associatie (EEA).
Reeds tijdens de onderhandelingen over het EEG-verdrag werd de behoefte gevoegd aan versterking van de onderlinge samenwerking tussen alle Europese landen, ten einde te voorkomen dat er een politiek en economisch ongewenste tweedracht in Europa zou ontstaan. De pogingen om te komen tot een Europese Vrijhandelszone zijn in dec. 1958 gestuit op onenigheid tussen Frankrijk en Engeland. Daarna heeft in maart 1959 een Speciaal Comité van de EEG opdracht gekregen de mogelijkheid van een multilaterale associatie tussen de EEG en de andere OEES-landen te onderzoeken. De bijeenkomsten van het comité verliepen vruchteloos. In de notitie wordt de Nederlandse visie nogmaals uiteengezet.
Nederland moet onverkort blijven vasthouden aan de wenselijkheid van associatie. Zij zou kunnen voorstellen deze wenslijkheid in een resolutie van de Raad nogmaals te laten onderstrepen. Indien de Raad hiertoe niet bereid is, zou Nederland niet mee kunnen gaan met een resolutie die zou stellen dat de oplossing van het associatie-vraagstuk gevonden moet worden binnen het voeren van een liberale mondiale handelspolitiek.
De regering zou een tijdelijke regeling voor het associatievraagstuk kunnen voorstellen met als basis de parallele tariefafbraak op basis van wederkerigheid per 1-7-1960. De Nederlandse regering kan alleen maar over de Commissievoorstellen discussiëren i.h.k.v. de handelspolitiek van de EEG en niet in het kader van de associatiebespreking.